Procestaal: Grieks.
HvJ EU, 08-02-2018, nr. C-590/16
ECLI:EU:C:2018:77
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
08-02-2018
- Magistraten
C. G. Fernlund, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev
- Zaaknummer
C-590/16
- Roepnaam
Commissie/Griekenland
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2018:77, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 08‑02‑2018
Uitspraak 08‑02‑2018
C. G. Fernlund, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev
Partij(en)
In zaak C-590/16,*
betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 258 VWEU, ingesteld op 21 november 2016,
Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Tomat en A. Kyratsou als gemachtigden,
verzoekster,
tegen
Helleense Republiek, vertegenwoordigd door E.-M. Mamouna en M. Tassopoulou als gemachtigden,
verweerster,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: C. G. Fernlund, kamerpresident, J.-C. Bonichot (rapporteur) en A. Arabadjiev, rechters,
advocaat-generaal: M. Bobek,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1
De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat de Helleense Republiek, door een wettelijke regeling vast te stellen en te handhaven krachtens welke de verkoop van belastingvrije aardolieproducten door de benzinestations van Katastimata Aforologiton Eidon AE (hierna: ‘KAE’) bij de grensposten van Kipoi Evrou (Griekenland), Kakavia (Griekenland) en Evzonoi (Griekenland), die zich allemaal bevinden in regio's die grenzen aan derde landen, te weten respectievelijk de Republiek Turkije, de Republiek Albanië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, is toegestaan, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG (PB 2009, L 9, blz. 12).
Toepasselijke bepalingen
Richtlijn 2008/118
2
Overweging 8 van richtlijn 2008/118 luidt als volgt:
‘Aangezien het voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk blijft dat het concept ‘accijns’ en de omstandigheden waarin deze verschuldigd wordt, in alle lidstaten dezelfde zijn, moet op communautair niveau worden verduidelijkt wanneer accijnsgoederen tot verbruik worden uitgeslagen en wie de tot voldoening van de accijns gehouden persoon is.’
3
Artikel 1, lid 1, van deze richtlijn bepaalt het volgende:
‘Bij deze richtlijn wordt de algemene regeling vastgesteld ter zake van de directe of indirecte heffing van accijns op het verbruik van de volgende goederen, hierna ‘accijnsgoederen’ genoemd:
- a)
energieproducten en elektriciteit vallende onder richtlijn 2003/96/EG [van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB 2003, L 283, blz. 51)];
[…]’
4
Artikel 2 van die richtlijn bepaalt het volgende:
‘Accijnsgoederen worden aan de accijns onderworpen op het tijdstip van:
- a)
hun productie, daaronder begrepen hun winning, indien van toepassing, op het grondgebied van de Gemeenschap;
- b)
hun invoer in het grondgebied van de Gemeenschap.’
5
Artikel 4 van dezelfde richtlijn luidt als volgt:
‘In deze richtlijn en de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen wordt verstaan onder:
- 1)
‘erkend entrepothouder’: de natuurlijke of rechtspersoon die door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat gemachtigd is om bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling in een belastingentrepot te produceren, te verwerken, voorhanden te hebben, te ontvangen en te verzenden;
- 2)
‘lidstaat’ en ‘grondgebied van een lidstaat’: het grondgebied van iedere lidstaat van de Gemeenschap waarop het Verdrag overeenkomstig artikel 299 van toepassing is, met uitzondering van derdelandsgebieden;
- 3)
‘Gemeenschap’ en ‘grondgebied van de Gemeenschap’: het geheel van de grondgebieden van de lidstaten in de zin van punt [2];
[…]
- 5)
‘derde land’: elke staat of elk grondgebied waarop het Verdrag niet van toepassing is;
[…]
- 7)
‘accijnsschorsingsregeling’: belastingregeling die geldt voor het onder schorsing van accijns produceren, verwerken, voorhanden hebben en overbrengen van niet onder een douaneschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen;
[…]
- 11)
‘belastingentrepot’: iedere plaats waar de erkende entrepothouder bij de bedrijfsuitoefening accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling produceert, verwerkt, voorhanden heeft, ontvangt of verzendt, zulks onder bepaalde voorwaarden die zijn vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar dit belastingentrepot gelegen is.’
