Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-09-2014, nr. 200.152.467
ECLI:NL:GHARL:2014:7233
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-09-2014
- Zaaknummer
200.152.467
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:7233, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑09‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Machtiging gesloten plaatsing. Instemming gedragswetenschapper. 29 WJZ, 5 EVRM.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.152.467
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 369487)
beschikking van de familiekamer van 18 september 2014
inzake
[verzoeker] ,
verblijvende in de gesloten jeugdzorgplusinstelling De Lindenhorst-Almata te [woonplaats],verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. A.G. Ouwejan te Breukelen, gemeente Utrecht,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader.
en
[belanghebbende 2] ,
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 juni 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 16 juli 2014;
- een beschikking van het hof van 24 juli 2014 waarbij mr. A.G. Ouwejan, als advocaat is toegevoegd;
- een emailbericht van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad), van 17 juli 2014, ingekomen op 17 juli 2014;
- het verweerschrift, ingekomen op 6 augustus 2014;
- een brief van de gezinsvoogd van 11 augustus 2014, ingekomen op 12 augustus 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 augustus 2014 plaatsgevonden.
Mevrouw mr. A.G. Ouwejan, advocaat van [verzoeker], is verschenen. Namens de stichting is verschenen, mevrouw [A], in haar hoedanigheid van gezinsvoogd.
2.3
[verzoeker] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Tevens zijn zowel de vader als de moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de raad is, zoals aangekondigd in het voornoemde emailbericht van 17 juli 2014, eveneens geen vertegenwoordiger verschenen.
2.4
Ter mondelinge behandeling heeft de gezinsvoogd, met instemming van de advocaat van [verzoeker], de beschikking van de rechtbank Middelburg, locatie Utrecht, van 30 juli 2014 overgelegd.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is geboren: [verzoeker], op [geboortedatum] 1998, te [plaats]. De moeder is alleen belast met het gezag over [verzoeker].
3.2
Bij beschikking van 9 april 2014 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op verzoek van de raad, [verzoeker] onder toezicht gesteld van de stichting tot 9 april 2015.
3.3
De stichting heeft op 21 mei 2014 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder: WJZ). De stichting heeft verklaard dat zich hier een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet.
Een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, heeft op 21 mei 2014 verklaard in te stemmen met deze verklaring van de stichting.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de stichting een machtiging verleend om [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en doen verblijven voor de termijn van twee maanden, met ingang van 3 juni 2014 en tot 3 augustus 2014.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
4.2
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 3 augustus 2014 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van zijn gezinsleven, heeft [verzoeker] een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 3 juni 2014 tot 3 augustus 2014 te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
4.3
Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt. Ingevolge artikel 29b lid 2 WJZ kan een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, het gezag over hem uitoefent, met de opneming en het verblijf instemt.
4.4
Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b lid 4 WJZ kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet.
Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.5
Ingevolge artikel 29f lid 1 WJZ hoort de kinderrechter alvorens op een verzoek tot het verlenen van een machtiging te beslissen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen, alsmede de verzoekende stichting en de raad, indien deze de verzoeker is.
4.6
Ingevolge artikel 29h lid 3 WJZ bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste de termijn gedurende welke de jeugdige aanspraak heeft op het verblijf.
4.7
[verzoeker] kan zich met zijn uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg niet verenigen. Hij voert aan dat de rechtbank deze machtiging ten onrechte heeft verleend.
Ten aanzien van zijn ontvankelijkheid in hoger beroep verwijst [verzoeker] naar de jurisprudentie en stelt dat zelfs indien de periode is verstreken waarvoor de (voorlopige) machtiging is verleend, op die grond niet het procesbelang dient te worden ontzegd.
Voorts beroept hij zich op artikel 29b lid 5 WJZ, waarin wordt gesteld dat de verklaring zoals bedoeld in het vierde lid de instemming van een gedragswetenschapper behoeft die de jeugdige met het oog daarop kort van tevoren heeft onderzocht. Nu [verzoeker] kort tevoren niet feitelijk is onderzocht door een gedragswetenschapper voldoet het onderhavige verzoek niet aan de door de wet gestelde eisen.
De uitzonderingssituatie met betrekking tot het onderzoeken van de minderjarige is enkel van toepassing op een verzoek ex artikel 29c WJZ. Nu er sprake is van een verzoek ex artikel 29b WJZ is deze uitzondering niet van toepassing, aldus [verzoeker].
