Hof Amsterdam, 29-05-2018, nr. 200.219.267/01
ECLI:NL:GHAMS:2018:1842
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-05-2018
- Zaaknummer
200.219.267/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:1842, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑05‑2018; (Tussenbeschikking)
Uitspraak 29‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Verzoek erkenning en verlof tenuitvoerlegging buitenlands arbitraal vonnis. Uitleg overgangsrecht Wet modernisering Arbitragerecht. Gerechtshof verklaart zich bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.219.267/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 mei 2018
inzake
GET GROUP FZE,
gevestigd te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten,
verzoekster,
advocaat: mr. M. Raas te Amsterdam,
en
BANKSWITCH GHANA LIMITED,
gevestigd te Accra, Ghana,
gerekwestreerde,
advocaat: mr. M. Koppenol-Laforce te Rotterdam.
1. Het procesverloop
Partijen worden hierna GET Group en Bankswitch genoemd.
GET Group heeft bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 13 juli 2017, verzocht om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging op de voet van artikel 1075, althans artikel 1076 Rv, van het op 23 november 2015 te Dubai tussen partijen gewezen arbitrale vonnis, zoals hersteld bij het eveneens te Dubai gewezen arbitrale vonnis van 30 december 2015 (verder tezamen: het arbitrale vonnis), met veroordeling van Bankswitch in de kosten van dit geding.
GET Group heeft bij brief van 21 november 2017 nadere stukken ingediend.
Bij brieven van 29 december 2017 en 8 januari 2018 is namens Bankswitch, in de op deze zaak gelijkende zaak tussen GET Technologies Limited, gevestigd te Cyprus, (verder: GET Technologies) en Bankswitch (zaaknummer 200.219.215/01), aan het hof verzocht zich terstond onbevoegd te verklaren en de zaak naar de rechtbank Amsterdam te verwijzen. In een brief van 11 januari 2018, in welke brief wordt verwezen naar voornoemde brieven, stelt Bankswitch zich op het standpunt dat het hof in beide zaken onbevoegd is om van het verzoek kennis te nemen en verzoekt zij beide zaken te verwijzen naar de rechtbank Amsterdam.
GET Group heeft zich bij brief van 4 januari 2018 gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft de bevoegdheid om van het verzoek kennis te nemen.
Het hof heeft bij brief van 9 januari 2018 aan partijen laten weten dat de mondelinge behandeling van het verzoek, die was bepaald op 19 januari 2018, alleen de vraag naar de bevoegdheid van dit hof zou betreffen. Partijen hebben daarop, bij brieven van 11 januari 2018, aan het hof laten weten af te zien van die mondelinge behandeling.
2. Beoordeling
2.1
Get Group heeft - samengevat - het volgende betoogd. Ingevolge artikel 4 lid 6 van het toepasselijke arbitragereglement van het Dubai International Arbitration Centre is de arbitrage aanhangig op het moment van ontvangst door het arbitrale college van het verzoek tot arbitrage en van het betalen van de ‘Registration Fee’. De arbitrage is in dit geval op 12 oktober 2014 aanhangig gemaakt, dus vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Nederlandse arbitragerecht op 1 januari 2015. Daarom is, ingevolge het overgangsrecht van artikel IV lid 2 en 4 van de Wet van 2 juni 2014 tot wijziging van Boek 3, Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht (verder: Wet modernisering Arbitragerecht) het oude recht van toepassing. Ingevolge artikel 1075 (oud), althans 1076 (oud) Rv is dan ook niet het hof maar (de voorzieningenrechter van) de rechtbank bevoegd om van het verzoek kennis te nemen, aldus steeds GET Group.
2.2
Het hof overweegt als volgt. Hoofdregel is dat op de behandeling van een verzoek als het onderhavige het op het tijdstip van indiening van het verzoek (in het onderhavige geval op 13 juli 2017) geldende procesrecht van toepassing is. Het hof zal bezien of ingevolge het overgangsrecht, zoals opgenomen in de Wet modernisering Arbitragerecht, bij een verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis waarbij de arbitrage reeds aanhangig was voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe arbitragerecht, toch het oude arbitragerecht dient te worden toegepast.
2.3
Artikel IV lid 2 van de betreffende wet bepaalt dat op arbitrages die aanhangig waren vóór de datum van inwerkingtreding van die wet, kort gezegd, het oude arbitragerecht van toepassing blijft. Volgens de memorie van toelichting op dit artikellid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33611, nr. 3, p. 45) wordt met deze regel beoogd te voorkomen dat op een en dezelfde arbitrale rechtsgang achtereenvolgens twee verschillende soorten arbitraal procesrecht van toepassing zijn. De wetgever heeft dit tot uitdrukking gebracht door te bepalen dat het oude recht van toepassing ‘blijft’. Het hof leidt uit de wettekst en de memorie van toelichting af dat deze regel niet is geschreven voor buitenlandse arbitrages die reeds aanhangig waren ten tijde van de inwerkingtreding van de Wet modernisering Arbitragerecht. Op deze arbitrages is het oude (Nederlandse) arbitragerecht immers niet van toepassing geweest, zodat dit vanwege een eerbiedigende werking niet van toepassing kan ‘blijven’ en mitsdien zich evenmin het probleem voordoet dat twee verschillende soorten (Nederlands) arbitraal procesrecht op eenzelfde rechtsgang van toepassing zijn.
2.4
Artikel IV lid 4 van de Wet modernisering Arbitragerecht bepaalt vervolgens (voor zover van belang) dat de wet niet van toepassing is op zaken die bij de rechter aanhangig zijn gemaakt door het indienen van een inleidend verzoekschrift indien en voor zover het arbitrages betreft als bedoeld in het tweede lid. Op die zaken blijft, aldus het vierde lid, het oude recht van toepassing. Deze regeling, die volgens de memorie van toelichting voortbouwt op lid 2, zorgt ervoor, aldus diezelfde memorie, dat bij arbitrages waarop het oude procesrecht van toepassing blijft, het scheidsgerecht en de overheidsrechter niet een ander, mogelijk tegenstrijdig, procesrecht toepassen. Het hof gaat er om de in rov. 2.3 genoemde reden van uit dat ook deze regel van overgangsrecht niet is geschreven voor buitenlandse arbitrages.
2.5
De conclusie is dat artikel IV van de Wet modernisering Arbitragerecht geen aanleiding geeft om af te wijken van de hiervoor onder 2.2 weergegeven hoofdregel dat het huidige procesrecht van toepassing is. Dit betekent dat op grond van artikel 1075 lid 2 Rv respectievelijk artikel 1076 lid 6 Rv het gerechtshof bevoegd is van het onderhavige verzoek kennis te nemen. Het hof zal zich daarom bevoegd verklaren.
2.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. De zaak zal worden voortgezet met een mondelinge behandeling van het verzoek. Bankswitch zal in de gelegenheid worden gesteld om desgewenst voorafgaand aan die mondelinge behandeling een verweerschrift in te dienen.
3. Beslissing
Het hof:
verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van het onderhavige verzoek;
bepaalt dat Bankswitch desgewenst binnen een termijn van zes weken na heden een verweerschrift kan indienen;
beveelt de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen zitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M.M. Steenberghe, A.M.A. Verscheure en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.