Rb. Den Haag, 14-08-2017, nr. NL17.705
ECLI:NL:RBDHA:2017:9577, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
14-08-2017
- Zaaknummer
NL17.705
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:9577, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 14‑08‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:1, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 14‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Eiseres doet een beroep op de uitspraak van het Upper Tribunal van 20 juni 2017 (UKUT 263). In die uitspraak heeft het Upper Tribunal geoordeeld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in het licht van de informatie die uit de uitspraak van het Upper Tribunal naar voren komt - namelijk dat en hoe de cijfers van UNSMIL onvolledig zijn, dat er niet alleen geen bescherming van de autoriteiten is, maar ook dat de feitelijke macht wordt uitgeoefend door enorme aantallen gewapende milities en dat willekeurig geweld overal op ieder moment kan uitbreken - niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat het aantal burgerslachtoffers als gevolg van de gewapende strijd geen aanleiding geven om aan te nemen dat in Libië sprake is van een uitzonderlijke situatie.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: NL17.705, V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2017 in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres,
gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen A. El Fitouri, tolk.
Overwegingen
1. Eiseres heeft de Libische nationaliteit. Volgens eiseres heeft zij in 2011 meegeholpen met humanitair werk voor de stichting [stichting] , die is opgezet door onder andere twee broers van eiseres. In 2014 zijn deze twee broers bedreigd en vervolgens met hun vader naar een ander gebied in Libië vertrokken. Daarna zijn vijf gemaskerde mannen aan de deur gekomen, op zoek naar de twee broers. Ze hebben eiseres geduwd en geslagen, waardoor eiseres naar het ziekenhuis moest. De volgende dag zijn de mannen teruggekomen en vroegen ze ook naar eiseres. Daarop is de rest van het gezin vertrokken. Eiseres heeft een week in het ziekenhuis en daarna bij familie verbleven totdat zij in maart 2015 Libië kon verlaten en naar haar echtgenoot in Nederland kon. Eiseres heeft asiel aangevraagd omdat zij vreest voor de vijf mannen en voor de algemene onveilige situatie in Libië, aldus eiseres.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen. Verweerder gelooft de door eiseres gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst. Ook vindt verweerder het niet onaannemelijk dat eiseres vrijwilligerswerk heeft gedaan voor de stichting [stichting] . Verweerder gelooft echter niet dat eiseres vanwege die werkzaamheden problemen heeft gekregen. Daarnaast is de situatie in Libië volgens verweerder niet dusdanig dat eiseres alleen al daarom een asielvergunning zou moeten krijgen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiseres pas lange tijd na het verlopen van haar Schengenvisum asiel heeft aangevraagd.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte het verband tussen de woninginval en de werkzaamheden van eiseres niet aannemelijk vindt. Vanwege haar werkzaamheden voor de stichting wordt eiseres geassocieerd met de revolutionairen en staat zij daarmee in de negatieve aandacht van milities. Bovendien is haar broer de oprichter van de stichting. De gebeurtenissen in 2014 moeten geplaatst worden in de politieke situatie in Libië in 2014.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiseres problemen heeft gekregen vanwege haar werk voor de stichting. Verweerder acht niet ongeloofwaardig dat er een inval in de woning is geweest omdat in die tijd door milities invallen in woningen werden gedaan, maar acht niet aannemelijk dat de inval is gedaan vanwege de werkzaamheden van eiseres voor de stichting. Daartoe heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat de stichting in 2011 is opgeheven, terwijl de inval in 2014 heeft plaatsgevonden en eiseres in de tussenliggende periode geen problemen heeft gehad. Verweerder vindt niet ten onrechte dat de