HR, 18-01-2011, nr. 10/00665
ECLI:NL:HR:2011:BO4533
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-01-2011
- Zaaknummer
10/00665
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BO4533
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO4533, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO4533
ECLI:NL:PHR:2011:BO4533, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO4533
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Van de omstandigheden genoemd in de nadere bewijsoverweging van het Hof kan niet gezegd worden dat het Hof deze redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring. Die omstandigheden hoeven dan ook niet op dezelfde wijze worden aangeduid als is vereist m.b.t. voor de bewezenverklaring redengevende f&o. De gevolgtrekking dat de aangetroffen kroonkurk behoort bij een van de twee aangetroffen bierflesjes is door het Hof gebaseerd op in de bm vermelde gegevens.
18 januari 2011
Strafkamer
Nr. 10/00665
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 januari 2010, nummer 23/005698-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Utrecht, locatie Nieuwegein" te Nieuwegein.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
1. "hij op 29 april 2008 te Bloemendaal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in en uit een woning gelegen aan de [a-straat], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aantal goederen, waaronder bankpassen, een creditcard, een aantal sieraden en een bedrag aan geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en dat zij daarbij als volgt hebben gehandeld:
hij, verdachte en zijn mededader,
- zijn de woning waar die [slachtoffer 1], die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] lagen te slapen binnengedrongen en
- met bivakmutsen over hun gezichten/hoofden de slaapkamer waar die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] in bed lagen, binnengegaan en
- hebben die [slachtoffer 1] met een hard voorwerp tegen het hoofd geslagen en/of (met geschoeide voet) tegen het hoofd geschopt en
- die [slachtoffer 2] onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen te zeggen waar de bankpassen en creditcard en sieraden zich bevonden en deze goederen gepakt en
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen te zeggen wat de codes van die bankpassen en creditcard waren en
- die [slachtoffer 2] onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen de sleutel van de kluis aan hem, verdachte, en/of zijn mededader te overhandigen en
- de handen van die [slachtoffer 2] en van die [slachtoffer 3] op hun rug met koord vastgebonden en
- die [slachtoffer 1] opgesloten in een kamer en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen naar de logeerkamer te gaan en daar die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] met tape aan handen en voeten vastgebonden en vervolgens die
[slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] gedwongen naar de vliering te gaan en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] aldaar opnieuw met tape aan handen en voeten vastgebonden.";
2. "hij op 29 april 2008 te Bloemendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.";
3. "hij op 29 april 2008 te Bloemendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met die ander met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen in de buikstreek van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.";
4. "hij op 29 april 2008 te Bloemendaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen naar de logeerkamer te gaan en
- de handen van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] op hun rug met koord/touw vastgebonden en
- de enkels van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] met tape vastgebonden en
- na eerst de tape om de enkels weer (deels) te hebben losgesneden, die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen via een vlizotrap naar de vliering te lopen en
- vervolgens de enkels van die [slachtoffer 2] en die
[slachtoffer 3] opnieuw met tape vastgebonden/vastgeplakt en
- terwijl die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] aldus vastgebonden op de vliering lagen dreigend een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] gehouden.";
5. "hij op 29 april 2008 te Bloemendaal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader met dat opzet die [slachtoffer 1], terwijl deze aan zijn hoofd gewond was en een schotwond in de buik had waardoor hij hevig bloedde, opgesloten in een kamer in de woning van die [slachtoffer 1]."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Het mobiele telefoonnummer [001] kan wel mijn nummer zijn. Ik kan mij het getapte gesprek met 'de klusjesman', dat ik had op 4 mei 2008 om 14.20 uur, wel herinneren. Ik ben degene die dit gesprek heeft gevoerd. U houdt mij voor dat mijn mobiele telefoonnummer [001] op de avond voor en vroeg in de ochtend van de overval driemaal is gebruikt en dat de gebruiker in de buurt van de woning aan de [a-straat] te Bloemendaal, waarin de overval plaats vond, was. De 7.65 mm en de Scorpio zijn vuurwapens.
Het klopt dat ik op 18 mei 2008 het gesprek heb gevoerd in verband met een pizza bestelling en ik heb in dat gesprek mijn adres: [b-straat 1-1] te [plaats] genoemd. Het klopt dat er sieraden in de woning op [b-straat 1-1] te [plaats] zijn aangetroffen. U houdt mij voor dat er een Ipod met twee geluidboxen is aangetroffen in mijn woning. Dat klopt, maar er zat volgens mij één geluidbox bij. Ik had die sieraden en die Ipod in mijn bezit. Ik hoor u zeggen dat van die sieraden een 13 tal ringen en oorbellen overeen kwamen met sieraden die in de aangifte als gestolen zijn opgegeven en dat er twee armbandjes zijn aangetroffen met de naam [slachtoffer 3] en de geboortedatum van [slachtoffer 3]. Ja dat klopt. Het klopt dat ik sieraden naar de bank van lening heb gebracht. Ik ken [betrokkene 1]. Hij is een snorder. Ik maak gebruik van zijn diensten. De in beslag genomen schoenen die zijn aangetroffen in de woning op [b-straat 1-1] te [plaats] zijn van mij."
2. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Dinsdag 29 april 2008 te 7.53 uur kregen wij de melding om te gaan naar de [a-straat 1] te Bloemendaal. Op genoemde plaats zouden de bewoonster en haar dochter vastgebonden zijn geweest en er zou in de woning een schot zijn gehoord. De echtgenoot zou zich bevinden in een slaapkamer die op slot zou zitten. De vrouw wees ons op de bovenverdieping de afgesloten kamerdeur, waarachter haar man vermoedelijk lag. Wij hoorden dat vanachter deze deur een zwakke stem kwam. Wij verbalisanten hebben met een breekijzer de deur opengebroken. Wij zagen direct na het openen van de kamerdeur een man. Wij zagen dat hij geheel ontkleed was en onder het bloed zat. De man had forse verwondingen aan het aangezicht en snijwonden aan zijn onderarmen en nagenoeg zijn hele lichaam zat onder het bloed. Wij hoorden dat de man zei dat hij was neergeschoten en wij zagen dat hij wees op een klein gaatje in zijn buikstreek."
3. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
"Ik ben de dochter van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Op 29 april 2008 omstreeks 2.30 uur hoorde ik een bonk en gegil van mijn moeder en vader. Ik ging kijken in de slaapkamer van mijn ouders. Ik zag drie schimmen staan en één op de grond liggen. Dit bleek mijn gewonde vader te zijn. Mijn vader lag gewikkeld in een laken, ik zag donkere plekken op het tapijt rondom het hoofd van mijn vader en een donkere plek op het laken ter hoogte van het onderlichaam. Op het bed zittend zag ik twee gewapende mannen; één van hen bond de handen van eerst mijn moeder en toen van mij zelf op onze rug met een donker groen koord. De man droeg een bivakmuts en sprak gebrekkig Nederlands. Hij zei: "Je weet waarvoor we gekomen zijn. Wat is de code". Hij stelde deze vraag aan mijn moeder. Mijn moeder antwoordde direct door haar code van de bankpas door te geven en te zeggen dat die code voor al haar bankpassen gold. Dader 1 had het wapen in de hand en hield dat geregeld in de richting van mij. Dader 1 vroeg naar de code van de passen van mijn vader. Mijn vader gaf uiteindelijk vaag en met veel moeite de codes van zijn bankpassen door. Dader 1 zei: "Dit is niet de goede code. We wachten op antwoord". Mijn moeder moest met een van de daders mee. Via de badkamer, waar kennelijk de kluissleutel werd gepakt, liepen zij via de studeerkamer en overloop naar de kleedkamer waar de kluis opgesteld staat in een kledingkast. Ik weet dat daarin veel dure sieraden van mijn moeder liggen. Mijn moeder en ik moesten meekomen met dader 1. Hij commandeerde: "Opstaan en mee naar boven". Zowel op de overloop als op de zolder heb ik gezien dat hij nog steeds een wapen in zijn hand had.
Aan de handen geboeid, liepen we de trap naar de zolder op en stapten vervolgens de zolder op. Mijn moeder moest knielend op het bed in de logeerkamer gaan zitten. Ik zag dat dader 1 haar benen ter hoogte van de enkels met tape samen begon te binden. Vervolgens werd ik op dezelfde wijze door dader 1 met hetzelfde tape aan mijn enkels vastgebonden. Ik moest naast mijn moeder ruggelings gaan liggen. Ik hoorde dat hij de vlizotrap van het luik naar de vliering uittrok. Hij dwong ons op onze buik te gaan liggen. Met het eerder door hem gebruikte tape bond hij nog steviger onze polsen vast, waarna wij ons weer op onze rug moesten draaien. Dader 1 dirigeerde ons naar de vliering. Hij zei: "Jullie gaan daar in." Ondertussen wees hij naar de vliering. Nadat hij met een mes de tape om de enkels van mijn moeder had doorgesneden, tilde hij me op en droeg me met de handen vooruitgestoken naar de vliering. Daar sneed hij mijn enkelkneveling door. Boven op de vliering tapete hij opnieuw onze enkels vast, ging naar beneden en sloot de vliering weer af door het luik omhoog en dicht te doen. Na ongeveer een uur voor mijn gevoel werd het luik weer geopend door dader 1. Vervolgens ging hij weer naar beneden en sloot het luik weer. Na enige tijd ging wederom het luik naar de vliering open en zag ik dader 1 met een ander wapen in zijn handen, een pistool. Ik schat de loop op ongeveer 20 centimeter. Hij richtte op mijn moeder. Ik zag dat hij met het wapen in de hand, terwijl hij naar mij keek, de trekker overhaalde. Ik hoorde een harde knal en zag in een flits een vlam uit de voorkant van het wapen komen.
Kort hierna zag ik dat er een gat in het kussen zat, waarop mijn moeder met haar hoofd lag. Hij liet het pistool zakken en keek mij aan. Hij zei: "Jullie moeten dood". Dader 1 daalde weer de trap af en deed het luik weer dicht. Kort hierna hoorde ik weer een knal en ik vermoedde dat er nogmaals geschoten werd. Na heel lang te hebben gewacht en al die tijd niets meer in huis te hebben gehoord, hebben wij het luik naar beneden weten te duwen en zijn via de trap naar beneden afgedaald. Ik probeerde de slaapkamer van mijn vader binnen te gaan, maar die bleek afgesloten. Ondertussen belde mijn moeder de politie . Met de politie ben ik mee naar boven gegaan en ik heb hen de deur van de slaapkamer van mijn vader zien opentrappen."
4. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Ik ben vanmorgen, 29 april 2008, als slachtoffer betrokken geweest bij een gewapende overval die plaats vond in mijn woning aan de [a-straat 1] te Bloemendaal, waar ik woon met mijn man [slachtoffer 1] en mijn dochter [slachtoffer 3]. Nadat mijn man en ik op 28 april 2008 in onze slaapkamer naar Pauw en Witteman hadden gekeken, zijn wij beiden in slaap gevallen. Op een gegeven moment ben ik wakker geschrokken en schoot overeind. Ik zag direct twee personen in de slaapkamer staan. Ik zag dat één van de personen aan het voeteneind stond en de ander aan [slachtoffer 1] kant van het bed. Ik zag dat beide personen een bivakmuts en wijde donkere kleding droegen. Eén van de mannen die ik verder dader 1 zal noemen, zei dat ze de codes wilden. Wij moesten vervolgens uit bed komen en op de grond gaan liggen. [Slachtoffer 1] moest op de grond liggen, hij was naakt. Eén van de mannen gooide een deken over hem heen. Ik zag dat één van de daders een wapen in zijn hand hield. Het wapen was grijs van kleur met wat bronzigs. Het was ongeveer 30 cm lang. Ik dacht even of één van de daders onze klusjesman [betrokkene 2] was. Ik vroeg: "Is it you [betrokkene 2]". Ik kreeg hier geen reactie op. Dader 1 vroeg mij naar de code van onze bankpassen en naar de portemonnee van [slachtoffer 1]. Ik merkte dat de daders mijn portemonnee al hadden. (ZD1:88) Deze had in mijn handtas gezeten die in de keuken stond. Ik noemde aan de man de codes van onze bankpassen. [Slachtoffer 1] zei dat zijn portemonnee in zijn broek in de kleedkamer zat. Ik zei tegen de mannen dat ik de portemonnee voor hen zou pakken. Ik liep naar de kleedkamer. Eén van de mannen liep met mij mee. In de kleedkamer is ook een kluisje gesitueerd.