6
Artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/118 bepaalt het volgende:
‘Deze richtlijn en de in artikel 1 genoemde richtlijnen zijn van toepassing op het grondgebied van de Gemeenschap.’
7
Artikel 7, leden 1 en 2, van deze richtlijn, dat is opgenomen in afdeling 1 van hoofdstuk II ervan en als opschrift ‘Tijdstip en plaats van verschuldigdheid’ heeft, luidt als volgt:
- ‘1.
De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip en in de lidstaat van de uitslag tot verbruik.
- 2.
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder uitslag tot verbruik verstaan:
- a)
het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen;
[…]’
8
Artikel 14 van die richtlijn luidt als volgt:
- ‘1.
De lidstaten kunnen vrijstelling van de betaling van accijns verlenen voor de accijnsgoederen die door taxfreeshops zijn geleverd en worden meegevoerd in de persoonlijke bagage van reizigers die zich door de lucht of over zee naar een derdelandsgebied of een derde land begeven.
[…]
- 3.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat de in de leden 1 en 2 genoemde vrijstellingen zodanig worden toegepast dat elke vorm van fraude, ontwijking of misbruik wordt voorkomen.
- 4.
De lidstaten die op 1 juli 2008 beschikken over taxfreeshops welke op andere plaatsen dan een luchthaven of haventerrein gelegen zijn, kunnen tot 1 januari 2017 vrijstelling van de betaling van accijns blijven verlenen voor de accijnsgoederen welke door deze taxfreeshops zijn geleverd en worden meegevoerd in de persoonlijke bagage van reizigers die zich naar een derdelandsgebied of een derde land begeven.
[…]’
9
Artikel 15, lid 2, van dezelfde richtlijn bepaalt het volgende:
‘De productie, de verwerking en het voorhanden hebben van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling vinden plaats in een belastingentrepot.’
10
Artikel 16 van richtlijn 2008/118 is verwoord als volgt:
- ‘1.
Voor de opening en het beheer van een belastingentrepot door een erkende entrepothouder is een vergunning vereist van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het belastingentrepot gelegen is.
De vergunning wordt verleend onder de voorwaarden die de autoriteiten van rechtswege mogen stellen om elke vorm van fraude en misbruik te voorkomen.
- 2.
De erkend entrepothouder moet:
[…]
- c)
voor ieder belastingentrepot een administratie van de voorraden en overbrengingen van accijnsgoederen bijhouden;
[…]
- e)
controle en inventarisatie toelaten.
De voorwaarden betreffende de onder a) genoemde zekerheid worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het belastingentrepot is erkend.’
11
Artikel 17, lid 1, van deze richtlijn bepaalt het volgende:
‘Accijnsgoederen kunnen, ook indien zij via een derde land of een derdelandsgebied worden overgebracht, binnen het grondgebied van de Gemeenschap onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht:
- a)
van een belastingentrepot naar:
- i)
een ander belastingentrepot;
- ii)
een geregistreerde geadresseerde;
- iii)
een plaats waar de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap verlaten, als bedoeld in artikel 25, lid 1;
[…]’
Precontentieuze procedure
12
De Commissie heeft naar aanleiding van een klacht inlichtingen ingewonnen over de van accijns vrijgestelde verkoop van aardolieproducten door KAE in de benzinestations bij de grensposten van Kipoi Evrou, Kakavia en Evzonoi. Aangezien volgens de Commissie de toepasselijke Griekse wettelijke regeling mogelijk in strijd is met richtlijn 2008/118, heeft zij de Helleense Republiek om nadere inlichtingen verzocht.
13
Bij brief van 19 december 2011 heeft de Helleense Republiek geantwoord dat de betrokken benzinestations, waar bestuurders uit derde landen die zich naar die landen begeven brandstof kunnen bijtanken, dienstdoen als belastingentrepot en overeenkomstig een vereenvoudigde procedure zorgen voor de uitvoer van aardolieproducten, met als gevolg dat de accijns niet verschuldigd wordt.
