Deze zaak hangt samen met de zaak 10/03301J ([verdachte]), waarin ik vandaag ook concludeer.
HR, 29-05-2012, nr. 10/03299
ECLI:NL:HR:2012:BW6661
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-05-2012
- Zaaknummer
10/03299
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BW6661
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BW6661, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW6661
ECLI:NL:HR:2012:BW6661, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BW6661
- Vindplaatsen
Conclusie 29‑05‑2012
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 10/03299
Mr. Machielse
Zitting 13 maart 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft verdachte bij arrest van 2 juni 2010 voor het subsidiaire "Medeplegen van opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven" veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaar en een bijzondere voorwaarde, en tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uur, te vervangen door vijftig dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals bepaald in het arrest.
2.
Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, heeft bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het eerste middel klaagt over een overschrijding van de redelijke termijn, zowel in feitelijke aanleg als in de cassatiefase.
3.2.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2010 zijn verdachte en zijn advocaat verschenen. Er is toen geen beroep gedaan op schending van de redelijke termijn tot dan toe. Daarom kan in cassatie niet met vrucht worden geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van tijdsverloop voor het bestreden arrest.2.
3.3.
De steller van het middel klaagt voorts dat de stukken van het geding pas op 24 december 2010 ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen. Dit levert echter geen overschrijding van de inzendtermijn op, nu tussen de datum waarop verdachte het cassatieberoep heeft ingesteld, te weten 9 juni 2010, en de datum waarop de Hoge Raad de stukken heeft ontvangen niet de maximale termijn van acht maanden is verstreken.3.
Het middel faalt.
4.1.
Het tweede middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van het opzet van verdachte gericht op het medeplegen van het uitgeven van vals geld ontoereikend heeft gemotiveerd.
4.2.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat
"hij op tijdstippen op 13 maart 2008 te utrecht en Vleuten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk de hierna te noemen valse bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven, en wel":
- -
2 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de Albert Heijn gevestigd aan de Hindersteinlaan) te Vleuten en
- -
5 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de Albert Heijn gevestigd aan de Landschapslaan) te Vleuten en
- -
4 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de Albert Heijn gevestigd aan de Hof ter Weydeweg) te Utrecht en
- -
2 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij bakkerij [B] gevestigd aan de [a-straat]) te Utrecht en
- -
1 bankbiljet van 50 euro op 13 maart 2008 (bij [C] gevestigd aan de [b-straat]) te Utrecht en/of
- -
6 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de Albert Heijn gevestigd aan de Vondellaan) te Utrecht."
4.3.
Het hof heeft met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
"Op 13 maart 2008 heeft een observatie plaatsgevonden van een personenauto, merk Opel, kleur blauw, met daarin vijf personen. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij één van de inzittenden van die auto is geweest. Uit de observatie blijkt (pv. pag. 33 e.v.) dat deze personen naar diverse winkels in de regio Utrecht zijn gereden en dat zij, de meeste keren in een combinatie van drie personen, in een tijdbestek van anderhalf uur vier filialen van Albert Heijn, een bakker en een bloemenzaak hebben bezocht, daar iets kleins hebben gekocht en hebben afgerekend met - naar later is gebleken - valse biljetten van € 50. Bij nader onderzoek bleken deze bankbiljetten hetzelfde serienummer en ook hetzelfde plaatnummer te hebben. Op één van die bankbiljetten is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. Voorts hebben observanten gezien dat verdachte in de Vondellaan te Utrecht uit de auto is gestapt en dat hij, terwijl drie van zijn medeverdachten naar de Albert Heijn gingen, een handvol briefgeld in diverse coupures gaf aan een onbekende vrouw. Het hof leidt uit deze handeling, geplaatst in de context van de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, af dat het om wisselgeld van de uitgegeven valse biljetten ging, te meer omdat verdachte noch zijn medeverdachten daarover hebben willen verklaren.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof zijn eerdere verklaring herhaald dat hij zijn scooter had verkocht en dat de mogelijk door hem uitgegeven valse biljetten afkomstig moeten zijn van de door hem ontvangen koopsom in biljetten van vijftig euro. Het hof acht deze niet onderbouwde verklaring van verdachte onaannemelijk, in het bijzonder gelet op het feit dat alle onderzochte valse bankbiljetten, uitgegeven door verdachte en zijn medeverdachten, hetzelfde serienummer en plaatnummer hadden.
Om genoemde redenen is het hof van oordeel dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten wijzen op een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten."
4.4.Het
middel komt op tegen 's hofs overweging, dat verdachte niet heeft willen verklaren over het overhandigen van een handvol briefgeld in diverse coupures aan een onbekende vrouw, uit welke handeling, geplaatst in de context van de overige feiten en omstandigheden, het hof heeft afgeleid dat dit wisselgeld van de uitgegeven valse biljetten was. Volgens de steller van het middel heeft verdachte hierover wel willen verklaren, maar is hij hierover niet bevraagd.
- 4.5.
Ook deze klacht mist feitelijke grondslag. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof op 19 mei 2010, dat in beginsel de enige kenbron is van al hetgeen daar is voorgevallen, houdt namelijk het volgende in. Verdachte, die werd bijgestaan door een raadsman, heeft naar aanleiding van vragen van de voorzitter onder meer verklaard dat hij op 13 maart 2008 met ene [betrokkene 1], ene [betrokkene 2] en ene [betrokkene 3] in anderhalf uur tijd met een auto naar zes verschillende winkelcentra is gereden, waar [betrokkene 1] telkens de anderen vroeg om iets te kopen met geld dat hij hun gaf. Verdachte heeft ook op vragen van de voorzitter (over wat er 13 maart 2008 is gebeurd) geantwoord dat hij zich niet kan herinneren dat hij geld aan een vrouw heeft gegeven. Hieruit blijkt dat verdachte is bevraagd over het overhandigen van briefgeld aan de onbekend gebleven vrouw en dat hij hierover geen openheid van zaken heeft gegeven.
Het middel faalt.
- 5.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen grond heb aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
- 6.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑05‑2012
HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis rov. 3.9.
HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis rov. 3.3.
Uitspraak 29‑05‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO
Partij(en)
29 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/03299
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 2 juni 2010, nummer 21/001614-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Zuyder Bos" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 mei 2012.