Het zit in een kast. Dader 1 zei uit eigen beweging dat ik het kluisje moest openen. Ik heb daarop het sleuteltje van het kluisje uit mijn toilettasje in de badkamer gepakt. Nadat ik de man het sleuteltje had gegeven, is hij zelf naar het kluisje gelopen. In het kluisje lagen allemaal juwelen. Ik zal op een later tijdstip een exacte lijst maken van wat ik vermis. Vervolgens moest ik meelopen naar de werkkamer van mijn man. Daar werden de bankpassen aan mij getoond en sommeerden zij mij de codes van de betreffende passen te noemen. Ik noemde hen nogmaals de codes. Op een gegeven moment kwam [slachtoffer 3] binnen. Door dader 1 werden [slachtoffer 3] en ik gedwongen om naar een van de logeerkamers op de tweede verdieping te gaan. [Slachtoffer 1] bleef achter in onze slaapkamer. Mijn enkels werden met tape aan elkaar getaped. Vervolgens werden mijn polsen met dezelfde soort tape aan elkaar gebonden. Ook werd door de dader groen touw gebruikt. Nadat ik was getaped werden de enkels en polsen van [slachtoffer 3] getaped en gebonden. Alleen dader 1 was bij ons. Vervolgens werden de enkels van [slachtoffer 3] en mij weer losser gemaakt. Ik kon huppend voortbewegen. [Slachtoffer 3] en ik werden naar de overloop gedwongen. Ik zag op de overloop dat de trap naar de vliering naar beneden was. [Slachtoffer 3] en ik werden gedwongen de trap op te gaan naar de vliering. Door dader 1 werden onze enkels weer steviger vastgetaped. Door dader 1 werden een paar kussens door het trapgat naar ons gegooid. Vervolgens werd de trap weer ingeschoven en het luik dicht gedaan. Op een gegeven moment, we lagen er toen zeker al een uur, werd het luik weer geopend en werd de trap weer uitgetrokken. Dader 1 kwam de trap op en stak met zijn bovenlichaam door het geopende gat op de vliering. Hij had een voorwerp in zijn - naar ik dacht - rechterhand dat op een vuurwapen leek. Ik kwam vanuit liggende houding overeind. Ik zag toen dat dader 1 het wapen op mij richtte. Tijdens het omhoogkomen hoorde ik een heel harde knal. Ik keek naar het kussen, waarop ik vlak daarvoor met mijn hoofd gelegen had. Ik zag op de plaats waar mijn hoofd gelegen had een gat. Ik realiseerde mij dat als ik niet overeind was gekomen, dat gat waarschijnlijk in mijn hoofd was gekomen in plaats van in het kussen. De man zakte de trap weer af en sloot het luik af. Toen de man even weg was, hoorde ik een doffe knal. Toen ik dat geluid hoorde, bedacht ik mij wel dat er op dat moment op [slachtoffer 1] werd geschoten.
Voor mijn gevoel hebben [slachtoffer 3] en ik uren op de vliering gelegen. Toen ik op een gegeven moment vrachtauto's buiten hoorde rijden, besloten we het risico te nemen om ons los te maken en het luik te openen. Ik heb de trap laten zakken. Op de overloop gekomen, merkten we dat alle binnendeuren waren afgesloten Ik heb gebeld naar de politie. Vervolgens heb ik [slachtoffer 1] geroepen. Ik hoorde vaag dat hij achter de gesloten deur van de kleedkamer lag. Ik kon dus niet bij hem komen. De politie heeft de deur, waarachter [slachtoffer 1] lag, met geweld geopend. [Slachtoffer 1] is vrijwel direct per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. U vraagt aan mij of ik een idee heb wie verantwoordelijk kan zijn voor hetgeen heeft plaatsgevonden. Ik vind het heel naar om te zeggen maar ik denk dan toch aan [betrokkene 2], een illegaal in Nederland verblijvende Ghanees die bij ons in en om het huis klussen doet. Het telefoonnummer van [betrokkene 2] is [002]."
5. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Op 28 april 2008 omstreeks 22.00 uur kwam ik thuis. Wij zijn vervolgens gaan slapen. Ik hoorde ineens dat ik op de grond moest liggen. Dat heb ik gedaan en ik heb tegen mijn vrouw gezegd dat zij dat ook maar moest doen. Ik werd met touw en plakband vastgebonden. Ik was bang voor mijn dochter en vrouw. Ik kon mij losmaken en kreeg een waarschuwing en werd weer vastgebonden. Ik moest kalm blijven. Ik heb het idee dat zij een paar uur in de woning zijn gebleven. Ik moest op mijn buik gaan liggen, mijn mond werd afgeplakt.
Ik hoorde een knal en voelde veel pijn in mijn buik. Ik weet niet hoe ik aan het letsel ben gekomen in mijn gezicht. Er waren twee mannen in mijn kamer. Zij hadden mutsen op."
6. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Ik ben bewoner van het perceel [a-straat 1] te Bloemendaal. Ik woon aldaar met mijn vrouw, [slachtoffer 2], en onze dochter [slachtoffer 3]. Op dinsdag 29 april 2008 tussen 00.00 uur en 07.45 uur zijn overvallers onze woning binnen gedrongen en hebben goederen weggenomen. Onder andere bankpassen en de bijbehorende pincodes hebben ze met dreiging van geweld te horen gekregen van mijn vrouw. Tijdens deze overval hebben de overvallers mij letsel toegebracht door onder andere op mij te schieten met een vuurwapen. Ik heb tengevolge van het geweld diverse verwondingen gekregen, onder andere een hersenschudding en diverse verwondingen over mijn hele lichaam en mijn gezicht. Tijdens de overval zijn diverse bankpassen van mij en mijn vrouw ontvreemd door de overvallers."
7. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"In mijn portemonnee zaten ten tijde van de overval drie bankbiljetten van 500 euro. Ik zeg u heel stellig dat het er drie zijn."
8. een aanvraagformulier medische informatie met betrekking tot [slachtoffer 1], voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van K. Soeltan, arts:
"Datum onderzoek: 29 april 2008. Omschrijving van het letsel: Inschot/uitschot links en rechts van de lever, inschot linkerbovenarm, kogel onderhuids, bovenkaakfractuur, achteroorbeenfractuur, hersenschudding, hoofdwonden, oor rechts en neus."
9. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van B. Veenings:
"Ik werk al 13 jaar als medisch hoofd, afdeling eerste hulp van het VU ziekenhuis. Ik werk dagelijks als chirurg op de afdeling Eerste Hulp. Zodoende heb ik ook [slachtoffer 1] geholpen. Ik ben al 25 jaar chirurg. Hij had rechts een blauw oog, een hoofdwond. Hij had een bloeduitstorting in zijn hoofd, een schedelbasisfractuur rechts, een bovenkaakfractuur rechts en hersenkneuzingshaarden. Gezien het letsel is mijn vermoeden dat hij hard tegen zijn hoofd is geschopt. Met de blote vuist zou het letsel geringer zijn en met een voorwerp heb je een ander letsel beeld. Verder had hij een wond op het voorhoofd en scheuren in zijn rechteroor, rechterwang en rechterneusvleugel. Ook had hij aan de rechterzijde een jukbeenfractuur. Over de schotwond kan ik u vertellen dat de kogel aan de rechterzijde van het lichaam ter hoogte van de buitenzijde van de lever het lichaam is ingegaan. De kogel heeft het lichaam verlaten aan de voorzijde van het lichaam ter hoogte van de bovenbuik waarna de kogel terecht is gekomen in de linkerbovenarm. De kogel is aan de binnenzijde van de linker bovenarm binnengekomen en is onder de huid aan de buitenzijde van de linkerbovenarm blijven zitten. De man heeft heel erg mazzel gehad want de kogel heeft geen vitale delen in het lichaam geraakt."
10. een deskundigenrapport van R.Ph. Smitshuijzen, forensisch arts, voor zover inhoudende:
"Als bevindingen ten aanzien van [slachtoffer 1]: In de rechterflank ongeveer ter hoogte van de navel bevindt zich een bijna horizontaal verlopende streepvormige rode verkleuring met een lengte van ongeveer 0,7 cm passend bij een recent litteken. Naast de mediaanlijn in de rechterbovenbuik ter hoogte van de ribbenboog bevindt zich een half stervormige rode verkleuring met een diameter van ongeveer 0,8 centimeter passend bij een recent litteken wat zou kunnen passen bij een uitschotwond. Ter hoogte van de onderste elleboogplooi van de linkerelleboog bevindt zich een iets meer circumscripte rode verkleuring passend bij een litteken en een door een scherprandig voorwerp aangebrachte verwonding. [slachtoffer 1] vertelde op zijn linkerzijde te hebben gelegen. Dit verklaart de kogelbaan en het stoppen van het projectiel tegen een bot van de linkeronderarm.
En als beschouwing: Als [slachtoffer 1] niet op zijn linkerzij had gelegen of de baan van het projectiel was een andere geweest, dan was hij zeker verbloed. Met opzet zo schieten dat slechts huidverwondingen optreden, is in de lichaamshouding zoals [slachtoffer 1] deze geschetst heeft, uiterst onwaarschijnlijk."
11. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Ik ben bewoonster van perceel [a-straat 1] te Bloemendaal. Ik woon daar met mijn man en dochter [slachtoffer 3]. Als moeder doe ik ook aangifte namens onze dochter. Tussen 29 april 2008 00.00 uur en 29 april 2008 07.45 uur zijn overvallers onze woning binnengedrongen en hebben goederen weggenomen. Onder andere diverse sieraden en bankpassen en de bijbehorende pincodes hebben ze met dreiging met geweld, namelijk een vuurwapen, van mij gekregen."
12. een lijst van goederen die zijn weggenomen in het pand [a-straat 1] te Bloemendaal.
13. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"De werkelijke naam van de klusjesman is: [betrokkene 3], geboren [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], Ghana.(zie kopie van het paspoort op dossierpagina ZD1:981) Hij heeft mijn identiteit en mijn naam [betrokkene 2] gebruikt, zonder mijn medeweten."
14. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"[Slachtoffer 1] herkent zijn klusjesman '[betrokkene 2]' in de foto van het paspoort op dossierpagina ZD1:981."
15. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Onderzoek [betrokkene 2]:
Op 4 mei 2008 te 14.20.23 uur werd onder nummer TA003-9467 gespreksnummer 092 een gesprek opgenomen waarbij de gebruiker van het mobiele nummer [002] ([betrokkene 2]) uit belt naar het mobiele nummer [001].
Uit de door de provider T-Mobile aangeleverde historische verkeersgegevens van het mobiele nummer [002] kennelijk in gebruik bij de illegale klusjesman '[betrokkene 2]' bleek het nummer [001] een veelvuldig telefonisch contact van hem (vindplaats: historisch onderzoek, deel 10 telecommunicatie onderzoek, Bijlage III). Naar aanleiding van het voornoemde telefoongesprek werd met het mobiele telefoonnummer [001] gezocht in het programma "Digitale Communicatie Sporen", waarin de historische verkeersgegevens van de basisstations van de providers die de plaats delict bestrijken zijn opgenomen. Deze bevraging leverde drie registraties op waaruit kan blijken dat het mobiele nummer [001] zich in de nacht van maandag 28 en dinsdag 29 april 2008 op of in de directe omgeving van de plaats delict bevond.
