HR, 09-02-2016, nr. 15/00423
ECLI:NL:HR:2016:209
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-02-2016
- Zaaknummer
15/00423
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:209, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑02‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2646, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2646, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:209, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0096
Uitspraak 09‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Geen schriftuur ingediend, beroep in cassatie n-o.
Partij(en)
9 februari 2016
Strafkamer
nr. S 15/00423
IV/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 30 september 2014, nummer 21/004479-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2016.
Conclusie 01‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Geen schriftuur ingediend, beroep in cassatie n-o.
Nr. 15/00423 Zitting: 1 december 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 30 september 2014 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde ten aanzien van zaaksdossiers 33, 36, 37, 38 en 39 en verdachte ter zake van 1 primair “door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van opzettelijke schending van het ambtsgeheim, meermalen gepleegd” en 2 primair “door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van door het verschaffen van inlichtingen opzettelijk uitlokken van opzettelijke schending van het ambtsgeheim”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, alsmede een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
2. Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [medeverdachte] (14/05083), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Verdachte heeft op 13 oktober 2014 beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 25 februari 2015 betekend. Art. 437, tweede lid, Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen twee maanden na betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv, door een raadsman een schriftuur houdende middelen wordt ingediend. Binnen de termijn als bedoeld in art. 437, tweede lid, Sv is geen schriftuur houdende middelen bij de Hoge Raad binnengekomen, zodat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde cassatieberoep.
4. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG