Behandelplan van 27 oktober 2018, p. 1.
HR, 19-07-2019, nr. 19/02237
ECLI:NL:HR:2019:1258
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-07-2019
- Zaaknummer
19/02237
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1258, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑07‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:605, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2019:605, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑06‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1258, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Wet Bopz. Machtiging tot voortgezet verblijf. Vaststelling stoornis van de geestvermogens. Causaal verband tussen stoornis en gevaar? Verzoek om second opinion.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/02237
Datum 19 juli 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],verblijvende te [plaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/08/227626/FA RK 19-135 van de rechtbank Overijssel van 12 februari 2019.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de vicepresident E.J. Numann op 19 juli 2019.
Conclusie 07‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Wet Bopz. Machtiging tot voortgezet verblijf. Vaststelling stoornis van de geestvermogens. Causaal verband tussen stoornis en gevaar? Verzoek om second opininon.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02237
Zitting 7 juni 2019
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene] ,
(hierna: betrokkene),
verzoeker tot cassatie,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
De Officier van Justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland,
verweerder in cassatie,
niet verschenen.
In deze Bopz-zaak wordt geklaagd dat dat de gedingstukken en de verklaringen ter zitting ontoereikend zijn voor de vaststelling dat betrokkene lijdt aan stoornissen van de geestvermogens, zoals de rechtbank heeft vastgesteld. Voorts wordt geklaagd dat evenmin uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat het door de rechtbank vastgestelde gevaar in causaal verband staat met een met voldoende mate van zekerheid vastgestelde stoornis. Ten slotte heeft de rechtbank geen beslissing gegeven op het verzoek van betrokkene om een second opinion te vragen naar de stoornis van de geestvermogens, het daaruit voortvloeiende gevaar en de vraag of dit op andere wijze kan worden afgewend dan door verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift van 17 januari 2019 heeft de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost- Nederland (hierna: de officier van justitie) aan de rechtbank Overijssel (hierna: de rechtbank) verzocht een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te verlenen. Bij dit verzoekschrift was een geneeskundige verklaring gevoegd, op 15 januari 2019 opgemaakt en ondertekend door geneesheer-directeur [betrokkene 1] . In rubriek 3c van deze verklaring is als diagnose gesteld: “Er lijkt sprake te zijn van een ontwikkelingsstoornis (ASS, autisme spectrum stoornis) en verstandelijke beperking. Wat ook de agressieregulatie problemen bij patiënt kunnen verklaren.” De vakjes “stoornissen tot uiting komend in kindertijd/adolescentie, ernstige gedragsstoornissen en verstandelijke handicap” zijn aangekruist, waarbij “stoornissen tot uiting komend in kindertijd/adolescentie” als belangrijkste diagnose is gegeven. Voorts is een behandelplan van 27 oktober 2018 overgelegd, dat is ondertekend op 29 oktober 2018. Hieruit blijkt onder meer dat betrokkene sinds 10 augustus 2017 in Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht (hierna: Veldzicht) is opgenomen1..
1.2
Op 12 februari 2019 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld. Zij heeft blijkens het proces-verbaal gehoord: betrokkene, zijn advocaat, [betrokkene 2] (hoofdbehandelaar en GZ-psycholoog), [betrokkene 3] (curator) en [betrokkene 4] (psychiater).
1.3
Bij beschikking van 12 februari 2019 heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis verleend voor de duur van zes maanden na dagtekening van de beschikking. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“Uit de geneeskundige verklaring, de mondelinge toelichting en de overige in deze zaak verkregen informatie blijkt het volgende.
Er is sprake van stoornissen van de geestvermogens, te weten een autisme spectrum stoornis (ASS), een ernstige gedragsstoornis en een verstandelijke handicap, welke stoornissen ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zullen zijn.
De stoornis[sen] zullen ook dan betrokkene gevaar doen veroorzaken voor zichzelf en voor anderen.