gewijzigde (politieke) situatie dat verband niet alsnog aannemelijk maakt. Eiseres had een kleine rol binnen de stichting. Eiseres heeft in het nader gehoor (NG) verklaard dat zij en haar familieleden enkel hielpen bij het thuis inpakken van spullen in dozen (p. 4 en 11 NG). Verweerder heeft het onaannemelijk kunnen achten dat de/een militie drie jaar na opheffing van de stichting op de hoogte is geraakt van deze betrokkenheid van eiseres bij de stichting. Ten aanzien van de verklaringen van eiseres dat zij in de negatieve belangstelling van de militie staat omdat haar naam op een niet gepubliceerde lijst van de stichting uit 2011 zou staan, heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat dit is gebaseerd op niet nader onderbouwde vermoedens. Eiseres heeft verklaard dat ze de lijst zelf niet heeft gezien en niet weet of iedereen die voor de stichting had gewerkt er op stond (p. 13 NG). Ook heeft ze verklaard dat ze niet weet wat er met de lijst is gebeurd en of de andere mensen die op de lijst stonden ook bedreigd zijn (p. 13 NG). Daarnaast stelt verweerder niet ten onrechte dat het verband tussen het vrijwilligerswerk en de inval ook niet aannemelijk is, omdat eiseres niet weet door welke personen of welke militie de inval werd gepleegd (p. 16 NG). Ten slotte acht verweerder voor het ontbreken van een dergelijk verband niet ten onrechte ook van belang dat eiseres na de inval nog maandenlang in Libië heeft verbleven. Weliswaar is zij na de inval verhuisd, maar uit haar verklaringen volgt ook dat ze in die maanden bij familie verbleef en geen noemenswaardige problemen heeft gehad. Ook is ze eind 2014 nog zonder problemen Libië in- en uitgereisd.
3.2.
Voorts heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiseres ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar broers problemen hebben gehad vanwege hun werk voor de stichting. De verklaringen van eiseres hierover zijn gebaseerd op niet onderbouwde vermoedens. Eiseres heeft zelf verklaard dat niet bekend is van wie de bedreigingen afkomstig waren (p. 14 NG). Op de vraag waarom haar broers werden bedreigd heeft eiseres verklaard: “Er was geen uitleg. Er is een sms gekomen en daarin werden ze bedreigd met de dood, zonder uitleg” (p.13 NG). Op de vraag of wel duidelijk is geworden waarom haar broers werden bedreigd heeft eiseres verklaard: “Nee, want uiteindelijk zijn mijn ouders ook uit Benghazi vertrokken”(p. 14 NG). Daarnaast acht verweerder niet ten onrechte van belang dat de bedreigingen zouden hebben plaatsgevonden drie jaar na opheffing van de stichting en dat de oprichter van de stichting, broer [naam] , momenteel nog steeds in Libië verblijft. Nu niet aannemelijk is geworden dat de broers problemen hebben gehad vanwege hun werk voor de stichting heeft verweerder niet ten onrechte ook niet aannemelijk geacht dat eiseres in de negatieve belangstelling van de/een militie staat omdat zij de zus is van de oprichter van de stichting.
4. Eiseres voert aan dat haar echtgenoot op Facebook is bedreigd vanwege politieke activiteiten; hij was tegen Gadaffi. Eiseres heeft een print-out van de facebookpagina met de bedreiging, en een vertaling ervan, overgelegd.
4.1.
Voor zover eiseres wil stellen dat zij vanwege de bedreiging van haar echtgenoot problemen zal ondervinden in Libië, heeft verweerder terecht overwogen dat eiseres nimmer heeft verklaard dat zij Libië heeft verlaten vanwege activiteiten van haar echtgenoot. Voor zover nog relevant stelt verweerder bovendien terecht dat uit het facebookbericht niet kan worden afgeleid dat de bedreiging specifiek tegen de echtgenoot van eiseres is gericht en acht verweerder ook niet ten onrechte van belang dat de echtgenoot van eiseres na de bedreiging op Facebook nog is teruggekeerd naar Libië voor een maand.
5. Eiseres voert aan dat in Libië, in Benghazi in het bijzonder, de veiligheidssituatie dusdanig slecht is dat eiseres alleen al door haar aanwezigheid aldaar een reëel risico op ernstige schade loopt. Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraak van het Upper Tribunal van 20 juni 2017 (UKUT 263).
5.1.