14
Op 29 november 2013 heeft de Commissie deze lidstaat een ingebrekestelling doen toekomen, waarin zij aanvoerde dat de van accijns vrijgestelde verkoop van aardolieproducten niet strookt met de uit richtlijn 2008/118 voortvloeiende vereisten. In haar met redenen omkleed advies van 1 september 2014 heeft zij dit standpunt bevestigd.
15
Bij brief van 29 december 2014 herhaalde de Helleense Republiek haar oorspronkelijke standpunt dat de van accijns vrijgestelde verkoop van accijnsgoederen door KAE bij de grensposten van Kipoi Evrou, Kakavia en Evzonoi in overeenstemming is met het Unierecht omdat zij zich door de geldende vereenvoudigde uitvoerprocedure ervan kan vergewissen dat de brandstoffen niet op het Griekse grondgebied worden verbruikt maar naar derde landen worden uitgevoerd.
16
Aangezien de Commissie geen genoegen kon nemen met de antwoorden van de Helleense Republiek, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.
Beroep
Argumenten van partijen
17
De Commissie verwijt de Helleense Republiek dat zij de krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/118 op haar rustende verplichting om accijnsgoederen te belasten op het tijdstip waarop zij tot verbruik worden uitgeslagen niet is nagekomen.
18
De Commissie vat de feiten, op basis van de opmerkingen die zij van de Helleense Republiek tijdens de precontentieuze procedure heeft ontvangen, als volgt samen:
- —
KAE exploiteert bij de grensposten van Kipoi Evrou, Kakavia en Evzonoi benzinestations die fungeren als belastingentrepot;
- —
de inwoners van derde landen kunnen in die benzinestations vrij van accijns brandstof voor hun in een derde land geregistreerde voertuigen aankopen voordat zij, door de landgrens over te steken, het grondgebied van de Europese Unie verlaten;
- —
de bevoegde douaneautoriteiten zien overeenkomstig een vereenvoudigde uitvoerprocedure erop toe en bevestigen dat de brandstoffen het grondgebied van de Unie hebben verlaten, en
- —
de volledige procedure, met inbegrip van de verkoop van belastingvrije aardolieproducten, wordt geregeld door verschillende ministeriële besluiten die in de periode 2003-2005 werden vastgesteld.
19
De Commissie is van mening dat, voor zover de betrokken benzinestations ‘belastingentrepots’ in de zin van artikel 4, punt 11, van richtlijn 2008/118 vormen, de daar opgeslagen aardolieproducten onder een accijnsschorsingsregeling vallen, zodat de accijnsheffing is geschorst. Op het ogenblik waarop de brandstoftank van de voertuigen wordt gevuld, wordt de accijns verschuldigd omdat de brandstoffen op het Griekse grondgebied aan de accijnsschorsingsregeling worden onttrokken.
20
Deze uitlegging volgt uit artikel 7, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/118, dat bepaalt dat ‘het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen’ uitslag tot verbruik vormt. Uit lid 1 van hetzelfde artikel blijkt dat het begrip ‘uitslag tot verbruik’ doelt op het tijdstip waarop de accijns verschuldigd wordt.
21
Overeenkomstig deze bepalingen is het beslissende tijdstip voor de verschuldigdheid van de accijns niet het ‘verbruik’ zelf maar ‘de uitslag tot verbruik’. De verschuldigdheid hangt dus niet af van de afstand tussen een verkooppunt en de buitengrens van een lidstaat. De periode gedurende welke een tot verbruik uitgeslagen product op het grondgebied van een lidstaat blijft, doet ook niet ter zake.
22
Uit overwegingen 2 en 8 van richtlijn 2008/118 komt overigens naar voren dat voor de goede werking van de interne markt de begrippen ‘onttrekken’ en ‘uitslag tot verbruik’ in alle lidstaten identiek moeten worden uitgelegd.