Het gevaar bestaat er in dat betrokkene:
- Zonder de structuur van een psychiatrisch ziekenhuis of instelling, maatschappelijk te gronde gaat en zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen;
- Met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen;
- Een ander van het leven zal beroven of ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen.
Dit gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend, terwijl betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven.
Nu uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat alle betrokkenen het er in ieder geval over eens zijn dat een langdurig verblijf in het CTP Veldzicht niet goed voor betrokkene is en er hard gewerkt wordt aan het zoeken van een meer passende setting voor betrokkene (bijv. een begeleid wonen setting), zal de rechtbank de verzochte machtiging voor een kortere periode verlenen.”2.
1.4
Namens betrokkene is op 3 mei 2019 (tijdig) beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking. In cassatie is geen verweerschrift ingediend3..
1.5
Uit het dossier blijkt dat betrokkene bij beschikking van de rechtbank van 22 oktober 2018 onder curatele is gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
1.6
Voorts is uit het dossier gebleken dat betrokkene bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 april 2018 – kort gezegd – is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken voor het plegen van diefstal, onder de bijzondere voorwaarde dat betrokkene wordt verplicht om na beëindiging van de klinische behandeling op basis van een rechterlijke machtiging de (ambulante) behandeling binnen de GGZ of soortgelijke forensische zorg voort te zetten, ter beoordeling van de reclassering.
1.7
Ten slotte blijkt uit het dossier dat betrokkene tweemaal ontslag heeft verzocht aan de geneesheer-directeur van Veldzicht. De geneesheer-directeur heeft dit verzoek afgewezen, de eerste maal bij beslissing van 17 mei 2018 en de tweede maal bij beslissing van 4 december 2018. De rechtbank heeft, na verzoek daartoe door de officier van justitie, beide ontslagverzoeken eveneens afgewezen (bij beschikking van respectievelijk 25 juni 2018 en 18 januari 2019).
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat uit één onderdeel. Dit onderdeel klaagt dat de gedingstukken en de verklaringen ter zitting ontoereikend zijn voor de vaststelling dat betrokkene lijdt aan stoornissen van de geestvermogens, te weten een autismespectrum stoornis (ASS), een ernstige gedragsstoornis en een verstandelijke handicap. Evenmin kan uit de gedingstukken worden afgeleid dat het door de rechtbank vastgestelde gevaar in causaal verband staat met een met voldoende mate van zekerheid vastgestelde stoornis. Ten slotte heeft de rechtbank geen beslissing gegeven op het verzoek van betrokkene om een second opinion te vragen naar de stoornis van de geestvermogens, het daaruit voortvloeiende gevaar en de vraag of dit op andere wijze kan worden afgewend dan door verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
Ter toelichting stelt het onderdeel in punt 1.1-1.9 (in feite subonderdeel I) dat in de bestreden beschikking en de dossierstukken sprake is van verschillende stoornissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een autismespectrum stoornis (ASS), een ernstige gedragsstoornis en een verstandelijke handicap. In de geneeskundige verklaring staat onder 3.c als diagnose vermeld dat sprake lijkt te zijn van een ontwikkelingsstoornis (ASS, autisme spectrum stoornis) en verstandelijke beperking, terwijl onder 3.d deze diagnose wordt gekwalificeerd als stoornissen tot uiting komend in kindertijd/adolescentie, ernstige gedragsstoornissen en verstandelijke handicap. In het behandelplan wordt gesproken over een zwakbegaafde man met mogelijk niet aangeboren hersenletsel, autistiforme kenmerken en een paranoïde persoonlijkheidsstoornis. Aldus is de primaire problematiek van betrokkene niet duidelijk. Ook ter zitting is deze onduidelijkheid niet opgehelderd. Gelet op deze onduidelijkheid had de rechtbank het verzoek om een second opinion, hoewel een nadere concretisering van het verzoek ontbreekt, niet (zonder nadere motivering) mogen passeren.