4.8
De stichting voert in haar verweerschrift ten aanzien van de instemmingsverklaring aan dat de rechtbank in de bestreden beschikking de machtiging gesloten jeugdzorg heeft afgegeven op grond van een instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper op basis van dossieronderzoek. Het was feitelijk onmogelijk om [verzoeker] te onderzoeken omdat hij onvindbaar was. Er was sprake van een uitzonderingssituatie doordat een persoonlijk onderzoek daadwerkelijk niet mogelijk bleek. De stichting meent dat de rechtbank voldoende waarborgen heeft ingebouwd door de machtiging slechts voor twee maanden uit te spreken, het overige deel aan de houden en bovendien te overwegen dat als [verzoeker] voor het aflopen van de termijn gevonden zou worden de zaak binnen twee weken weer op zitting zou moeten worden behandeld om ook de bestreden beschikking alsnog te toetsen op basis van verklaring van een gedragswetenschapper die [verzoeker] heeft onderzocht. Aldus heeft de rechtbank de stichting de gelegenheid gegeven om [verzoeker] te zoeken met behulp van de gesloten machtiging. De rechtbank heeft daarmee gehandeld overeenkomstig het doel van de artikelen 29b en 29c WJZ. Het verlenen van een voorlopige machtiging had in deze behalve een extra zitting voor de betrokkenen waarbij [verzoeker] naar verwachting evenmin zou zijn verschenen en wederom slechts weer op basis van stukken beslist had kunnen worden, niet daadwerkelijk tot iets anders geleid.
Het verzoek ten aanzien van [verzoeker] is op 30 juli 2014 opnieuw door de rechtbank behandeld, nadat [verzoeker] op 10 juli 2014 is gevonden (en opgepakt wegens diefstal en de volgende dag is geplaatst op groep blauw van de gesloten jeugdzorginstelling Lindenhorst-Almata) en onderzocht door een gedragswetenschapper.
Daarnaast voert de stichting aan dat gesloten jeugdzorg noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren of een ernstig vermoeden daarvan en om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de zorg die hij nodig heeft als onttrekken of daaraan door anderen wordt onttrokken.
De stichting verzoekt het hof het verzoek van [verzoeker] in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.9
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
De stichting heeft op 21 mei 2014 bij inleidende verzoekschrift - voor zover thans van belang - de rechtbank verzocht (aansluitend aan de voorlopige machtiging voor plaatsing van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, een machtiging voor plaatsing van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te verlenen voor de duur van zes maanden, omdat de stichting van mening is dat [verzoeker] ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken (artikel 29b lid 3 WJZ).
Ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ behoeft deze verklaring de instemming van een bij de Regeling aanwijzing gedragswetenschappers gesloten jeugdzorg aangewezen gedragswetenschapper, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Nu echter [verzoeker] voor de stichting onvindbaar was, was het voor een gedragswetenschapper feitelijk onmogelijk om [verzoeker] te onderzoeken. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat er forse zorgen waren rondom de ontwikkeling van [verzoeker]. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat in het geval [verzoeker] voor het aflopen van de door de rechtbank gestelde termijn gevonden zou worden de zaak binnen twee weken weer op zitting zou moeten worden behandeld om ook de bestreden beschikking alsnog te toetsen op basis van verklaring van een gedragswetenschapper die [verzoeker] heeft onderzocht.
Het verzoek ten aanzien van [verzoeker] is op 30 juli 2014 opnieuw door de rechtbank behandeld, nadat [verzoeker] op 10 juli 2014 was gevonden (en de volgende dag is geplaatst in de gesloten jeugdzorginstelling Lindenhorst-Almata) en onderzocht door een gedragswetenschapper op 24 juli 2014. De gedragswetenschapper heeft bij verklaring van 28 juli 2014 instemming verleend, nadat deze [verzoeker] met het oog daarop kort tevoren had onderzocht.
De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft vervolgens bij beschikking van 30 juli 2014, op basis van deze laatste verklaring een machtiging verleend om [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en verblijven, met ingang van 3 augustus 2014 tot 3 december 2014.
4.11
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d. van het EVRM mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen, behalve (onder meer) in het geval van rechtmatige detentie van een minderjarige met het doel toe te zien op zijn opvoeding. Blijkens de wetsgeschiedenis (Eerste Kamer 2007-2008, 30644, Memorie van Antwoord, d.d. 13 november 2007) waarborgt de instemming van een gedragswetenschapper dat wordt vastgesteld dat de beperking van de vrijheid van de jeugdige nodig is in verband met de opvoeding. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vereiste instemming van een gedragswetenschapper is te rekenen tot de waarborgen waarmee rechtmatige vrijheidsontneming in de vorm van opneming in gesloten jeugdzorg behoort te zijn omgeven. Het bepaalde in artikel 29b lid 5 WJZ dient dan ook strikt te worden toegepast. Nu gebleken is dat de gedragswetenschapper [verzoeker] niet heeft onderzocht voordat de machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg op 3 juni 2014 door de kinderrechter is verleend, is niet voldaan aan de vereisten die de wet aan toepassing van deze maatregel stelt. De omstandigheid dat het voor de gedragswetenschapper aanvankelijk feitelijk onmogelijk was [verzoeker] te onderzoeken maakt dit niet anders. Uitsluitend in het geval van een voorlopige machtiging op grond van artikel 29c WJZ kan in dat geval toch een instemmingverklaring worden afgegeven.
4.12
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot gesloten plaatsing heeft verleend, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek, voor zover betrekking hebbende op artikel 29b WJZ, alsnog moet worden afgewezen.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 3 juni 2014 voor zover daarin machtiging is verleend om [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de stichting tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg af;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, M.H.H.A. Moes en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M. Slagman-Boef als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. M.H.H.A. Moes en is op 18 september 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.