In de uitspraak van 20 juni 2017 heeft het Upper Tribunal geoordeeld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. In de uitspraak wordt de informatie beschreven die is verkregen uit een grote hoeveelheid aan documentatie daterend van 2012 tot april 2017 en die is verkregen van een deskundige (ms. Pargeter). Onder meer heeft het Upper Tribunal overwogen dat de cijfers van UNSMIL over het aantal doden en gewonden onbetrouwbaar en onvolledig zijn en dat de getallen bovendien moeten worden beoordeeld in het licht van de algemene landeninformatie waaruit volgt dat sprake is van een duidelijk gebrek aan bescherming voor de burgers en dat willekeurig geweld overal op ieder moment kan uitbreken.
5.2.
Verweerder heeft in het verweerschrift gereageerd op de uitspraak van het Upper Tribunal en gesteld dat die uitspraak geen aanleiding geeft om over Libië een ander standpunt in te nemen. Verweerder voert aan dat de vraag of zich in Libië een uitzonderlijke situatie voordoet, een beoordeling vraagt van de feitelijke situatie daar, die is voorbehouden aan de lidstaten zelf. Daarnaast stelt verweerder dat het Upper Tribunal ten onrechte gewicht hecht aan de gevolgen van het gewapend conflict die niet direct verband houden met de gewapende strijd. Voorts heeft verweerder verwezen naar de cijfers van UNSMIL van het aantal doden en gewonden in de periode van september 2016 tot en met juni 2017 en gesteld dat, hoewel de cijfers mogelijk geen compleet beeld geven, zij geen aanleiding geven om aan te nemen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie. Ten slotte wijst verweerder op de Displacement Tracking Matrix van het IOM waaruit volgt dat sprake is van een afname van 6 procent van het aantal binnenlandse ontheemden.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen afdoende reactie gegeven op de uitspraak van het Upper Tribunal. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de informatie die uit die uitspraak volgt niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een uitzonderlijke situatie. Verweerder heeft niet gesteld dat de informatie over het land die uit de uitspraak naar voren komt op punten onjuist zou zijn. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom de beoordeling van het Upper Tribunal van die informatie onjuist zou zijn. Verweerder hecht veel waarde aan de cijfers van UNSMIL. In de uitspraak van 20 juni 2017 heeft het Upper Tribunal over de cijfers overwogen:
“75. We can be even less confident about the true figures of the dead and physically injured. We are satisfied, having regard to its methodology, that the deaths and injuries recorded by UNSMIL are likely to have occurred. By their own admission, however, their statistics in respect of those killed in indiscriminate shelling, shooting, bombing and other explosions are "not likely to be complete". They could not include, for instance, persons who receive injuries but do not attend hospital, or report it to any other body. They are unlikely to include all of those killed or injured in remote areas, or "disappeared" on the road between cities.
76. More importantly the UNSMIL statistics expressly exclude a large number of casualties relevant to our enquiry, since they do not include persons harmed as an "indirect" result of hostilities, including "executions after capture, torture or abductions ". By way of example, the report dated 1 st December 2016 states that in the preceding month 12 civilians were killed in air strikes, 11 people were fatally shot, 9 were killed by shelling and 6 died after coming into contact with "vehicle borne improvised devices". It makes no mention of the 26 persons reported abducted in Tripoli in the first two weeks of November, nor of the 19 corpses bearing signs of torture that were found on the city's streets in the same period. Although the relevant agencies are unanimous that such human rights abuses by armed parties to this conflict are frequent and widespread, none has been able to collate figures. There is likely to be a very high rate of underreporting of these matters, not least because there is no central authority to take such reports to.
