Rb. Zwolle, 09-10-2002, nr. 170836 CV 02-1883
ECLI:NL:RBZWO:2002:AE8531
- Instantie
Rechtbank Zwolle
- Datum
09-10-2002
- Zaaknummer
170836 CV 02-1883
- LJN
AE8531
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWO:2002:AE8531, Uitspraak, Rechtbank Zwolle, 09‑10‑2002; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑10‑2002
Inhoudsindicatie
-
R E C H T B A N K Z W O L L E
sector kanton - locatie Lelystad
zaaknr. : 170836/CV/02-1883
datum : 9 oktober 2002
Vonnis in de zaak van:
[eiser],
wonende te Almere,
eisende partij,
gemachtigde mr. C.L. Verhoeven, advocaat te Almere,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te Venlo,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.H. van Wieringen, werkzaam bij Lexus International B.V. te Weert.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding van 22 maart 2002
- het antwoord van de gedaagde partij
- de nadere toelichting van partijen.
Het geschil
1.
[eiser] heeft gevorderd om hem te ontheffen van de veroordeling uitgesproken bij vonnis van 24 oktober 2001 (148596/CV/01-3057) en [gedaagde], voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot terugbetaling van de reeds betaalde termijn van ƒ 300,-- (€ 136,13) en in de kosten van deze procedure.
2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De beoordeling
3.
Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
3.1
[gedaagde] en [eiser] hebben op 14 december 1998 een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] tegen betaling van ƒ 3.180,-- de opleiding WMI+ zou volgen; [eiser] heeft ƒ 300,-- betaald.
3.2
De door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden maken deel uit van de overeenkomst. Artikel 5 sub b van die algemene voorwaarden bepaalt dat bij overlijden of zodanige invaliditeit dat de cursus niet kan worden vervolgd ƒ 150,-- aan administratiekosten en de tot de melding verstreken lessen verschuldigd zijn en dat de rest van de vordering na inlevering van de apparatuur wordt kwijtgescholden.
3.3
[eiser] heeft de opleiding omstreeks januari 2000 geannuleerd en met een beroep op de algemene voorwaarden van [gedaagde] een deel van het overeengekomen cursusgeld onbetaald gelaten.
3.4
[gedaagde] heeft bij dagvaarding van 3 april 2001 de betaling van ƒ 2.800,--, vermeerderd met rente, gevorderd.
3.5
Bij tussenvonnis van 15 augustus 2001 is [eiser] toegelaten tot het bewijs dat reeds in januari 2000 sprake was van zodanige invaliditeit dat hij niet meer tot het volgen van de cursus WMI+ in staat kon worden geacht.
3.6
Ter zitting van 29 augustus 2001 heeft [eiser] ter uitvoering van voormelde bewijsopdracht een verklaring van zijn huisarts d.d. 27 augustus 2001 overgelegd, inhoudende dat [eiser] sinds januari 2001 last had van pijnlijke pezen in de rechteronderarm en van chronische lage rugklachten.
3.7
Bij vonnis van 24 oktober 2001 is [eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van ƒ 2.800,--, met de wettelijke rente daarover, omdat naar het oordeel van de kantonrechter [eiser] niet in het hem opgedragen bewijs was geslaagd.
3.8
In een schriftelijke verklaring van 30 oktober 2001 deelt de huisarts van [eiser] mee dat hij zich in zijn verklaring van 27 augustus 2001 heeft vergist en dat de daarin genoemde datum van januari 2001 moet zijn januari 2000.
4.
[eiser] heeft gesteld dat hij de vergissing in de tot bewijs overgelegde verklaring van zijn huisarts niet heeft bemerkt, nu hij die verklaring in een gesloten enveloppe -omdat het immers een medische verklaring betrof- heeft overgelegd. Volgens [eiser] berust het oordeel van de kantonrechter op stukken waarvan thans de valsheid, althans de onjuistheid, is komen vast te staan en kan daarom het vonnis van 24 oktober 2001 niet in stand blijven.
5.
[gedaagde] heeft primair geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid van [eiser], op de grond dat het rechtsmiddel van herroeping door [eiser] te laat is ingesteld. Subsidiair heeft [gedaagde] ten verwere betoogd dat [eiser] had in te staan voor de juistheid van de ingediende stukken en dat het achterwege laten van de controle daarvan voor diens risico dient te komen, reden waarom volgens haar afwijzing moet volgen.
6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 383 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient het rechtsmiddel van herroeping te worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden, maar vangt deze termijn niet aan dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Tegen het vonnis van de kantonrechter van 24 oktober 2001 kon [eiser] op grond van het bepaalde in artikel 332, eerste lid Rv. geen hoger beroep instellen, terwijl de termijn voor het instellen van cassatie drie maanden was, gerekend vanaf de dag van de uitspraak (artikel 402 Rv.). Het vonnis van de kantonrechter van 24 oktober 2001 is mitsdien op 25 januari 2002 in kracht van gewijsde gegaan. Nu [eiser] zich thans beroept op een aanvullende verklaring van zijn huisarts van 30 oktober 2001, kan in ieder geval ervan uitgegaan worden dat [eiser] reeds voordat het bestreden vonnis in kracht van gewijsde was met de door hem aangevoerde grond voor de herroeping bekend was; de termijn voor het aanwenden van dat rechtsmiddel is dan ook aangevangen op 25 januari 2002 en verstreken op 25 april 2002. [gedaagde] is op 22 maart 2002 gedagvaard en mitsdien is het rechtsmiddel tijdig aangewend.
7.
De door [eiser] aangevoerde grond kan evenwel niet tot herroeping leiden. Naar het oordeel van de kantonrechter dient het niet op juistheid verifiëren van een tot bewijs te gebruiken verklaring van een derde, zoals kennelijk hier het geval is geweest, aangemerkt te worden als een processuele fout van de desbetreffende partij. De kantonrechter is eveneens van oordeel dat het rechtsmiddel van herroeping niet is bedoeld voor de gevallen waarin door een der partijen een processuele fout is gemaakt; daarvoor dient het rechtsmiddel van het hoger beroep. Hieraan doet niet af dat in het onderhavige geval het instellen van hoger beroep niet tot de mogelijkheden behoorde. Uit het feit dat het hoger beroep in zaken met een relatief gering belang is uitgesloten, mag worden afgeleid dat de wetgever kennelijk voor lief heeft genomen dat processuele fouten in dit soort zaken niet meer voor herstel vatbaar zijn.
8.
Als thans al ervan uitgegaan kan worden dat [eiser] de door hem als bewijs gebruikte verklaring van zijn huisarts heeft overgelegd in een gesloten enveloppe, dan heeft te gelden dat zulks voor zijn risico dient te blijven. Anders dan [eiser] kennelijk meent kan hij zich ter rechtvaardiging daarvan niet beroepen op het medisch geheim. Nog daargelaten de vraag of het medisch geheim geldt voor de patiënt die het betreft, heeft [eiser] niet kunnen menen dat hij zich in een civiele procedure kon bedienen van een geheime verklaring, al was het alleen al omdat dit in strijd zou zijn met het beginsel van hoor en wederhoor en mitsdien met een goede procesorde. Dat [eiser] dit wellicht niet wist komt eveneens voor zijn risico; hij kan [gedaagde] dit niet tegenwerpen.
9.
De slotsom van het voorgaande moet zijn dat de vordering tot herroeping dient te worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
* € 270,-- voor salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. C.M.M. Hoogland-Kelkboom, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 oktober 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.