Belasting van Personenauto's en Motorrijwielen
Hof 's-Hertogenbosch, 05-03-2020, nr. 19/00579 t/m 19/00588-GHK, uitgezonderd 19/00586-GHK (T)
ECLI:NL:GHSHE:2020:840
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-03-2020
- Zaaknummer
19/00579 t/m 19/00588-GHK, uitgezonderd 19/00586-GHK (T)
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:840, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑03‑2020; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2019:3946
- Vindplaatsen
V-N Vandaag 2020/694
V-N 2020/23.25 met annotatie van Redactie
NLF 2020/0873 met annotatie van
NTFR 2020/1519 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Uitspraak 05‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 8:42 Awb. Art. 8:29 Awb. BPM. Wie is bij de gedwongen ‘eerst betalen, later registreren’-systematiek de meest gerede partij om na te gaan wanneer de auto bij de RDW is geregistreerd? Na het doen van aangifte en het voldoen (betalen) van de aangegeven BPM zijn zowel belanghebbende als de inspecteur onbekend met het moment van registratie. Belanghebbende dient bij zijn koper navraag te doen naar dit moment en de inspecteur dient voor dit moment zijn systemen te raadplegen. De geheimhoudingskamer oordeelt, dat de kentekengegevens op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en dat er geen gewichtige redenen voor geheimhouding zijn. Dat belanghebbende zelf ook aan de kentekengegevens kan komen door deze op te vragen bij zijn koper, doet niet af aan het uit art. 8:42 van de Awb voortvloeiende recht van belanghebbende op kennisneming van de op de zaak betrekking hebbende stukken (ECLI:NL:GHSHE:2016:7).
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige belastingkamer, optredende, en hierna aangeduid, als ‘geheimhoudingskamer’
Kenmerken: 19/00579 t/m 19/00588-GHK, uitgezonderd 19/00586-GHK (ingetrokken)
Tussenuitspraak op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 september 2019, met de nummers BRE 18/434, 18/435, 18/387, 18/389, 18/55, 18/50, 18/28, 18/26, 18/27 en 18/25 (hierna: de rechtbank-uitspraak),
in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur.
Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft in de zaken met de rechtbank-nummers BRE 18/434, 18/387, 18/389, 18/55 en 18/25, BPM1.op aangifte voldaan, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt.
De uitspraken op bezwaar in de vier eerstgenoemde zaken hebben geleid tot een teruggaaf van de te veel betaalde BPM. In de vijfde zaak heeft bij de uitspraak op bezwaar geen teruggaaf plaatsgevonden.
1.2.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gegaan bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.
1.3.
In de zaken met de rechtbank-nummers BRE 18/435, 18/50, 18/28, 18/26 en 18/27 zijn naheffingsaanslagen BPM aan belanghebbende opgelegd, waartegen bezwaar is gemaakt.
De naheffingsaanslagen in de eerst- en laatstgenoemde zaak zijn bij de uitspraken op bezwaar vernietigd. De naheffingsaanslagen in de overige drie zaken zijn bij de uitspraken op bezwaar verminderd.
1.4.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken op bezwaar in beroep gegaan bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen in de eerst- en laatstgenoemde zaak ongegrond verklaard. De overige drie beroepen zijn gegrond verklaard.
1.5.
Voor een nadere weergave van het procesverloop tot en met de rechtbankfase, wordt verwezen naar de rechtbank-uitspraak, r.o. 2.33 tot en met 2.42.
1.6.
De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen de rechtbank-uitspraak. Bij de motivering van zijn hoger beroep heeft de inspecteur onderstaand schema met kenmerken en nummers gevoegd:
Kenmerk hof
Nummer rb
GBV-nummer
19/00579
18/434
[1]
19/00580
18/435
[2]
19/00581
18/387
[3]
19/00582
18/389
[4]
19/00583
18/55
[5]
19/00584
18/28
[6]
19/00585
18/50
[7]
19/00586
18/27
[8]
19/00587
18/26
[9]
19/00588
18/25
[10]
1.7.
Bij brief van 11 november 2019 heeft de inspecteur het hoger beroep in de zaak met hof-kenmerk 19/00586 ingetrokken.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen de rechtbank-uitspraak met voornoemde tien nummers, ook hoger beroep ingesteld, bij het hof bekend onder de kenmerken 19/00556 tot en met 19/00565.