2.2
Voorts wordt uit de gedingstukken onvoldoende duidelijk of de agressieregulatieproblemen van betrokkene, die het door de rechtbank vastgestelde gevaar veroorzaken, in causaal verband staan met een met voldoende mate van zekerheid vastgestelde stoornis (punt 1.10-1.11 van het verzoekschrift tot cassatie, in feite subonderdeel II). Verwezen wordt naar de zaak Constancia4.van het EHRM, waarin is aangenomen dat de vaststelling van een geestelijke stoornis, ongeacht haar precieze aard, vrijheidsbeneming kan rechtvaardigen.
2.3
Ten slotte klaagt het middel dat het van belang is om de aard van de stoornis vast te stellen, nu de Wet Bopz in artikel 1 lid 1 onder d een onderscheid maakt tussen een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis (punt 1.11-1.12 van het verzoekschrift tot cassatie, in feite subonderdeel III). Het gevaar dat voortvloeit uit een ziekelijke stoornis kan met inzet van bepaalde middelen zoals medicatie en therapie worden afgewend, bij een gebrekkige ontwikkeling (verstandelijke handicap) moeten andere middelen worden ingezet. Voorts is de aard van de stoornis, die het gevaar doet veroorzaken, van belang voor de vraag op welke wijze het gevaar – anders dan door verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis – kan worden afgewend. Ook voor de verblijfplaats van betrokkene is het noodzakelijk dat zijn primaire problematiek wordt vastgesteld; hij verblijft thans in een instelling genoemd in bijlage 1 van de Regeling aanmerking psychiatrisch ziekenhuis Bopz, maar als sprake zou zijn van een gebrekkige ontwikkeling ligt een plaatsing in een instelling genoemd in bijlage 3 van de Regeling meer voor de hand. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat een langdurig verblijf in Veldzicht niet goed is voor betrokkene, is een vaststelling van zijn primaire problematiek onmisbaar voor een succesvolle plaatsing elders.
2.4
De klachten met betrekking tot de vaststelling van de stoornissen van betrokkene zal ik eerst bespreken. Voorafgaand hieraan merk ik op dat de stoornissen van betrokkene in eerste aanleg niet zijn betwist, afgezien van het verzoek (in de pleitnota gedaan) om “te gelasten dat er een second opinion onderzoek dient plaats te vinden voor wat betreft de stoornis van [betrokkene] ”5..
Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat de in de geneeskundige verklaring onder 3c gestelde diagnose niet heel stellig is, nu er staat: “Er lijkt sprake te zijn van een ontwikkelingsstoornis (ASS, autisme spectrum stoornis) en verstandelijke beperking. Wat ook de agressieregulatie problemen bij patiënt kunnen verklaren.” Echter correspondeert deze diagnose met de in 3d van het behandelplan aangekruiste vakjes (“stoornissen tot uiting komend in kindertijd/adolescentie, ernstige gedragsstoornissen en verstandelijke handicap”) en voorts met de beschrijvende diagnose in het behandelplan van 27 oktober 2018 (“zwakbegaafde man”, “autistiforme kenmerken in combinatie met een paranoïde persoonlijkheidsstoornis” en “agressieregulatieproblematiek”). Ook komt deze diagnose overeen met de (kennelijk) op 30 augustus 2017 aan betrokkene toegeschreven DSM-classificatie: “autismespectrumstoornis”, “verstandelijke beperking: matig”, “paranoïde persoonlijkheidsstoornis”)6.. Aldus is betrokkene in 2017 (DSM-classificatie), 2018 (behandelplan) en 2019 (geneeskundige verklaring) met overeenkomstige begrippen gediagnosticeerd. Bij deze stand van zaken kan niet gezegd worden dat de primaire problematiek van betrokkene niet duidelijk is, zoals het middel betoogt.
Voor zover het middel klaagt dat de gedingstukken en de verklaringen ter zitting ontoereikend zijn voor de vaststelling dat betrokkene lijdt aan stoornissen van de geestvermogens (te weten een autismespectrum stoornis (ASS), een ernstige gedragsstoornis en een verstandelijke handicap) mist het feitelijke grondslag, nu dit volgt uit de geneeskundige verklaring in combinatie met het behandelplan.
