Einde inhoudsopgave
Wet langdurige zorg
Artikel 11.1.2 [Rechten AWBZ-indicatiebesluit]
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2016. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
08-06-2016, Stb. 2016, 268 (uitgifte: 13-07-2016, kamerstukken: 34279)
- Inwerkingtreding
01-08-2016, terugwerkend tot: 01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-06-2016, Stb. 2016, 269 (uitgifte: 13-07-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Vakgebied(en)
Maatschappelijke ondersteuning / Algemeen
Sociale zekerheid algemeen / Algemeen
Sociale zekerheid ziektekosten / Zorgverzekering
Sociale zekerheid ziektekosten / Bijzondere ziektekosten
Gezondheidsrecht / Zorg en ziektekosten
1.
De verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, heeft gedurende de geldigheidsduur van het indicatiebesluit en tot het moment waarop hij in een instelling is gaan verblijven, maar uiterlijk tot 1 januari 2016 recht op voortzetting van de aanspraken of het persoonsgebonden budget waarop hij bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten krachtens een zorgindicatiebesluit aanspraak had op de dag vóór de intrekking van die wet, met dien verstande dat de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald met inachtneming van hetgeen geregeld is krachtens artikel 11.1.5, tweede en derde lid. In afwijking van artikel 3.3.1, eerste lid, heeft een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, vanaf 1 januari 2016 slechts recht op zorg met verblijf in een instelling. De vorige volzin geldt niet voor een verzekerde van wie het CIZ na de inwerkingtreding van deze wet op aanvraag heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.
2.
De verzekerde die onmiddellijk voorafgaand aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een aanspraak had op ADL-assistentie op grond van artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, zoals dat artikel luidde op de dag voor die intrekking, wordt zolang hij woonachtig blijft in een ADL-woning, voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij recht heeft op assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen als bedoeld in artikel 10.1.4.
3.
De verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, eerste lid, van wie de geldigheidsduur van het indicatiebesluit na de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is verstreken, blijft voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met een verzekerde ten aanzien van wie het CIZ heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid. De vorige volzin geldt niet voor meerderjarige verzekerden die op grond van hun indicatiebesluit zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 LVG, 2 LVG, 3 LVG, 4 LVG of 5 LVG.
4.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op:
- a.
de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, tweede lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een instelling verblijft;
- b.
de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid;
- c.
de verzekerde, bedoeld in het artikel 11.1.1, vierde lid, met dien verstande dat de gelijkstelling plaatsvindt voor zover hij in een bij algemene maatregel van bestuur omschreven kleinschalig wooninitiatief woonachtig blijft.
5.
Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket thuis zorg ontvangt en geen wijziging verlangt in de wijze waarop hem de zorg geleverd wordt, ontvangt deze zorg vanaf deze intrekking op grond van een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2. De vorige volzin geldt zonder dat sprake hoeft te zijn van een voorafgaand overleg als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid.
6.
Een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, eerste of derde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in afwachting van een plaats in een specifieke instelling waar hij wenst te gaan verblijven, op basis van een in functies en klassen omgezet zorgzwaartepakket tijdelijk thuis meer zorg ontvangt dan een verzekerde als bedoeld in het vijfde lid, behoudt zijn recht op deze zorg totdat hij deze vanaf de aanvang daarvan zes maanden heeft ontvangen, met dien verstande dat het recht zoveel eerder eindigt als hij in een instelling gaat verblijven.
7.
Indien een verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, die onmiddellijk voorafgaande aan de intrekking van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een persoonsgebonden budget ontving ervoor kiest om zijn recht op zorg ook met ingang van 2015 in de vorm van een persoonsgebonden budget tot gelding te brengen, is de hoogte van dat budget tot 1 januari 2016 gelijk aan de hoogte van het budget dat hij onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontving. De vorige volzin geldt niet indien de gezondheidssituatie van de verzekerde dan wel toepasselijkheid van artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel a, noodzaakt tot een gedurende het jaar 2015 ingaande herindicatie.
8.
In afwijking van het eerste lid kan de verzekerde, bedoeld in artikel 11.1.1, derde lid, die op 31 december 2015 een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, ontving, kiezen voor voortzetting van zorgverlening door middel van een volledig pakket thuis. In afwijking van artikel 3.3.1, eerste lid, heeft de verzekerde die kiest voor voortzetting van deze zorgverlening vanaf 1 januari 2016 slechts recht op zorgverlening door middel van een volledig pakket thuis dan wel verblijf in een instelling. De vorige volzin geldt niet voor een verzekerde van wie het CIZ na de inwerkingtreding van deze wet op aanvraag heeft vastgesteld dat hij voldoet aan artikel 3.2.1, eerste lid.