23
Voorts doet het argument dat het vullen van de brandstoftank van de voertuigen een ‘uitvoerhandeling’ is, gegeven het feit dat de aardolieproducten terstond na de onttrekking ervan door middel van een ‘vereenvoudigde uitvoerprocedure’ onder een ‘douaneregeling uitvoer’ worden geplaatst, niet ter zake. De onttrekking van die producten aan de accijnsschorsingsregeling in de zin van artikel 7, lid 2, van deze richtlijn maakt noodzakelijkerwijs uitslag tot verbruik uit.
24
Volgens de Commissie bevestigen de artikelen 17 tot en met 31 van richtlijn 2008/118 betreffende ‘de overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns’ deze uitlegging. Slechts wanneer aan de in deze artikelen gestelde voorwaarden is voldaan, valt de overbrenging van accijnsgoederen onder de accijnsschorsingsregeling. In alle andere gevallen wordt de accijns verschuldigd op het tijdstip waarop dergelijke producten een belastingentrepot uitgaan.
25
De door de Griekse autoriteiten toegepaste vereenvoudigde uitvoerprocedure voldoet niet aan die voorwaarden daar zij in wezen niet onder een van de bepalingen van deze richtlijn valt.
26
Volgens de Helleense Republiek zijn het met redenen omkleed advies en het verzoekschrift incoherent. Terwijl volgens het met redenen omkleed advies de accijns verschuldigd wordt op het tijdstip waarop de onttrekking aan de accijnsschorsingsregeling daadwerkelijk plaatsvindt, staat in het verzoekschrift vermeld dat het effectieve verbruik niet bepalend is. Deze incoherentie blijkt uit het verzoekschrift zelf aangezien de Commissie niet alleen verwijst naar de ‘uitslag tot verbruik’ maar ook naar de ‘daadwerkelijke uitslag tot verbruik’.
27
Ten gronde voert de Helleense Republiek aan dat de verkoop van aardolieproducten door KAE in de benzinestations bij de grensposten van Kipoi Evrou, Kakavia en Evzonoi niet tot gevolg heeft dat de accijns verschuldigd wordt daar de brandstoffen, zodra zij aan de accijnsschorsingsregeling zijn onttrokken, als gevolg van een ‘vereenvoudigde procedure’ immers onmiddellijk onder een ‘douaneregeling uitvoer’ worden geplaatst. Dientengevolge zijn noch de regels van richtlijn 2008/118, noch het door haar beoogde harmoniseringsniveau geschonden.
28
De douaneautoriteiten zijn in het kader van die ‘douaneregeling uitvoer’ verantwoordelijk voor de controle van de belastingentrepots en de onttrekking van de producten aan de accijnsschorsingsregeling. Zij staan ook in voor de controle van de uitvoerformaliteiten, die bestaan uit een vereenvoudigde aangifte tot uitvoer in de zin van de artikelen 282 en 286 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1993, L 253, blz. 1), en zij zien erop toe dat de brandstoffen daadwerkelijk worden uitgevoerd uit het douanegebied van de Unie overeenkomstig artikel 161 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1). De verkoop van die producten, de onttrekking ervan aan de accijnsschorsingsregeling en de uitvoer ervan maken bijgevolg deel uit van één procedure.
29
Richtlijn 2008/118 staat niet eraan in de weg dat een lidstaat een dergelijke ‘vereenvoudigde uitvoerprocedure’ om de volgende redenen invoert.
30
In de eerste plaats kunnen de vereenvoudigde procedures van de artikelen 30 en 31 van deze richtlijn mutatis mutandis worden toegepast.
31
In de tweede plaats is artikel 7, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/118 niet van toepassing omdat de ‘douaneregeling uitvoer’ onmiddellijk volgt op de accijnsschorsingsregeling. Deze bepaling heeft alleen betrekking op de ‘zuivere’ onttrekking van een accijnsgoed aan een accijnsschorsingsregeling.