1.9.
In zijn hoger beroep heeft de inspecteur gesteld dat de door belanghebbende gevraagde kentekengegevens (over het moment van registratie in het kentekenregister) geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en, als dit wel het geval zou zijn, hij deze kentekengegevens geheim wil houden, conform hetgeen is bepaald in artikel 8:29 van de Awb. De inspecteur heeft de stukken met de kentekengegevens in een gesloten envelop, gericht aan de geheimhoudingskamer, doen toekomen. Er is geen kopie-set voor belanghebbende met geschoonde gegevens bijgevoegd, de inspecteur wil de stukken met de kentekengegevens kennelijk in zijn geheel voor belanghebbende geheimhouden.
1.10.
Gelet op het voorgaande zijn de hoger beroepen van de inspecteur in handen gesteld van de geheimhoudingskamer. Hetgeen in de onderhavige procedures wordt beslist over de kentekengegevens, geldt ook voor de (inhoudelijke) procedures met de hoger beroepen van belanghebbende, zoals genoemd in 1.8.
1.11.
De geheimhoudingskamer heeft aan belanghebbende bij brief van 14 november 2019 een reactie gevraagd op de standpunten van de inspecteur, zoals weergegeven in 1.9.
1.12.
Belanghebbende heeft bij fax van 21 november 2019 gereageerd en heeft - samengevat - geconcludeerd dat de kentekengegevens op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en dat het verzoek om geheimhouding daarvan verworpen moet worden.
1.13.
De door partijen ingediende stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verstrekt. Dit geldt niet voor de aan de geheimhoudingskamer (in een gesloten envelop) gerichte (ongeschoonde) stukken, ten aanzien waarvan om geheimhouding is verzocht.
2. Verzoek
2.1.
Het verzoek van de inspecteur betreft primair de vraag of de aan de geheimhoudingskamer overgelegde stukken met de kentekengegevens geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, zodat de inspecteur reeds daarom deze stukken niet aan belanghebbende en de meervoudige kamer van het hof, die in de hoofdzaak zal beslissen, hoeft te overleggen.
2.2.
Indien de aan de geheimhoudingskamer overgelegde stukken met de kentekengegevens wel op de zaak betrekking hebbende stukken zijn betreft het verzoek de vraag of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb, die rechtvaardigen dat de inspecteur weigert deze stukken (ongeschoond) te overleggen aan belanghebbende en aan de kamer van het hof, die in de hoofdzaak zal beslissen.
3. Beoordeling van het verzoek
Algemeen juridisch kader
3.1.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de inspecteur op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb is gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het hof te zenden. Artikel 8:42, eerste lid, van de Awb ertoe strekt dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in beroep bestreden besluit van de inspecteur aan de rechter - en de wederpartij - beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door de inspecteur genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan de inspecteur ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden.2.Uit de arresten van de Hoge Raad van 25 april 2008,3.van 15 november 2013,4.van 10 april 20155.en 4 mei 2018,6.volgt dat dit stukken zijn die in belanghebbendes zaak van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door de inspecteur of die van enig belang kunnen zijn voor de besluitvorming door de belastingrechter. Anders gezegd, tot de op grond van artikel 8:42, lid 1, van de Awb over te leggen stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten.
3.2.
De omstandigheid dat een stuk behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken, brengt in beginsel met zich dat dit stuk in zijn geheel en ongeschoond dient te worden overgelegd.7.Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt evenwel aan partijen, als daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of het hof mee te delen dat uitsluitend de kamer van het hof, die in de hoofdzaak zal beslissen, kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming). Ook biedt het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb aan partijen, als daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid stukken niet volledig (maar met onleesbaar gemaakte delen) aan de andere partij en aan de kamer van het hof, die in de hoofdzaak zal beslissen, te overleggen.
3.3.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: de (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die in de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij. Zowel de rechter die in de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing. Dit betekent dat de weigering als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb door de inspecteur om (delen van de) stukken aan zowel de rechter die in de hoofdzaak beslist als de wederpartij over te leggen, is gerechtvaardigd.
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die in de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken (beperkte kennisneming).
3.4.
In art. 8:29, vijfde lid, van de Awb is bepaald, dat variant b alleen is toegestaan met toestemming van de betreffende belanghebbende.8.
