Hof Amsterdam, 27-05-2014, nr. 23-004100-11
ECLI:NL:GHAMS:2014:1973
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-05-2014
- Zaaknummer
23-004100-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:1973, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑05‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Medeplegen wegvoeren en wegmaken lijk.
parketnummer: 23-004100-11
datum uitspraak: 27 mei 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 15 september 2011 in de strafzaak onder parketnummer 14-810602-10 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 5 april 2013, 1 en 9 april 2014 en 20 mei 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 30 april 2010 in de gemeente Beverwijk en/of de gemeente Wieringermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk en/of lijkdelen (te weten het [incomplete] lichaam en/of de van het/dat lichaam gescheiden benen van de overleden [slachtoffer]) heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader,
- de deur(en) van de (bedrijfs-)bus geopend en/of deze voorgereden en/of
- dat (incomplete) lichaam en die benen (achter) in de (bedrijfs-)bus (in gebruik bij de medeverdachte) getild en/of gelegd en/of
- die (bedrijfs-)bus in de richting van/naar de Afsluitdijk en/of Den Oever en/of het Robbenoordbos te Wieringerwerf gereden en/of
- die (bedrijfs-)bus gestopt op een weg met twee sloten ernaast (de Noorderdijkweg te Wieringerwerf) en/of
- aldaar dat (incomplete) lichaam en/of die benen (telkens) in een sloot aan/langs de Noorderdijkweg gedumpt en/of gegooid/geslingerd en/of
- dat (incomplete) lichaam en die benen (telkens) in die slo(o)t(en) achtergelaten en/of zich (aldus) van dat lijk en/of die lijkdelen ontdaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Overweging ten aanzien van het bewijs
Inleiding.
Op 30 april 2010 is in een sloot langs de Noorderdijkweg in Wieringerwerf een incompleet lichaam van een dode man aangetroffen. Op 1 mei 2010 zijn in een sloot langs dezelfde weg twee benen, verpakt in vuilniszakken aangetroffen.
Teneinde de dood van deze man te onderzoeken is een Team Grootschalige Opsporing (TGO) opgezet. Dit onderzoek, genaamd 10Oeral, heeft uitgewezen dat de dode man de in Beverwijk als vermist opgegeven [slachtoffer] (hierna kortweg [slachtoffer] genoemd) betrof. DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat de aangetroffen benen bij het lichaam van [slachtoffer] hoorden. De arts-patholoog [deskundige 1] heeft bij haar onderzoek van het lichaam van [slachtoffer] onder meer 10 scherprandige huidperforaties in de borststreek aangetroffen. In relatie met deze letsels, bij leven ontstaan, waren vitale organen geraakt met perforatie en functiestoornissen van hart en longen en bloedverlies door klieving van onder andere het hart en de grote lichaamsslagader. Het intreden van de dood wordt verklaard door functiestoornissen van vitale organen en algehele weefselschade door fors doorgemaakt bloedverlies.
Na uitgebreid onderzoek door het TGO zijn uiteindelijk de verdachte en haar (thans: ex-)partner [medeverdachte] als verdachten aangemerkt.
Na diens aanhouding heeft medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie onder meer verklaard dat hij in de vroege ochtend van 30 april 2010 het slachtoffer [slachtoffer] in diens woning heeft aangetroffen. Daarna heeft medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer [slachtoffer] in de keuken en in de badkamer onder meer verschillende keren met een mes in diens borst gestoken. Nadat hij de benen van het lichaam van slachtoffer [slachtoffer] heeft gescheiden heeft hij, samen met de verdachte, zijn (thans: ex-)partner, het incomplete lichaam en de benen van het slachtoffer [slachtoffer] in zijn bedrijfsbus vervoerd naar het Robbenoordbos in de gemeente Wieringermeer. Aldaar heeft hij het incomplete lichaam en de benen van het slachtoffer [slachtoffer] telkens in een sloot gegooid.
De verdachte heeft onder meer verklaard dat zij samen met medeverdachte [medeverdachte] het incomplete lichaam en de benen van het slachtoffer [slachtoffer] naar het Robbenoordbos in de gemeente Wieringermeer heeft gebracht en daar heeft achter gelaten.