32
In de derde plaats brengt artikel 7 van richtlijn 2008/118 geen volledige harmonisering teweeg, zodat de uitslag tot verbruik niet het enige mogelijke gevolg van de onttrekking van een accijnsgoed aan een accijnsschorsingsregeling is. In artikel 17, lid 1, onder a), iii), van deze richtlijn wordt immers erkend dat de lidstaten een van een accijnsschorsingsregeling afkomstig product onder een regeling uitvoer mogen plaatsen zonder dat de accijns verschuldigd wordt. Dientengevolge doet de betrokken ‘vereenvoudigde uitvoerprocedure’ geen afbreuk aan de harmonisatiemaatregelen waarin die richtlijn voorziet. Anders dan verordening nr. 2913/92 laten de lacunes in die richtlijn de lidstaten een ruime beoordelingsmarge.
33
In de vierde en laatste plaats zijn artikel 17, lid 1, onder a), iii), en artikel 25 van richtlijn 2008/118 niet van toepassing aangezien de in deze zaak betrokken aardolieproducten het douanegebied van de Unie direct verlaten zonder dat een overbrenging onder een accijnsschorsingsregeling plaatsvindt. Overeenkomstig artikel 269, lid 1, van verordening (EU) nr. 952/1013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1) verloopt de levering van aardolieproducten volgens de daarbij vastgestelde regeling uitvoer. Uit deze bepaling blijkt dat ‘Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten, onder de regeling uitvoer [worden] geplaatst’. De heffing van accijns zou daarom niet gerechtvaardigd zijn.
34
Daarenboven garandeert de vereenvoudigde uitvoerprocedure dat de aardolieproducten niet op het Griekse grondgebied worden verbruikt maar naar een derde land worden uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat aan deze vaststelling geen afbreuk wordt gedaan door het feit dat de voertuigen een korte afstand tussen de benzinestations en de eigenlijke grens moeten afleggen.
35
Die afstand kan immers gemakkelijk worden overbrugd met de brandstof die zich vóór het bijtanken nog in de brandstoftank van de voertuigen bevindt, en het zou dan ook buitensporig zijn om accijns te eisen. Voorts zijn in de onderhavige zaak, zoals uit de punten 25 tot en met 33 van het arrest van 14 november 1985, Neumann (299/84, EU:C:1985:463), naar voren komt, de regels van richtlijn 2008/118 vanwege hun algemene strekking onevenredig, en mocht de Uniewetgever precies dit geval hebben willen regelen, dan had hij dat op basis van billijkheid gedaan.
Beoordeling door het Hof
Ontvankelijkheid
36
Met haar betoog dat het met redenen omkleed advies en het verzoekschrift incoherent zijn, tracht de Helleense Republiek aan te tonen dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk is.
37
Zoals de Commissie stelt, komt uit de ingebrekestelling, het met redenen omkleed advies en het verzoekschrift duidelijk naar voren dat de Commissie het bijtanken van brandstof in voertuigen in benzinestations die dienstdoen als belastingentrepots kwalificeert als ‘onttrekking’ van accijnsgoederen aan een accijnsschorsingsregeling in de zin van richtlijn 2008/118. Het gebruik van het woord ‘daadwerkelijk’ leidt in dat verband geenszins tot verwarring.
38
De Helleense Republiek was dus perfect in staat om de draagwijdte van de haar verweten schendingen van het Unierecht in te zien en de door haar opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid dient te worden verworpen.
Ten gronde
39
De Helleense Republiek betoogt dat de verkoop van aardolieproducten door KAE in de benzinestations bij de grensposten van Kipoi Evrou, Kakavia en Evzonoi niet tot gevolg heeft dat de accijns verschuldigd wordt daar de brandstoffen, zodra zij aan de accijnsschorsingsregeling zijn onttrokken, onder een ‘douaneregeling uitvoer’ worden geplaatst.
40
Er zij op gewezen dat uit artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/118 blijkt dat de accijns verschuldigd wordt op het tijdstip en in de lidstaat van de uitslag tot verbruik. Overeenkomstig lid 2, onder a), van dit artikel wordt onder ‘uitslag tot verbruik’ verstaan, het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig onttrekken, van accijnsgoederen.