Uit deze registratie bleek dat er op maandag 28 april 2008 tweemaal telefonisch contact tussen dit mobiele telefoonnummer en het mobiele telefoonnummer [003] is geweest. Het eerste contact (op maandag 28 april 2008 te 22:58:41 uur) betreft een sms bericht. Het tweede contact (op maandag 28 april 2008 te 22:59:42 uur) betreft een gesprek van 25 seconden. Beide verbindingen werden afgewikkeld door de T-Mobile steunzender 10027, geplaatst op de locatie IJsbaanlaan 4 te Haarlem.
Op dinsdag 29 april 2008 (te 06.39 uur) was er eenmaal telefonisch contact tussen beide genoemde telefoonnummers. Dit contact betreft een gesprek van 57 seconden. Deze verbinding werd afgewikkeld door de T-Mobile steunzender 16991 geplaatst op de locatie Dompvloedslaan 1 te Overveen.
Op de plaats delict heeft kort na het incident een meting plaats gevonden ter vaststelling van de Cell identiteit van de diverse steunzenders van de vier verschillende providers die op die plaats bereikbaar zijn. Hieruit bleek dat de steunzenders met de nummers 10027 en 16991 vanaf deze plaats bereikbaar waren. Hieruit kan blijken dat de gebruiker van het mobiele telefoonnummer [001] zich op of in de directe omgeving van de plaats delict (het hof begrijpt: de [a-straat 1] te Bloemendaal) bevond.
Gesprekken over wapens:
door de gebruiker van 0594, (mobiele nummer van de verdachte) werden diverse gesprekken met derden gevoerd waarin kennelijk vuurwapens ter sprake komen die hij kennelijk in zijn bezit heeft en tracht te verkopen. (Telecommunicatie deel 10, Bijlage III)
- Tap gesprek TA008-0594 gespreksnummer 559: 19 mei 2008, (deel 10, Bijlage III, bijlage 4 pagina 4);
0594: die kleine van mij is 7.65 mm, zeg maar die kleur van mijn horloge snap je,
0701: nikkel
- Tap gesprek TA008-0594 gespreksnummer 560; 19 mei 2008, (deel 10, Bijlage III, bijlage 5, pagina 5);
0594: ik heb nu een 7.65 mm toch en een scorpion.
- Tap gesprek TA008-0594 gespreksnummer: 564; 19 mei 2008 (deel 10, Bijlage III, Bijlage 6, pagina 7).
0594: ik heb nu een 7.65 mm en een baby scorpion. Kijk die zilveren wil ik voor een 13 of 14 en die scorpion ga ik op 228 zette of zo.
8373: breng ze dan verkopen we het aan die Joegoslavië of zo.
Vaststelling verblijfplaats:
Op zondag 18 mei 2008 gespreksnummer 542- TA008-0594 belde gebruiker met New York Pizza voor een bestelling: hierin geeft de gebruiker zijn adres [b-straat 1-1], 1183 AP [plaats]. (Telecommunicatie deel 10, Bijlage III)."
16. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Doorzoeking van het perceel [b-straat 1-1] te [plaats]: (proces-verbaal van bevindingen van
27 mei 2008 inhoudende: het aantreffen van diverse inbeslaggenomen goederen), waarbij onder meer werden aangetroffen een horloge van het merk Cartier, geld van diverse valuta onder meer 3 biljetten van 500 euro, 5 biljetten van 100 euro, en 36 biljetten van 50 euro
(deel 9, Bijlage II, beslag)."
17. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Er is op het adres [b-straat 1-1] tijdens een doorzoeking een grote hoeveelheid sieraden aangetroffen, onder andere een geelgouden armband met daaraan een aantal bedels (een koffertje, een vliegtuigje, een wereldbol en een enveloptasje) van het merk Louis Vuitton. Dit sieraad is soortgelijk aan een armband die tijdens de overval bij de familie [slachtoffer 1,2 en 3] werd weggenomen. De unieke serienummers van de inbeslaggenomen sieraden in de woning op [b-straat] en de serienummers van de weggenomen sieraden uit de woning aan de [a-straat] werden vergeleken. Hieruit kwam naar voren dat een 13 tal ringen, oorsieraden en colliers overeen kwamen. Er werden ook twee armbandjes aangetroffen: plaatarmbandjes met daarop de naam [slachtoffer 3] en de datum 20 april 1993, de geboortedatum van [slachtoffer 3]. Er is ook aangetroffen een Ipod en geluidboxen voor de Ipod."
18. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"De in de woning op [b-straat 1-1], te [plaats] bij de doorzoeking in beslaggenomen Ipod is door de politie onderzocht. Uit digitaal onderzoek bleek dat de unieke elektronische naam van het toestel "I.p.o.d. v.a.n. [slachtoffer 3]" was. De gewiste muziekbestanden kwamen overeen met de muziekbestanden waarvan [slachtoffer 3] verklaarde dat deze op haar Ipod stonden."
19. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Tap gesprek TA008-0594 nr. 301: 13 mei 2008 te 11.57 uur: naar aanleiding van dit gesprek ontstond het vermoeden dat verdachte sieraden wilde gaan belenen bij de bank van lening. Uit onderzoek bleek dat er op 13 mei 2008 een aantal goederen colliers en armbanden door verdachte waren beleend voor 865,- euro."
20. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"Ik ben werkzaam als taxateur bij [A]. Uit de computer bleek dat verdachte eerder goederen had beleend en dat hij de sieraden niet meer terug wilde hebben. Ik vind het vreemd dat verdachte niet wist dat 2 slaven armbanden van witgoud waren."
21. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op dinsdag 10 juni 2008 werden foto's van een aantal sieraden die bij de doorzoeking van 22 mei 2008 op de [b-straat 1-1] te [plaats] zijn aangetroffen aan de familie [slachtoffer 1,2 en 3] getoond. Dit waren een bedelarmband van het merk Louis Vuitton en een horloge van het merk Cartier. [Slachtoffer 2] herkende deze sieraden als zijnde haar eigendom ( dossierpagina ZD 1:678)."
22. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Onderzoek naar gebruiker van telefoonnummer [003]
Na raadpleging van de voor de politie beschikbare bronnen werd de gebruiker van het telefoonnummer 00[003] geïdentificeerd als [betrokkene 1]. Hij bleek een illegale taxichauffeur, een snorder te zijn."
23. processen-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"(Ve3:l9) Ik heb dit nummer, [003], al 10 jaar.
(Ve3: 35, 36) [Verdachte] heeft me heel vaak gebeld en ik heb hem vaak opgepikt, omdat ik illegaal taxichauffeur ben.
(Ve3: 38, 39) Op 28 april 2008 belde [verdachte] mij en zei mij: "Wij willen naar Haarlem". Ik reed naar [plaats] en pikte [verdachte] op en bracht hem naar de bushalte bij het metrostation Holendrecht. Die andere man, een Ghanees of een Nigeriaan, stond bij Holendrecht te wachten. [verdachte] gaf mij aanwijzingen hoe ik moest rijden. Hij zei mij in Haarlem: "Je pikt ons de volgende ochtend om 05.00 uur op". Ik zei hem toen dat het voor mij moeilijk was om dat adres weer te zoeken. Daarom heeft hij mij een halfuur of een uur later gesmst. Ik ontving die sms op de *[003]. Daarna belde [verdachte] mij om te vragen of ik die sms had ontvangen. Ik heb dat bevestigd tegen hem.
(Ve3: 41 ) Ik ben van Holendrecht de snelweg opgereden en vervolgens de snelweg naar Haarlem.
(Ve3: 53) Op uw vraag welke afspraken zij met mij maakten, antwoord ik dat ik ze om 05.00 uur weer moest ophalen. Ze stuurden mij het adres per sms bericht. [verdachte] belde me die ochtend om 06.00 uur en vroeg me om de mannen op te halen bij de plek, waar ik ze had afgezet. Ik denk dat het gesprek tussen de 1 en 2 minuten duurde."
24. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Met [betrokkene 1] is op 3 juli 2008 de route gereden, waarvan hij in een eerder verhoor heeft verklaard dat hij die van 28 op 29 april 2008 met de verdachte [verdachte] en de Ghanese/Nigeriaanse man had gereden. Hij verklaarde: Wij zijn vertrokken naar de afrit van de A9 richting Haarlem. Wij hoorden [betrokkene 1] zeggen dat wij richting Haarlem Zuid/Zandvoort moesten rijden. Onderweg reden we de Zijlweg af. Gekomen bij de kruising van de Westelijke Randweg en de Kleverlaan te Haarlem hoorden wij [betrokkene 1] zeggen dat hij het verder niet wist."
25. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Onderzoek plaats delict:
Bij onderzoek in de woning aan de [a-straat 1] te Bloemendaal werd op twee plaatsen een patroonhuls aangetroffen, één in de garderobekast van de inloopkamer waar het slachtoffer [slachtoffer 1] was aangetroffen en één achter de vlizotrap van de vliering waar moeder en dochter waren opgesloten.
Op de vliering lag een wit hoofdkussen met aan de onderzijde een beschadiging. In het kussen werd een kogel aangetroffen, (deel 11 forensisch dossier pagina 2). Het NFI heeft de hulzen en de kogels onderzocht en de conclusie is dat de twee hulzen afkomstig zijn van patronen van het kaliber 7.65 mm Browning. Deze hulzen zijn zeer waarschijnlijk verschoten met één en hetzelfde vuurwapen. De twee kogels passen bij het kaliber 7.65 mm Browning en zijn mogelijk afgevuurd uit een en dezelfde loop van een vuurwapen. (deel 11 forensisch dossier pagina 306)(deel 11 forensisch dossier, pagina 5 en 6, en p 176 e.v.).
Vergelijkend schoensporen onderzoek.
Aan collega [verbalisant 1] werden 6 paar schoenen aangeboden die door het tactisch team in perceel [b-straat 1] te [plaats] in beslag waren genomen met het verzoek te onderzoeken of de aangeboden schoensporen afkomstig uit de woning en tuin van de slachtoffers zijn veroorzaakt met de inbeslaggenomen schoenen over welke schoenen verdachte heeft verklaard dat alle uit zijn woning meegenomen schoenen van hem zijn (zie dossier VE: 1:81.) (voor foto's van de meegenomen schoenen (M): zie dossier Vel:97 en Vel:98).
Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek heeft [verbalisant 1] van het Bureau Forensische Opsporing geconcludeerd dat schoenspoor C, afkomstig van de begane grond uit de woonkamer, vloer voor de dubbele deur in de woning aan de [a-straat] te Bloemendaal mogelijk is veroorzaakt met de linkerschoen (M) en schoenspoor D uit de woonkamer, vloer voor de dubbele deur naar de gang, waarschijnlijk is veroorzaakt met de linkerschoen (M)."
26. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"DNA onderzoek: (deel 11, forensisch dossier, pagina 7, 10, en pagina 249), DNA materiaal is bij verdachte afgenomen, referentiemonster [RHB744]. Op de [a-straat] te Bloemendaal is in een vuilcontainer in de tuin van de woning een bierflesje (zie Foto: ZD1:359) aangetroffen. (ZDI:373) Een bemonstering [FAA861] is genomen van de flesopening van het bierflesje (deel 11, forensisch dossier, pagina 14). Conclusie van dit onderzoek door de vast gerechtelijke deskundige, dr. R.J. Bink van het Nederlands Forensisch Instituut, is: het celmateriaal van de bemonstering (FAA861) van het bierflesje kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte] (deel 11 forensisch dossier pagina 331 ev). Aanvullend DNA onderzoek door Bink voornoemd, gerapporteerd bij rapport van 19 augustus 2008 (deel 11, forensisch dossier, pagina 354) houdt in: bemonstering [FAA861]#1 van een bierfles vergeleken met celmateriaal van verdachte [verdachte] [RHB744]. Berekende frequentie ongeveer 1 op 1 miljard."
27. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Onderzoek mouw: door de familie [slachtoffer 1,2 en 3] werd een stuk stof overhandigd dat zij op het bed van [slachtoffer 3] hebben gevonden. Dit bleek later een mouw te zijn die kennelijk als bivakmuts was gebruikt. In de mouw zaten gaten die mogelijk als ooggaten zijn gebruikt. De mouw werd aan de bovenzijde ter hoogte van de denkbeeldige mondregio bemonsterd. Er werd celmateriaal aangetroffen van tenminste drie personen onder wie de verdachte (deel 11, forensisch dossier, pagina 348 en 354)."
28. processen-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5]:
"Mijn vriend is [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1987. Ik heb sieraden in mijn woning gezien (dossierpagina VE2:039).
Mijn vriend [verdachte] heeft de sieraden ongeveer 3 weken geleden mee naar huis genomen. Hij heeft mij gevraagd foto's te maken van de sieraden (dossierpagina VE2:044 en 047)."
2.3. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Technisch bewijs
De raadsman heeft gesteld dat de sporen die zijn aangetroffen op de als bivakmuts gebruikte mouw niet herleidbaar zijn tot de verdachte. Voor zover er mogelijk celmateriaal van de verdachte is aangetroffen, kan blijkens de toelichting van het NFI niet worden uitgesloten dat dit zogenaamde celmateriaal van de verdachte wordt verward met een artefact.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het rapport van het NFI van 19 augustus 2008 (Forensisch dossier, map 11, bladzijde 354-355) blijkt het volgende. Van het DNA in de bemonstering van de als bivakmuts gebruikte mouw is een DNA-mengprofiel verkregen dat DNA-kenmerken bevat van tenminste drie personen. Het DNA-profiel van de verdachte en het DNA-profiel van het celmateriaal in de mouw matchen met dit DNA-mengprofiel. Dat vanwege de complexiteit van het DNA-mengprofiel geen statistische berekening voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden matches is uitgevoerd, doet aan het voorgaande niet af. Nu het verweer voorts berust op een onjuiste weergave van een algemene passage uit voornoemd rapport en derhalve feitelijk onjuist is, wordt het verworpen.
In een afvalcontainer naast de buitendeur van de woning zijn na de overval - bovenop het andere afval - twee lege bierflesjes gevonden. Op een van deze flesjes is het DNA-profiel van de verdachte aangetroffen. De familie [slachtoffer 1,2 en 3] heeft verklaard dat zij dergelijke flesjes bier in voorraad hadden, maar dat niemand van hen de afgelopen tijd bier had gedronken. Op het bed van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] is een bij (één van) die flesjes behorende kroonkurk aangetroffen. Vast is komen te staan dat de daders van de overval in de slaapkamer van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] zijn geweest. De verdachte heeft geen verklaring kunnen of willen geven die inhoudt dat zijn DNA op andere wijze dan door zijn aanwezigheid ter plekke op dat bierflesje terecht is gekomen.
Het hof is - anders dan de raadsman - van oordeel dat voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevend zijn voor de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde."
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.1. Het middel klaagt dat het Hof niet met voldoende duidelijkheid heeft vermeld aan welk wettig bewijsmiddel een aantal in de nadere bewijsoverweging genoemde feiten en omstandigheden is ontleend.
4.1.2. Het middel doelt op de door het Hof in zijn hiervoor onder 2.3 weergegeven overweging vermelde omstandigheid dat:
- de twee bierflesjes bovenop het andere afval lagen,
- op het bed van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] een kroonkurk is aangetroffen, en
- deze kroonkurk behoort bij een van de twee bierflesjes.
4.2.1. Blijkens de nadere bewijsoverweging heeft het Hof voor verdachtes betrokkenheid bij het ten laste van hem bewezenverklaarde onder meer redengevend geacht dat (i) in de slaapkamer van het echtpaar een kroonkurk van een bierflesje is aangetroffen en (ii) in een afvalcontainer twee lege bierflesjes zijn aangetroffen zonder kroonkurk terwijl (iii) op een van die twee flesjes DNA van de verdachte is aangetroffen, en (iv) de familie [slachtoffer 1,2 en 3] dergelijke flesjes bier in voorraad had doch dat niemand van hen de afgelopen tijd bier had gedronken.
4.2.2. Van de in het middel bedoelde omstandigheid dat de kroonkurk op het bed is aangetroffen alsmede dat de in de afvalcontainer aangetroffen bierflesjes bovenop het andere afval hebben gelegen, kan niet worden gezegd dat het Hof deze redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring. Zij behoefden dan ook niet op dezelfde wijze te worden aangeduid als is vereist met betrekking tot voor een bewezenverklaring redengevende feiten en/of omstandigheden.
4.2.3. Voorts komt de in de nadere bewijsoverweging neergelegde gedachtegang van het Hof erop neer dat de uit die bewijsmiddelen blijkende aanwijzingen zoals hiervoor onder 4.2.1 weergegeven, de gevolgtrekking rechtvaardigen dat de aangetroffen kroonkurk behoort bij een van de twee aangetroffen lege flesjes. Deze - niet onbegrijpelijke - gevolgtrekking is aldus door het Hof gebaseerd op in de bewijsmiddelen vermelde gegevens.
4.3. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 18 januari 2011.