2.5
Het middel klaagt voorts dat uit de gedingstukken onvoldoende duidelijk wordt of de agressieregulatieproblemen van betrokkene, die het door de rechtbank vastgestelde gevaar veroorzaken, in causaal verband staan met een met voldoende mate van zekerheid vastgestelde stoornis. Zoals hierboven onder 2.4 is besproken zijn de stoornissen van betrokkene voldoende komen vast te staan. De rechtbank heeft, blijkens het hiervoor in 1.3 opgenomen citaat, overigens niet met zoveel woorden geoordeeld dat de agressieregulatieproblemen van betrokkene het gevaar doen veroorzaken, maar de stoornissen van de geestvermogens (te weten een autisme spectrum stoornis (ASS), een ernstige gedragsstoornis en een verstandelijke handicap)7..
In het behandelplan is het volgende opgenomen:
“Betrokkene vertoont autistiforme kenmerken in combinatie met een paranoïde persoonlijkheidsstoornis, wat gekenmerkt wordt door achterdocht en wantrouwen tegenover andere mensen. Het doen en laten van anderen wordt als krenkend, boosaardig, dreigend, uitbuitend of misleidend opgevat. Er is sprake van agressieregulatieproblematiek, in de vorm van verbaal en fysieke agressie. Het aspect veiligheid is in het geding, hij wordt in zijn omgeving ervaren als een lopende tijdbom, die elk moment kan exploderen, met gevaar voor derden in zijn omgeving.”8.
En in de geneeskundige verklaring is onder 4a (“op grond van welke gedragingen van betrokkene oordeelt u dat de stoornis van de geestvermogens een gevaar oplevert voor betrokkene zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen?”) het volgende opgenomen:
“Patiënt heeft in het afgelopen jaar meerdere incidenten veroorzaakt, waarbij hij bedreigend en beledigend geweest is naar het personeel en ook met spullen heeft gegooid richting het personeel. Ook heeft hij ruzie gemaakt met medepatiënten. Verder is hij flink in gewicht toegenomen met fysieke problemen als gevolg, hierin laat hij zich ook niet sturen (dieet, minder eten ed.).”9.
En onder 4b. (“Waarin bestaat dat gevaar?”) is opgenomen:
“Gevaar dat andere personen letsel oplopen, gevaar dat hij agressie naar zichzelf oproept en zelfverwaarlozing.”10.
Onder 4d (“Waarom oordeelt u dat dit gevaar, als gevolg van de stoornis van de geestvermogens van betrokkene, ook na beëindiging van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn?”) is daar tenslotte aan toegevoegd:
“Totale gebrek aan ziekte-inzicht en –besef, zorgt ervoor dat patiënt zich niet vrijwillig zal laten behandelen.”
Blijkens voorgaande citaten heeft de rechtbank op grond van de stukken in het dossier (terecht) tot het oordeel kunnen komen dat het gevaar wordt veroorzaakt door de stoornissen van de geestvermogens van betrokkene. De verwijzing naar de zaak Constancia11.kan niet tot een ander oordeel leiden, nu daarin is bepaald dat de vaststelling van een geestelijke stoornis, ongeacht haar precieze aard, vrijheidsbeneming kan rechtvaardigen. In de onderhavige zaak is de geestelijke stoornis komen vast te staan. Het middel faalt derhalve op dit punt.