41
Volgens artikel 17, lid 1, onder a), i), van richtlijn 2008/118 kunnen accijnsgoederen binnen het grondgebied van de Unie onder een accijnsschorsingsregeling worden overgebracht, onder meer van een belastingentrepot in de ene lidstaat naar een belastingentrepot in de andere lidstaat. Een dergelijke schorsingsregeling wordt gekenmerkt door het feit dat de accijns voor de onder deze regeling vallende goederen nog niet verschuldigd is, hoewel het belastbare feit zich reeds heeft voorgedaan. Deze regeling schort dus voor accijnsgoederen de verschuldigdheid van de accijns op totdat is voldaan aan een voorwaarde voor verschuldigdheid (arrest van 28 januari 2016, BP Europa, C-64/15, EU:C:2016:62, punt 22).
42
Voor dergelijke onder een accijnsschorsingsregeling vallende goederen geldt de onttrekking, daaronder begrepen de onregelmatige onttrekking, aan die regeling op grond van artikel 7, lid 2, onder a), van richtlijn 2008/118 als uitslag tot verbruik (arrest van 28 januari 2016, BP Europa, C-64/15, EU:C:2016:62, punt 23).
43
Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat de ‘uitslag tot verbruik’ in de zin van artikel 7 van richtlijn 2008/118 plaatsvindt op het tijdstip van het fysiek onttrekken van een accijnsgoed aan een accijnsschorsingsregeling (zie in die zin arrest van 2 juni 2016, Polihim-SS, C-355/14, EU:C:2016:403, punten 53 en 55).
44
Zoals de Commissie opmerkt, blijkt uit overweging 8 van richtlijn 2008/118 dat het voor de goede werking van de interne markt noodzakelijk is dat het begrip ‘accijns’ en de omstandigheden waarin deze verschuldigd wordt, in alle lidstaten dezelfde zijn en dat deze richtlijn daarom op het niveau van de Unie het tijdstip bepaalt waarop accijnsgoederen tot verbruik worden uitgeslagen.
45
Hieruit volgt dat de voor het tijdstip van verschuldigdheid van de accijns bepalende begrippen ‘onttrekking’ en ‘uitslag tot verbruik’ in alle lidstaten uniform moeten worden uitgelegd.
46
In de onderhavige zaak staat vast dat de betrokken aardolieproducten accijnsgoederen zijn. De onttrekking van die aardolieproducten aan de accijnsschorsingsregeling op het ogenblik waarop brandstof wordt bijgetankt in de voertuigen op het grondgebied van de Helleense Republiek heeft tot gevolg dat zij tot verbruik zijn uitgeslagen. Aangezien de accijns overeenkomstig artikel 7, lid 1, precies op dat tijdstip verschuldigd wordt, is de Griekse wettelijke regeling volgens welke deze producten vrij van accijns mogen worden geleverd, in strijd met deze bepaling.
47
Het feit dat accijnsgoederen, nadat zij aan een accijnsschorsingsregeling zijn onttrokken, onder een ‘douaneregeling uitvoer’ als beschreven door de Helleense Republiek worden geplaatst, kan daaraan niet afdoen.
48
In de eerste plaats volgt uit de opzet van richtlijn 2008/118 alsmede uit de bepalingen daarvan betreffende de definitie en de werking van de belastingentrepots en de schorsingsregeling, zoals artikel 4, punten 7 en 11, artikel 15, lid 2, en de artikelen 16 en 17 van deze richtlijn, dat een accijnsgoed dat buiten een schorsingsregeling voorhanden wordt gehouden, noodzakelijkerwijs ooit, op welke wijze dan ook, is uitgeslagen tot verbruik in de zin van artikel 7, lid 1, van deze richtlijn (zie naar analogie arrest van 5 april 2001, Van de Water, C-325/99, EU:C:2001:201, punt 34).
49
Aangezien het vullen van de brandstoftank van voertuigen als die in het hoofdgeding moet worden aangemerkt als ‘onttrekking’ en dus als ‘uitslag tot verbruik’ in de zin van artikel 7 van richtlijn 2008/118, heeft het feit dat de brandstoffen, later of zelfs tegelijkertijd, onder een ‘douaneregeling uitvoer’ worden geplaatst bijgevolg geen invloed op de verschuldigdheid van de accijns (zie naar analogie arrest van 29 april 2010, Dansk Transport og Logistik, C-230/08, EU:C:2010:231, punten 80 en 81).