(…)
78. A third important group of physical casualties not documented by UNSMIL are victims of "ordinary" crime. We have no doubt, notwithstanding Ms Pargeter's characterisation of life under Gaddafi as "highly centralised and authoritarian", that crime did exist in Libya prior to October 2011. What appears to be certain is that it has grown exponentially as law and order has collapsed. Although the evidence before us suggested that some governmental institutions continue to operate (for instance in the collation of crime figures by the GNA controlled Investigative Office of the Interior Ministry ) we see no reason to reject the assessment in the Respondent's most recent CPIN that "the rule of law is largely absent" and that the internationally recognised GNA is unable to provide a reasonable level of protection where an individual faces a real risk of harm. This accords with the view expressed by Ms Pargeter and the UN Secretary General.
79. The most recent statistics we were shown relate to the six weeks to the end of January this year. The Investigative Office reported there to have been, in Tripoli alone, 293 kidnappings and 683 robberies in that period, entailing the deaths of 23 robbery victims. A further 188 bodies were found in the streets. It is of course not possible to determine whether the 188 bodies were those of kidnap victims, militiamen or others. Even excluding those deaths entirely there were some 50 kidnappings per week and well over double that number of armed robberies. We accept Ms Pargeter's evidence that many more such crimes go entirely unreported, with relatives and victims fearing the consequences of reporting. Her assessment that "general criminality, extortion, car-jackings and kidnappings have become the norm in Tripoli" finds support in the statistics.
(…)
81. This brings us to the last group of casualties with which we are concerned, a group wholly unreflected in the statistics: those who have suffered serious mental harm as a result of hostilities so far. Mr Singh submitted that there was no evidence at all about whether any of the civilian population was suffering from mental conditions associated with trauma. With respect, we find it hard to imagine that they are not. Take for instance the events of 14 th March 2017 when media reports spoke of civilians in central Tripoli cowering in their homes from the "terrific" noise of heavy weaponry outside. A missile landed a direct strike on the children's ward in the hospital, setting the building on fire. In our judgement there can be no doubt at all that those civilians present in the ward, and hiding in their homes, apprehended a serious and individual threat to their life or person. There was no evidence before us to indicate that Libyans have a particular resilience to such events.”
Allereerst is van belang dat de cijfers van UNSMIL niet compleet zijn, zoals UNSMIL zelf ook aangeeft en wat verweerder ook niet betwist. Onder nr. 77 overweegt het Upper Tribunal dat het aantal slachtoffers in werkelijkheid nog vele malen hoger kan liggen dan het tienvoud van wat UNSMIL rapporteert. Er is bewijs dat alle partijen in het conflict mensenrechten schenden, aldus het Upper Tribunal. Naast de drie voornaamste machtsblokken (de Government of National Accord, de National Salvation Government en Marshall Khalifa Haftar) zijn in Libië wellicht 1700 verschillende gewapende groeperingen actief (rechtsoverwegingen 27 tot en met 31).
Vervolgens is van belang dat in de cijfers van UNSMIL niet zijn opgenomen degenen die slachtoffer zijn geworden als een indirect gevolg van de gewapende strijd, waarbij het bijvoorbeeld gaat om executies na gevangenneming. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aantallen van die slachtoffers evenzeer belangrijk om te kunnen beoordelen of sprake is van een uitzonderlijke situatie, nu die aantallen wel degelijk verband houden met de gewapende strijd. Daarnaast heeft het Upper Tribunal terecht ook de aantallen slachtoffers van ‘gewone’ criminaliteit (die door UNSMIL ook niet worden meegerekend) van belang geacht voor de beoordeling. Verweerder stelt alleen dat slachtoffers die niet als een direct gevolg van de gewapende strijd zijn gevallen, niet in de beoordeling moeten worden betrokken, maar motiveert dit niet. Uit de uitspraak van het Upper Tribunal volgt bovendien dat een dergelijk onderscheid niet goed kan worden gemaakt. Overwogen wordt in overweging 63: “A different, but related, problem identified in the evidence is the rise in crime. Ms Pargeter explained that ordinary Libyans, having previously lived in a very centralised and authoritarian country, now find crime to be rife and are living in fear of it all of the time. (…) In the absence of any law and order this has become big business, funding militias and criminals alike. She pointed out that the lines between criminal gangs, whose motivation might be thought to be pure financial gain, and the militias, who are ostensibly political, are becoming increasingly blurred. It is all too easy for civilians to get caught in the way of their activities”. En in overweging 65: “In his 4th April 2017 briefing to the Security Council the Secretary-General described crime as "endemic", and attributed the increase to the "state of general lawlessness and the weakness of judicial institutions". In common with Ms Pargeter, the SG was unable to make a distinction between 'pure' crime, and that perpetrated to fund ostensibly political activity:" Armed groups from all sides continued to abduct, torture and kill civilians. Individuals were targeted for their political opinions, affiliations, family or tribal identity, and also for ransom or prisoner exchange.”