2.6
Voor wat betreft het door mij in 2.3 beschreven subonderdeel kan ik niet ontdekken wat de klacht precies inhoudt. Voor zover wordt geklaagd dat de aard van de stoornis niet is vastgesteld, verwijs ik naar mijn opmerkingen in 2.4 hierboven. Overigens lijkt bij betrokkene sprake te zijn van een combinatie van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis, maar dit is een oordeel dat gelet op zijn feitelijke aard is voorbehouden aan de rechtbank of zelfs de psychiater, en kan in cassatie niet aan de orde worden gesteld. Voor zover wordt geklaagd dat het gevaar ook op andere wijze dan door verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend, verwijs ik naar mijn opmerkingen in 2.5 hierboven. Voorts is in het “Overzicht (ambulante) hulp die [betrokkene] heeft gehad” het volgende opgenomen:
“[betrokkene] hield zich niet aan de gemaakte afspraken en was zeer beperkt bij te sturen in gedrag. Het opbouwen van een werkrelatie om vervolgens tot begeleiding of behandeling te komen is niet gelukt. Het oplopende gevaar van [betrokkene] zelf en de maatschappij is reden geweest voor het aanvragen van een RM (in samenwerking met huisarts, wijkagent, gemeente Hengelo).”12.
Ook ter zitting is het mogelijke verblijf van betrokkene op een andere plek dan een psychiatrisch ziekenhuis aan de orde geweest:
“[betrokkene 2] : naar huis laten gaan is geen goed idee. Veldzicht is inderdaad niet de beste plek voor meneer. In de thuissituatie kan hij zich absoluut niet standhouden. Begeleid wonen zien wij voor ons, meneer heeft namelijk 24 uurs zorg nodig. Wij zijn geen voorstander voor terugkeren naar huis.”13.
De rechtbank heeft zich ook rekenschap gegeven van de mogelijkheid het gevaar op een andere wijze dan door verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis af te wenden, door de machtiging voor een kortere periode (zes maanden) te verlenen. Bovendien heeft zij expliciet overwogen dat hard gewerkt wordt aan het zoeken naar een meer passende setting voor betrokkene.14.De rechtbank kon derhalve op basis van de stukken in het dossier tot het oordeel komen dat het gevaar (op dat moment) niet op andere wijze dan door opneming in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Dit leidt ertoe dat het middel op dit punt faalt.
2.7
Het middel klaagt ten slotte dat de rechtbank het verzoek om een second opinion niet (zonder nadere motivering) had mogen passeren, “nu de gedingstukken noch de ter zitting gedane mededelingen voldoende steun bieden voor de aanwezigheid van autisme spectrum stoornis (ASS), een ernstige gedragsstoornis en een verstandelijke handicap.”15.Klaarblijkelijk wordt hiermee een contra-expertise bedoeld op de voet van artikel 8 lid 6 Wet Bopz. Overigens blijkt niet uit het proces-verbaal of de bestreden beschikking dat de pleitnota (volledig) is voorgedragen. Uw Raad heeft over een dergelijk verzoek om een second opinion in een Bopz-zaak eerder als volgt overwogen:
“3.3.2 Bij de beoordeling van deze klacht is van belang dat, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing, een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen.
De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten. Aan de stelplicht van de betrokkene kunnen in dit verband weliswaar geen hoge eisen worden gesteld, maar het moet wel duidelijk zijn waarom de conclusies van de geneeskundige verklaring in twijfel worden getrokken en waarop het verzochte onderzoek zich volgens betrokkene zou moeten richten. (Zie onder meer HR 6 maart 2015, ECLI:NL:2015:528, rov. 3.4.1 en 3.4.2.)
3.3.3
In de hiervoor in 3.2 aangehaalde motivering van de toewijzing van de verzochte machtiging ligt besloten dat de rechtbank geen aanleiding heeft gezien tot honorering van het verzoek om een second opinion. Dat is op zichzelf niet onbegrijpelijk. Uit de hiervoor in 3.3.1 aangehaalde passage uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt immers slechts dat betrokkene een second opinion wilde over “de stoornis”. Noch betrokkene zelf, noch zijn advocaat heeft het bestaan van de door beide psychiaters vastgestelde stoornissen weersproken, of anderszins toegelicht op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich zou moeten richten. Dat lag wel op de weg van betrokkene, nu hij volgens de geneeskundige verklaring al jarenlang bekend is met een schizo-affectieve stoornis, middelenafhankelijkheid en persoonlijkheidsproblematiek, wat ook blijkt uit het behandelplan en de wettelijke aantekeningen. Het dienovereenkomstige oordeel van de rechtbank wordt in cassatie niet bestreden.