3.5.
Aangezien uit de fax van belanghebbende van 21 november 2019 is af te leiden dat hij deze toestemming niet wil verlenen, heeft de geheimhoudingskamer, mede uit het oogpunt van een doelmatige procesgang, het verzoek van de inspecteur opgevat als een verzoek om toepassing van variant a (geheimhouding).
3.6.
Beslissend bij de vraag of de inspecteur zich terecht op deze geheimhouding beroept is niet of op de zaak betrekking hebbende stukken of onleesbaar gemaakte delen daarvan en/of bekendmaking van de identiteit van personen, voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn.9.Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken - dat houdt in: het belang van belanghebbende bij kennisneming van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in ongeschoonde vorm - is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
3.7.
De geheimhoudingskamer wijst er nog op dat indien de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde gegevens voor belanghebbende geheim dienen te blijven, hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbende in de door de belastingrechter (in de hoofdzaak) toegepaste procedure moeten worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld en onder omstandigheden tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling.
3.8.
De onder 3.6 genoemde belangenafweging moet plaats vinden in de concrete aan de geheimhoudingskamer voorgelegde zaak en na kennisneming door de geheimhoudingskamer, die de afweging moet maken, van het gehele dossier.
Beoordeling van het verzoek
Op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 van de Awb)
3.9.
De geheimhoudingskamer stelt voorop, dat als uitgangspunt geldt dat de beoordeling van de vraag of stukken op de zaak betrekking hebben als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb, moet plaatsvinden aan de hand van de ongeschoonde stukken. Immers, als door de belastingrechter geen kennis wordt genomen van de inhoud van de ongeschoonde stukken weet hij niet wat daarin staat en kan hij - in de regel - ook niet beoordelen of de stukken op de zaak betrekking hebben.10.
3.10.
In de rechtbank-uitspraak is over de kentekengegevens als volgt overwogen (r.o. 2.7 en 2.8):
‘(…) Belanghebbende treedt als importeur/intermediair op en hij weet, zonder navraag te doen bij zijn cliënt, niet wanneer de registratie plaatsvindt en daarmee niet of recht bestaat op leeftijdskorting. De gemachtigde vindt principieel dat belanghebbende geen navraag hoeft te doen bij zijn cliënt en dat de inspecteur moet nagaan in zijn systemen of recht op leeftijdskorting bestaat. De rechtbank begrijpt dat dit voor de gemachtigde en belanghebbende een principieel punt is gegeven de gedwongen ‘eerst betalen, later registreren’-systematiek zoals die uit de regelgeving voor registratie van geïmporteerde auto’s volgt (er moet eerst belasting op aangifte worden voldaan, opdat het zogenoemde fiscaal akkoord wordt gegeven, waarna pas de registratie via de tenaamstelling wordt beëindigd), waarbij bovendien het tijdsverloop tussen het moment van voldoening en registratie kan variëren.
De inspecteur meent daarentegen, eveneens principieel, dat als belanghebbende aanspraak wil maken op de leeftijdskorting het aan belanghebbende is om de daarvoor benodigde gegevens aan te leveren. Indien een belanghebbende dat doet en uit de gegevens blijkt dat recht bestaat op leeftijdskorting, dan zal die korting worden gegeven.
De rechtbank is het als uitgangspunt met de inspecteur eens dat indien belanghebbende aanspraak wil maken op leeftijdskorting, het op de weg van belanghebbende ligt om daartoe de feiten te stellen en zo nodig te bewijzen. Dat neemt echter niet weg, zoals de rechtbank aan partijen ter zitting heeft voorgehouden, dat de vraag rijst of de gegevens over het moment van registratie zijn aan te merken als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. De inspecteur heeft ter zitting desgevraagd gemeld dat de inspecteur het moment van registratie kan achterhalen aan de hand van bepaalde (naar de rechtbank begrijpt: voor hem toegankelijke) applicaties. De rechtbank begrijpt daaruit dat de informatie over het registratiemoment op zichzelf ter vrije beschikking staat van de inspecteur. Daarmee zou het een ‘stuk’ kunnen zijn in de zin van artikel 8:42 van de Awb. De stelling van de inspecteur dat de gegevens niet in zijn dossier zitten doet daaraan niet af. Ook gegevens die elektronisch worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen (databases) - waarvan hier naar de rechtbank begrijpt sprake is, gelet op de verklaring inzake ‘applicaties’ - kunnen op de zaak betrekking hebben voor zover zij van belang en raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak (…). De omstandigheid dat de inspecteur de gegevens niet heeft gebruikt, maakt nog niet dat geen sprake kan zijn van een op de zaak betrekking hebbend stuk (…). Aangezien de BPM wordt geheven ter zake van de registratie, zijn elektronische gegevens over het moment van registratie naar hun aard in beginsel op de zaak betrekking hebbende stukken. Dat zou anders kunnen liggen indien die gegevens niet (meer) van belang zijn voor de beoordeling door de rechter van het aan hem voorgelegde geschil. Hier zijn die gegevens echter wel van belang voor de beoordeling. De gegevens zijn immers van belang voor de bepaling of recht bestaat op leeftijdskorting. (…)’
3.11.
