Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit KVE 1991
Artikel 6a Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen
Geldend
Geldend vanaf 01-12-1995. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-08-1994
- Bronpublicatie:
03-11-1995, Stb. 1995, 571 (uitgifte: 30-11-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-12-1995, terugwerkend tot: 01-08-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-11-1995, Stb. 1995, 571 (uitgifte: 30-11-1995, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
1.
In verband met de toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt een verhoging van de omvang van de bijdrage, bedoeld in artikel 6, berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.
2.
Het bestuur van een instelling voor basiseducatie heeft op een daartoe strekkend verzoek aanspraak op een verhoging met ten hoogste 65% van de in het eerste lid bedoelde bijdrage die behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de in het eerste lid genoemde regeling, voor zover het bestuur voor het aantal uren dat kan worden herbezet na toepassing van die regeling personeel benoemt dat in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, dan wel indien het bestuur door herbezetting van het desbetreffende aantal uren een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Het in de eerste volzin bedoelde verzoek wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.
3.
Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, ontheffing verlenen indien:
- a
- 1°
het desbetreffende aantal uren dat het bestuur kan herbezetten 4 of minder bedraagt, en
- 2°
geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, wordt genoten door een personeelslid van het bestuur, of
- b.
voor het desbetreffende aantal uren dat het bestuur kan herbezetten geen personeelslid in het eigen of een aangrenzend werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het tweede lid, of
- c.
de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de instelling ten grondslag ligt.
4.
Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een verzoek van het bestuur tot toepassing van het derde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bestuur dient het in de eerste volzin bedoelde verzoek in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.
5.
Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van een verzoek van het bestuur, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het vierde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bestuur daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.