3.3.4
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de afwijzing van het verzoek om een second opinion weliswaar had moeten motiveren, maar had kunnen volstaan met de overweging dat het verzoek van betrokkene in het geheel niet is onderbouwd. Gelet hierop is het onderdeel terecht voorgesteld, maar kan het niet tot cassatie leiden.”16.
In de onderhavige zaak is het verzoek om een second opinion evenmin gemotiveerd. Voor zover het verzoek ziet op het vaststellen van de stoornis(sen) van betrokkene, is bij de rechtbank het bestaan daarvan niet betwist. Ten aanzien van de betwisting van de stoornissen in cassatie verwijs ik naar mijn opmerkingen in 2.4 hierboven. Het had derhalve op de weg van betrokkene gelegen om toe te lichten op welke punten het verzochte onderzoek zich zou moeten richten.
Voor zover het middel (ook) klaagt dat het verzoek om een second opinion naar “het eventueel daaruit voortvloeiende gevaar en/of dat gevaar niet is af te wenden middels reclasseringstoezicht zoals door het hof is bevolen aangevuld met intensieve zorgbegeleiding via Trajectum of de gemeente Hengelo in de woonsituatie” niet (zonder nadere motivering) gepasseerd had mogen worden, kan erop worden gewezen dat de rechtbank expliciet heeft overwogen dat hard gewerkt wordt aan het zoeken naar een meer passende setting voor betrokkene en daarom de machtiging voor een kortere periode heeft verleend.17.De rechtbank kon op basis van de stukken in het dossier tot het oordeel komen dat het gevaar (op dat moment) niet op andere wijze dan door opneming in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Hieruit blijkt dat dit punt in feite niet meer ter discussie stond, zodat de toewijzing van het verzoek om een second opinion op dit punt niet zinvol zou zijn. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de afwijzing van het verzoek om een second opinion weliswaar had moeten motiveren, maar had kunnen volstaan met de overweging dat het verzoek van betrokkene ten aanzien van de stoornis(sen) in het geheel niet is onderbouwd, en dat ten aanzien van “een meer passende setting voor betrokkene” geen discussie meer bestond. Gelet hierop is het middel op dit punt terecht voorgesteld, maar kan het niet tot cassatie leiden.18.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑06‑2019
Bestreden beschikking van 12 februari 2019, p. 1-2.
De verweertermijn liep tot en met 28 mei 2019.
EHRM 3 maart 2015, appl. No. 73560/12, NJ 2015/282, EHRC 2015/162, JVGGZ 2015/36, par. 30.
Pleitnota t.b.v. zitting rechtbank van 12 februari 2019, p. 1 (eerste alinea).
De DSM-classificatie is opgenomen in het behandelplan van 27 oktober 2018, p. 2.
Bestreden beschikking van 12 februari 2019 p. 1.
Behandelplan van 27 oktober 2018, p. 1 (onder beschrijvende diagnose).
Geneeskundige verklaring van 15 januari 2019 onder 4a.
Geneeskundige verklaring van 15 januari 2019 onder 4b.
EHRM 3 maart 2015, appl. No. 73560/12, NJ 2015/282, EHRC 2015/162, JVGGZ 2015/36, par. 30.
Overzicht (ambulante) hulp die [betrokkene] heeft gehad (in het dossier direct na het Behandelplan van 27 oktober 2018), p. 2.
Proces-verbaal van de zitting van 12 februari 2019, p. 2.
Bestreden beschikking van 12 februari 2019, p. 2.
Verzoekschrift tot cassatie nr. 1.7.
HR 16 november 2018, NJ 2018/452, ro. 3.3.2-3.3.4.
Bestreden beschikking van 12 februari 2019, p. 2.
Zie HR 16 november 2018, NJ 2018/452, ro. 3.3.2-3.3.4.