De inspecteur heeft zijn standpunt dat de kentekengegevens geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in hoger beroep gehandhaafd. De inspecteur heeft ter onderbouwing gewezen op recente uitspraken van rechtbank Noord-Holland11.en rechtbank Gelderland.12.
3.12.
Samengevat neemt de inspecteur de volgende stellingen in:
- belanghebbende heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de kentekengegevens stukken zijn die van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door de inspecteur dan wel die van enig belang kunnen zijn voor de besluitvorming door de belastingrechter;
- de bewijslastverdeling brengt met zich dat belanghebbende de informatie moet verstrekken die leidt tot de conclusie dat er te veel is geheven;13.
- belanghebbende heeft zelf de beschikking over de gegevens rondom de registratie in het kentekenregister. Belanghebbende importeert auto’s en verkoopt deze door. Hij is daarom bekend met het moment van verkoop van de auto’s en het registratiemoment zal normaliter vlak na deze verkoop liggen;
- de kentekengegevens bevinden zich niet in het dossier van de inspecteur en zijn aan hem ook niet bekend of beschikbaar op het moment dat de aangifte wordt verwerkt. De kentekengegevens worden beheerd en bijgehouden door de RDW14.en de inspecteur hoeft ingevolge de geldende jurisprudentie geen stukken van derden te verstrekken die niet aan hem zijn verstrekt, ook al is hij bekend met het bestaan daarvan.15.De inspecteur kan in een voorkomend geval de gegevens bij de RDW opvragen. Echter deze gegevens heeft de inspecteur niet nodig voor de behandeling van de aangifte tot en met het fiscaal akkoord. De auto wordt aangegeven met het merk, type en VIN-nummer. Dit VIN-nummer wordt alleen geregistreerd ten behoeve van de aangifte. Het aangifte proces is namelijk
al afgehandeld als de auto uiteindelijk te naam wordt gesteld.
3.13.
Belanghebbende meent dat de kentekengegevens wel op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Belanghebbende kan niet in alle gevallen de kentekengegevens achterhalen, terwijl deze wel van belang zijn om te controleren of niet te veel BPM is betaald (door het niet verlenen van leeftijdskorting).
3.14.
Vast staat dat de inspecteur de mogelijkheid heeft om de kentekengegevens (het moment van registratie) te achterhalen aan de hand van bepaalde applicaties en dus kan beschikken over de kentekengegevens. Hij heeft deze (dan) ook in ongeschoonde vorm overgelegd aan de geheimhoudingskamer.
3.15.
De geheimhoudingskamer is met de inspecteur en de Rechtbank van oordeel, dat als uitgangspunt geldt dat indien belanghebbende aanspraak wil maken op leeftijdskorting, het op de weg van belanghebbende ligt om daartoe de feiten te stellen en zo nodig te bewijzen.
3.16.
Echter, in het kader van de gedwongen ‘eerst betalen, later registreren’-systematiek zijn na het doen van aangifte en het voldoen (betalen) van de aangegeven BPM zowel belanghebbende als de inspecteur onbekend met het moment van registratie. Belanghebbende dient bij zijn koper navraag te doen naar dit moment en de inspecteur dient voor dit moment zijn systemen te raadplegen.
3.17.