50
Gelet op deze overwegingen hoeft het betoog van de Helleense Republiek waarmee zij tracht aan te tonen dat haar ‘douaneregeling uitvoer’ in overeenstemming is met de verordeningen nr. 2913/92, nr. 2454/93 en nr. 952/2013, niet te worden onderzocht.
51
In de tweede plaats staat vast dat de nationale regels betreffende de verkoop van de betrokken aardolieproducten niet aan de eisen van richtlijn 2008/118 voldoen om de verkoop van accijnsgoederen te kunnen vrijstellen van accijns of om dergelijke producten onder een accijnsschorsingsregeling te kunnen uitvoeren.
52
Wat met name artikel 14 van deze richtlijn betreft, betwist de Helleense Republiek niet dat de bij deze bepaling geboden mogelijkheid om vrijstelling van de betaling van accijns te verlenen voor de accijnsgoederen die door taxfreeshops zijn geleverd en worden meegevoerd in de persoonlijke bagage van reizigers die zich naar een derdelandsgebied of een derde land begeven, niet van toepassing is.
53
De Helleense Republiek betwist evenmin dat de artikelen 17 tot en met 31 van richtlijn 2008/118 betreffende de ‘overbrenging van accijnsgoederen onder schorsing van accijns’ in casu niet van toepassing zijn.
54
Zij erkent in het bijzonder dat de voorwaarden van artikel 17, lid 1, onder a), iii), van deze richtlijn, waarin is bepaald dat ‘[a]ccijnsgoederen […] binnen het grondgebied van de Gemeenschap […] onder een accijnsschorsingsregeling [kunnen] worden overgebracht van een belastingentrepot naar een plaats waar de accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap verlaten, als bedoeld in artikel 25, lid 1’, niet zijn vervuld.
55
Vast staat eveneens dat de door de Helleense Republiek ingevoerde ‘douaneregeling uitvoer’ niet onder de artikelen 30 en 31 van richtlijn 2008/118 valt daar zij alleen ziet op de vereenvoudigde procedures voor de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling, die op het grondgebied van één lidstaat of van verschillende lidstaten plaatsvindt.
56
Het argument dat het evenredigheidsbeginsel vereist dat richtlijn 2008/118 aldus moet worden uitgelegd dat de verkoop van belastingvrije aardolieproducten in de omstandigheden van de onderhavige zaak is toegestaan, moet ongegrond worden verklaard. Die uitlegging zou er immers op neerkomen dat praeter legem een uitzondering op artikel 7 van richtlijn 2008/118 wordt toegestaan en zou de doelstelling van harmonisering van de voorwaarden voor de verschuldigdheid van de accijns, waarvan het belang voor de goede werking van de interne markt in de punten 44 en 45 van dit arrest in herinnering is gebracht, in gevaar brengen.
57
Gelet op bovenstaande overwegingen moet het beroep van de Commissie gegrond worden verklaard.
58
Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de Helleense Republiek, door een wettelijke regeling vast te stellen en te handhaven die de verkoop toestaat van belastingvrije aardolieproducten door de benzinestations van KAE bij de grensposten van Kipoi Evrou, Kakavia en Evzonoi — die zich allemaal bevinden in regio's die grenzen aan derde landen, te weten respectievelijk de Republiek Turkije, de Republiek Albanië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië —, de krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/118 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
Kosten
59
Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Daar de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.
Het Hof (Zesde kamer) verklaart:
- 1)
Door een wettelijke regeling vast te stellen en te handhaven die de verkoop toestaat van belastingvrije aardolieproducten door de benzinestations van Katastimata Aforologiton Eidon AE bij de grensposten van Kipoi Evrou (Griekenland), Kakavia (Griekenland) en Evzonoi (Griekenland), die zich allemaal bevinden in regio's die grenzen aan derde landen — te weten respectievelijk de Republiek Turkije, de Republiek Albanië en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië —, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die krachtens artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG op haar rusten.
- 2)
De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑02‑2018