Uit de informatie die in de uitspraak is opgenomen volgt dat ‘gewone’ criminaliteit zozeer verweven is met de gewapende strijd en met de afwezigheid van enige bescherming, dat niet kan worden gezegd dat dergelijke cijfers irrelevant zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie in Libië. In de rechtsoverwegingen 83 tot en met 88 schetst het Upper Tribunal de achtergrond waartegen al dit geweld plaatsvindt. Het Upper Tribunal hecht er daabij o.a. waarde aan dat de verschillende overheden zo ver afstaan van wat een overheid normaal moet doen, omdat ze vooral bezig zijn voor hun eigen gewin en dat de feitelijke macht ligt bij een oneindig aantal van ongereguleerde milities, die doen wat zij willen.
Ten slotte heeft het Upper Tribunal ook de aantallen slachtoffers die ernstige psychische schade hebben opgelopen als gevolg van de gewapende strijd van belang geacht in de beoordeling. Verweerder heeft hierover geen standpunt ingenomen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen ook die slachtoffers een rol spelen in de beoordeling. Immers, personen die geen lichamelijke schade hebben opgelopen vanwege de gewapende strijd, kunnen wel psychisch een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon hebben ervaren vanwege de gewapende strijd. Het oplopen van ernstige psychische trauma’s en schade die bedreigend is voor het leven of het functioneren van een persoon is inherent aan de gewelddadigheden zoals die in Libië plaatsvinden. In de uitspraak van het Upper Tribunal worden in overweging 81 en 61 voorbeelden daarvan gegeven. Verweerder is, zoals gezegd, daar helemaal niet op ingegaan.
5.4.
Ten aanzien van het aantal binnenlands ontheemden brengt verweerder terecht naar voren dat sprake is van een afname ten opzichte van de situatie in maart 2016. Een afname van het aantal ontheemden biedt op zichzelf evenwel onvoldoende grond om te kunnen stellen dat van een uitzonderlijke situatie geen sprake is. Daarvoor dienen alle relevante gegevens in de beoordeling te worden betrokken. Daar komt bij dat weliswaar sprake is van een afname, maar dat dit niet wegneemt dat er volgens de Displacement Tracking Matrix nog steeds meer dan 240.000 binnenlands ontheemden zijn. Het Upper Tribunal heeft in dit kader overwogen: “We note that these people are not seeking to avoid civil unrest, or socio-economic deprivation. There is a clear correlation between the internal movement of persons and conflict: of those interviewed by IOM, 91% said that they had been displaced by conflict and armed groups. Seventy-four percent said that this remained the reason that they were unable to return home. The other main obstacles to return were identified as 'other security issues', the presence of explosive hazards and damaged infrastructure.”
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in het licht van de informatie die uit de uitspraak van het Upper Tribunal naar voren komt - namelijk dat en hoe de cijfers van UNSMIL onvolledig zijn, dat er niet alleen geen bescherming van de autoriteiten is, maar ook dat de feitelijke macht wordt uitgeoefend door enorme aantallen gewapende milities en dat willekeurig geweld overal op ieder moment kan uitbreken - niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat het aantal burgerslachtoffers als gevolg van de gewapende strijd geen aanleiding geven om aan te nemen dat in Libië sprake is van een uitzonderlijke situatie.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft mogen afwijzen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 990,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2017.
griffier rechter
Deze uitspraak is op 14 augustus 2017 in het digitaal dossier geplaatst.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.