Strikt genomen kan van belanghebbende, die stelt dat recht bestaat op leeftijdskorting, worden gevergd van die stelling bewijs te leveren. Als belanghebbende dit bewijs heeft geleverd zal de inspecteur evenwel in de regel verifiëren of de door belanghebbende verstrekte informatie klopt en daartoe zijn systemen raadplegen. Deze door de inspecteur uit de systematische gegevensverzameling te verkrijgen informatie heeft betrekking op de beslechting door de belastingrechter van het tussen partijen bestaande geschilpunt inzake de leeftijdskorting en is daarmee een op de zaak betrekking hebbend stuk. De Hoge Raad heeft immers bij eerder genoemd arrest van 4 mei 2018 beslist dat ook gegevens die worden opgeslagen, bewerkt, verwerkt of beheerd in systematische gegevensverzamelingen, op de zaak betrekking hebbende stukken kunnen zijn voor zover zij van belang en raadpleegbaar zijn met het oog op de aan de orde zijnde zaak. Of de inspecteur de betreffende gegevens heeft gebruikt en in zijn dossier had is niet relevant.
3.18.
In wezen komt het standpunt van de inspecteur erop neer, dat hij dit op de zaak betrekking hebbend stuk pas wil en moet overleggen aan de belastingrechter en belanghebbende als belanghebbende heeft voldaan aan zijn stelplicht en bewijslast. De geheimhoudingskamer wijst dit standpunt af. Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat de stukken van belang kunnen zijn voor de beslechting van de geschilpunten in de onderhavige zaken, is de geheimhoudingskamer met de rechtbank van oordeel dat de kentekengegevens op de zaak betrekking hebbende stukken zijn die de inspecteur - in beginsel - moet overleggen. Uit art. 8:42 van de Awb vloeit het recht van belanghebbende voort op kennisneming van de op de zaak betrekking hebbende stukken, in beginsel in ongeschoonde vorm.
Voor dat geval heeft de inspecteur een verzoek om geheimhouding op grond van gewichtige redenen gedaan.
Beoordeling geheimhouding: de aangevoerde gewichtige redenen
Bescherming privacygevoelige gegevens van natuurlijke personen/rechtspersonen
3.19.
De inspecteur heeft als gewichtige redenen voor het geheimhouden van de kentekengegevens aangevoerd dat de persoonlijke levenssfeer van natuurlijke personen en rechtspersonen dient te worden beschermd. In de stukken met de kentekengegevens staan namelijk niet alleen de gegevens van de auto’s, maar ook de gegevens van de persoon of het bedrijf op wiens naam de auto staat geregistreerd en het fiscaalnummer. Deze gegevens zijn privacygevoelig en verstrekking aan derden levert strijd op met de AVG16., aldus de inspecteur.
3.20.
In het kader van het voorgaande verwijst de geheimhoudingskamer naar dat wat zij heeft overwogen in haar tussenuitspraken van 26 juni 201417.en 7 januari 2016.18.Op de persoonlijke levenssfeer van deze natuurlijke personen zal inbreuk worden gemaakt als de stukken met de kenteken- en persoonlijke gegevens aan belanghebbende worden geopenbaard. Dit doet er echter niet aan af dat, bij de belangenafweging in het kader van artikel 8:29 van de Awb, deze inbreuk gerechtvaardigd kan zijn. Dit is het geval als het belang van de inspecteur bij bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende om over de stukken te kunnen beschikken.
3.21.
Naar de geheimhoudingskamer begrijpt is de inspecteur van mening, dat het belang bij bescherming van de gegevens van de natuurlijke personen en rechtspersonen aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft, namelijk het zoveel mogelijk kennis kunnen nemen van de ongeschoonde stukken.
3.22.
Belanghebbende heeft in reactie op het verzoek om geheimhouding toegelicht dat de inspecteur slechts de bij de voertuigen behorende kentekens hoeft te overleggen. Met die kentekens kan belanghebbende simpel, op basis van openbare gegevens, vaststellen wanneer de tenaamstelling van het geïmporteerde, gebruikte voertuig heeft plaatsgevonden.
3.23.
Gelet op het voorgaande, waaruit blijkt dat belanghebbende geen belang hecht aan het ontvangen van de persoons- en bedrijfsgegevens en de fiscaalnummers, zoals genoemd in 3.19, wegen de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van de persoonsgegevens en de fiscaalnummers. Voor deze gegevens en nummers wijst de geheimhoudingskamer het verzoek om geheimhouding dan ook toe.