Het hof dient te beoordelen of de verdachte samen met een ander het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] heeft verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt en daarbij het oogmerk heeft gehad het feit en/of de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer] te verhelen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van het de verdachte ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] het incomplete lichaam en de benen van het slachtoffer [slachtoffer] heeft weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk het feit en de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer] te verhelen.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend hetgeen haar ten laste is gelegd en de raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat zij:
op 30 april 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk en lijkdelen, te weten het incomplete lichaam en de van dat lichaam gescheiden benen van de overleden [slachtoffer], heeft weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader,
- de deuren van de bedrijfsbus geopend en deze voorgereden en
- dat incomplete lichaam en die benen achter in de bedrijfsbus getild en
- die bedrijfsbus in de richting van de Afsluitdijk en Den Oever en naar het Robbenoordbos te Wieringerwerf gereden en
- die bedrijfsbus gestopt op de Noorderdijkweg te Wieringerwerf en
- aldaar dat incomplete lichaam en die benen telkens in een sloot langs de Noorderdijkweg gegooid en
- dat incomplete lichaam en die benen telkens in die sloot achtergelaten en zich aldus van dat lijk en die lijkdelen ontdaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een lijk wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Alkmaar heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De raadsman heeft verzocht de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke straf dan wel dezelfde straf als door de rechtbank opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 11 april 2011, opgemaakt door drs. [deskundige 2], GZ-psycholoog, en het reclasseringsadvies van 28 april 2011 van Reclassering Nederland, RN Adviesunit Alkmaar, opgemaakt door reclasseringswerker [deskundige 3].
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 maart 2014 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
In het bijzonder overweegt het hof ten aanzien van de op te leggen straf het volgende.
Nadat de toenmalige partner van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte], het slachtoffer [slachtoffer] om het leven had gebracht en de verdachte hiermee confronteerde, heeft de verdachte haar toenmalige partner geholpen het gruwelijk verminkte lichaam en de benen van het slachtoffer [slachtoffer] te vervoeren naar en achter te laten in het Robbenoordbos in de gemeente Wieringermeer. De verdachte heeft pas, nadat het politieonderzoek in de richting van haar en haar medeverdachte wees, op 29 december 2010 voor het eerst verklaard over de gebeurtenissen rond 30 april 2010. Tot haar aanhouding op 21 december 2010 heeft de verdachte zich niet gemeld. Hoewel dat wellicht nog voorstelbaar was, gelet op haar betrokkenheid bij het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] en het feit dat haar toenmalige partner het slachtoffer had gedood heeft zij, toen zij als getuige op 13 december 2010 omtrent de dood van [slachtoffer] werd gehoord, verklaard dat zij wel gehoord had van de dood van [slachtoffer] maar dat zij zich daar niet in had verdiept. Niet alleen getuigt deze handelwijze van een uiterst laakbaar disrespect voor het leven van een ander maar ook heeft zij door haar handelwijze de nabestaanden van het slachtoffer maanden in onzekerheid gelaten over hetgeen het slachtoffer [slachtoffer] in de laatste fase van zijn leven is overkomen.
Deze omstandigheden rechtvaardigen zonder meer de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf.
Het hof zal echter bij het bepalen van de straf ook rekening houden met de rapportages die omtrent de verdachte zijn uitgebracht, de rol van de verdachte bij het strafbare feit (terechtzitting van 5 april 2013: mijn rol was: tillen en rijden) alsmede met de grote gevolgen die het feit in de persoonlijke levenssfeer van de verdachte teweeg heeft gebracht en de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof zal om voornoemde redenen afwijken van de eis van de advocaat-generaal en aan de verdachte een taakstraf van na te melden duur opleggen.
In beginsel acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd voor de duur van twee jaren én een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen, voor het onderhavige feit passend en geboden.
In aanmerking genomen dat de strafvervolging van de verdachte in de hoger beroepsfase niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is echter een vermindering van die straffen op zijn plaats. Het hof gaat daarbij uit van een overschrijding van de redelijke termijn in de hoger beroepsfase met acht maanden.
Het hof komt, al het vorenstaande afwegende, tot het oordeel dat thans kan worden volstaan met oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per in voorarrest doorgebrachte dag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47 en 151 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. G. Oldekamp en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 mei 2014.