BNB 2000/235
Afwaardering vordering op dochtervennootschap. Strekking art. 13b, vierde lid, Wet Vpb. 1969. De Hoge Raad neemt kennis van in hofuitspraak vermelde en bij gedingstukken gevoegde pleitnota, ook al is inhoud daarvan niet in hofuitspraak ingelast
HR 09-02-2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4749, m.nt. D. Juch
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
9 februari 2000
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Brunschot, van; Vliet, van; Amersfoort, van; Lourens
- Zaaknummer
34 490
- Noot
D. Juch
- LJN
AA4749
- JCDI
JCDI:ADS908479:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA4749, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑02‑2000
ECLI:NL:PHR:2000:AA4749, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 17‑09‑1999
- Wetingang
Art. 13b, vierde lid, Wet Vpb. 1969; art. 17 Wet ARB
Essentie
Afwaardering vordering op dochtervennootschap. Strekking art. 13b, vierde lid, Wet Vpb. 1969. De Hoge Raad neemt kennis van in hofuitspraak vermelde en bij gedingstukken gevoegde pleitnota, ook al is inhoud daarvan niet in hofuitspraak ingelast
Samenvatting
Belanghebbende heeft in 1992 een dochtervennootschap in Argentinië opgericht. De dochter leed over haar eerste boekjaar, dat eindigde op 31 juli 1993, een verlies. Om te voorkomen, dat de dochtervennootschap op grond van de Argentijnse wetgeving wegens een negatief eigen vermogen zou worden ontbonden, heeft belanghebbende een vordering wegens leveranties aan de dochter per 31 juli 1993 omgezet in een vordering onder ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.