3.24.
Voor de door belanghebbende gevraagde kentekens, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen niet aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij kennisneming hiervan. Hiertoe overweegt de geheimhoudingskamer dat de kentekengegevens minder privacygevoelig zijn dan persoons- en bedrijfsgegevens en dat de kentekens van belang zijn voor belanghebbende om te controleren of al dan niet te veel BPM is betaald. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende zelf ook aan de kentekengegevens kan komen, doet niet af aan het uit art. 8:42 van de Awb voortvloeiende recht van belanghebbende op kennisneming van de op de zaak betrekking hebbende stukken in (deels) ongeschoonde vorm en zich aan de hand van die (deels) ongeschoonde stukken te verdedigen.19.
Slotsom
3.25.
De onderhavige beslissing brengt voor de inspecteur de verplichting mee om de door hem aan de geheimhoudingskamer overgelegde stukken met de kentekengegevens in geschoonde vorm in te zenden, waarbij de inspecteur de persoons- en bedrijfsgegevens en fiscaalnummers in deze stukken mag schonen. De inspecteur wordt in de gelegenheid gesteld schriftelijk mee te delen welke consequenties hij aan deze beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt.
3.26.
Dit houdt in, dat de inspecteur de keuze moet maken de tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen.
- Als de inspecteur de tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer (geheel) naleeft en de stukken met de geschoonde gegevens inzendt, worden deze stukken ter beschikking gesteld aan belanghebbende en komen ze in de procesdossiers voor de kamer die de hoofdzaken behandelt.
- Als de inspecteur de tussenuitspraak van de geheimhoudingskamer niet (geheel) naleeft dient hij de uit toepassing van artikel 8:31 Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan te aanvaarden.20.De geheimhoudingskamer wijst op het bepaalde in artikel 8:31 van de Awb, dat, voor zover van belang, als volgt luidt:
‘Indien een partij niet voldoet aan de verplichting (…) stukken over te leggen (…) kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.’.
3.27.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De geheimhoudingskamer:
- verzoekt de inspecteur binnen vier weken na verzending van deze uitspraak aan de geheimhoudingskamer te berichten of hij bereid is de onder 3.25 genoemde stukken alsnog in het geding te brengen, in geschoonde vorm, en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van vier weken; en
- verwijst de zaak naar de meervoudige kamer die de hoofdzaak behandelt, nadat de inspecteur de geheimhoudingskamer in vorenbedoelde zin heeft geïnformeerd en stelt, met uitzondering van de aan de geheimhoudingskamer overgelegde ongeschoonde stukken, de procesdossiers daarna ter beschikking van die kamer.
Aldus gedaan op: 5 maart 2020 door P. Fortuin, voorzitter, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen tussenbeslissingen stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open. Tegen dergelijke beslissingen van de rechtbank of het gerechtshof kan slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het hoger beroep respectievelijk het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan.21.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑03‑2020
Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672
ECLI:NL:HR:2008:BA3823 en ECLI:NL:HR:2008:BB5868
ECLI:NL:HR:2013:1129
ECLI:NL:HR:2015:874
ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2 onder i
Vergelijk Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2 onder iv
Vergelijk ook hof ’s‑Hertogenbosch 26 juni 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1944, r.o. 3.5.
Vergelijk Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1182, r.o. 3.3.3
Vergelijk Hoge Raad 15 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1129, r.o. 3.2.2 en Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, r.o. 2.3.2
Rechtbank Noord-Holland, 9 juli 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:5851, r.o. 23
Rechtbank Gelderland, 30 september 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4981, r.o. 11, en rechtbank Gelderland 18 oktober 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4644, r.o. 13
Verwezen wordt naar de arresten van de Hoge Raad van 12 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:847, en 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, r.o. 2.3.4
RijksDienst Wegverkeer
Verwezen wordt naar Hoge Raad, 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2
Algemene verordening gegevensbescherming
ECLI:NL:GHSHE:2014:1944, r.o. 3.22
ECLI:NL:GHSHE:2016:7, r.o. 3.41-3.48.
Zie ECLI:NL:GHSHE:2016:7, r.o. 3.45
Hoge Raad 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3600.
Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489