Rb. Oost-Brabant, 23-11-2015, nr. 15, 1066
ECLI:NL:RBOBR:2015:6646
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
23-11-2015
- Zaaknummer
15_1066
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2015:6646, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 23‑11‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2016/324 met annotatie van L.J. Boone
Uitspraak 23‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft mogen afzien van het horen van eiser. Dat verweerder niet is tegemoetgekomen aan het verzoek van eiser om een vergoeding van zijn proceskosten, maakt dat niet anders. Geen rechtsregel verplicht verweerder om eiser ook omtrent zijn verzoek om kostenvergoeding te horen.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1066
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2015 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser,(gemachtigde: N.R. Snijder)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder
(gemachtigde: J. Tammel).
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser op 28 februari 2015 voor de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 een aanslag hondenbelasting opgelegd voor een bedrag van € 52,50. Deze aanslag is vervat in het (gecombineerde) aanslagbiljet met nummer [aanslagnummer] .
Bij uitspraak op bezwaar van 8 april 2015 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag hondenbelasting verminderd met het bedrag van€ 52,50. Verweerder heeft het verzoek om kostenvergoeding afgewezen.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2015. Eiser/gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Eiser heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Hij voert daartoe aan dat de aanslag weliswaar is vernietigd ten aanzien van de hondenbelasting, maar dat hij voorts verzocht heeft om te worden gehoord indien zijn verzoek om vergoeding van proceskosten zou worden afgewezen. Verweerder heeft geen kostenvergoeding voor rechtsbijstand toegekend en had derhalve niet mogen afzien van het horen. Voorts is eiser van mening dat er wel degelijk sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door een derde, [bedrijf] B.V., zodat verweerder eveneens ten onrechte zijn verzoek om vergoeding van deze kosten heeft afgewezen. Dat eiser werkzaam is bij gemachtigde, doet daaraan niet af, volgens eiser. Door gemachtigde is ook een declaratie ingediend bij eiser.
Verweerder heeft met een beroep op artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van het horen kan worden afgezien indien aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen – zoals in casu – en dat het bestuursorgaan vervolgens op het verzoek om vergoeding van kosten heeft beslist in bij de beslissing op bezwaar. Van een hoorplicht ten aanzien van dit besluit omtrent de proceskosten is geen sprake. Verder stelt verweerder dat er geen sprake is van rechtsbijstand die door een derde is geleverd. [bedrijf] B.V. heeft in naam van en ondertekend door eiser zelf bezwaar aangetekend. Het bezwaarschrift is derhalve ingediend door de persoon aan wie de aanslag is opgelegd. Bovendien is [bedrijf] B.V. geen bedrijf dat beroepsmatig rechtsbijstand verricht, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, de belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. In artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb wordt gehoord op zijn verzoek. Van het horen van een belanghebbende kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder e, Awb worden afgezien wanneer aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen worden geschaad. In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In het derde lid is bepaald dat het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door de aanslag hondenbelasting te verminderen met € 52,50 volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiser tegen de opgelegde aanslag en mocht om die reden afzien van het horen van eiser. Dat verweerder niet is tegemoetgekomen aan het verzoek van eiser om een vergoeding van zijn proceskosten, maakt dat niet anders. Uit de tekst van voornoemde wetsartikelen volgt dat het verzoek om proceskostenvergoeding geen onderdeel uitmaakt van de bezwaren tegen het primaire besluit, maar een afzonderlijk verzoek is dat weliswaar gelijktijdig met het bezwaar wordt gedaan, maar dat daarvan geen onderdeel uitmaakt. Toewijzing van een verzoek om vergoeding van de kosten kan immers pas aan de orde zijn als het bestreden besluit wordt herroepen, hetgeen impliceert dat verweerder dus eerst een inhoudelijk besluit dient te nemen omtrent de bezwaren van eiser, alvorens op het verzoek kan worden beslist. Geen rechtsregel verplicht verweerder om eiser ook omtrent zijn verzoek om kostenvergoeding te horen. Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden was eiser te horen over zijn verzoek, is van schending van de hoorplicht geen sprake. Eisers beroep faalt.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van vergoeding van kosten aan eiser. Gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een vergoeding van de kosten in bezwaar uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt vast dat het op 2 maart 2015 ingediende bezwaarschrift is opgesteld en ondertekend door eiser zelf. Dat eiser daarbij ook [bedrijf] B.V. heeft vermeld, is daartoe niet doorslaggevend. Van door een derde verleende rechtsbijstand is dan ook geen sprake. Bovendien is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand evenmin sprake. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is de bedrijfsactiviteit van [bedrijf] B.V. ‘Groothandel in computers, randapparatuur en software’ en ‘Actuariële en pensioenadviesbureaus; beheer en administratie van pensioenvermogens’. Ter zitting is door eiser aangevoerd dat dit de oude, nog niet aangepaste beschrijving betreft en dat hij inmiddels meer een adviserende richting op gaat. Wat hier ook van zij, ook dan is nog geen sprake van het niet slechts incidenteel verlenen van rechtshulp, als onderdeel van zijn beroepsmatige taak. Ook om die reden heeft verweerder terecht afgezien van toekenning van een vergoeding van kosten.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, rechter, in aanwezigheid van M. Brok, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.