Conclusie 09‑11‑2010
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is bij arrest van 29 januari 2010 door het gerechtshof te Amsterdam wegens ‘1. diefstal met geweld, 2. poging doodslag, 3. poging moord, 4. en 5. wederrechtelijke vrijheidsberoving meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren en onttrekking aan het verkeer van een pistool, munitie en een bivakmuts.
2.
Namens verdachte heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof niet, althans niet voldoende heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging over — kort gezegd — het gebruik van de resultaten van het schoenzoolsporenonderzoek en de op basis daarvan geformuleerde conclusies als bewijs, terwijl het van dit standpunt is afgeweken.
4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof op 15 januari 2010 heeft de raadsman van verdachte overeenkomstig zijn pleitnotitie het volgende aangevoerd:
‘Het schoenzoolsporenonderzoek heeft geen overtuigende link kunnen vaststellen tussen de schoenen in gebruik bij cliënt en de in de woning aangetroffen schoenzoolsporen. Er wordt geconcludeerd in termen als ‘mogelijk’ en ‘waarschijnlijk’. Dat zijn zo'n beetje de laagste waarschijnlijkheidswaarden die aan technisch sporenonderzoek worden verbonden. Daarbij is nog een ander spoor veiliggesteld, die zou zijn veroorzaakt door een schoen in gebruik bij cliënt. Vervolgens wordt fijntjes opgemerkt dat karakteristieke overeenkomsten tussen schoenzool en spoor ontbreken. De vaststelling dat het schoenzoolspoor veroorzaakt zou zijn door een schoen van cliënt is hierdoor niet te maken1..’
5.
Volgens de toelichting op het middel heeft het hof in zijn arrest geen aandacht besteed aan dit verweer, terwijl het als bewijsmiddel heeft gebruikt het hoofdproces-verbaal van 28 augustus 2008 (deel 1 dossierpagina 2 e.v.), inhoudende — voor zover hier van belang — als volgt:
‘(…)
(deel 11 forensisch dossier, pagina 5 en 6, en p 176 e.v.).
Vergelijkend schoensporen onderzoek.
Aan collega [verbalisant 1] werden 6 paar schoenen aangeboden die door het tactisch team in perceel [b-straat 1] te [plaats] in beslag waren genomen met het verzoek te onderzoeken of de aangeboden schoensporen afkomstig uit de woning en tuin van de slachtoffers zijn veroorzaakt met de inbeslaggenomen schoenen over welke schoenen verdachte heeft verklaard dat alle uit zijn woning meegenomen schoenen van hem zijn (zie dossier VE: 1:81.) (voor foto's van de meegenomen schoenen (M): zie dossier Ve1:97 en Ve1:98). Op grond van het vergelijkend schoensporenonderzoek heeft [verbalisant 1] van het Bureau Forensische Opsporing geconcludeerd dat schoenspoor C, afkomstig van de begane grond uit de woonkamer, vloer voor de dubbele deur in de woning aan de [a-straat] te Bloemendaal mogelijk is veroorzaakt met de linkerschoen (M) en schoenspoor D uit de woonkamer, vloer voor de dubbele deur naar de gang, waarschijnlijk is veroorzaakt met de linkerschoen (M).’2.
6.
Gezien het gebruik van dit bewijsmiddel heeft het hof kennelijk bewijswaarde toegekend aan de waarschijnlijkheid en de mogelijkheid dat een of meer schoenzoolsporen afkomstig kunnen zijn van een schoen van verdachte. Uit het gebruik van het bewijsmiddel kan worden opgemaakt dat het hof de weergave van de resultaten van het onderzoek, in samenhang met de overige bewijsmiddelen, redengevend acht voor het bewijs. Dat is bepaald iets anders dan het vaststellen op basis van resultaten van forensisch onderzoek dat een op de plaats delict aangetroffen schoenzoolspoor afkomstig is van de schoen van verdachte. Zo'n vaststelling kan, dat ben ik met de raadsman volledig eens, redelijkerwijs niet alleen gebaseerd worden op de resultaten van het weergegeven forensisch onderzoek. Tot een dergelijke vaststelling komt het hof echter niet. Er is, zo gezien, zelfs geen sprake van een afwijking van de opgeworpen stelling ‘de vaststelling dat het schoenzoolspoor veroorzaakt zou zijn door een schoen van cliënt is hierdoor niet te maken.’
7.
Het hof heeft het onder 4 weergegeven verweer van de raadsman kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid, Sv. Dat oordeel getuigt, gelet op de aard en de inhoud van hetgeen ter terechtzitting is aangevoerd, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
8.
Dat de resultaten van het onderzoek naar de schoenzoolsporen helemaal onbruikbaar zouden zijn voor het bewijs is door de raadsman bij het hof niet betoogd. Wel heeft hij de bewijswaarde daarvan gerelativeerd. In dat kader merk ik het volgende op.
9.
De rapportage van het Bureau Forensische Opsporing is gesteld in waarschijnlijkheidstermen op basis van één hypothese. Van deze wijze van waardering heeft het NFI in 2008 afscheid genomen vanwege een toenadering tot het Bayesiaanse model.3. Die keuze is als volgt toegelicht:
‘In het verleden (en ook nog in de huidige overgangsfase) hanteerden de onderzoekers van het NFI een reeks die vooral betrekking heeft op de waarschijnlijkheid van één hypothese. Bijvoorbeeld:
Het handschrift is…
- *
met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid…
- *
hoogstwaarschijnlijk…
- *
waarschijnlijk…
- *
waarschijnlijk niet…
- *
hoogstwaarschijnlijk niet…
- *
met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet…
…geschreven door meneer X.
Het Bayesiaanse model laat zien dat de onderzoeker zich beter kan beperken tot een uitspraak over de waarschijnlijkheid van de bevindingen, in het licht van de hypothesen. Het NFI introduceert daarom een nieuwe reeks van uitspraken:
De bevindingen van het onderzoek zijn…
- *
ongeveer even waarschijnlijk…[als]
- *
iets waarschijnlijker…
- *
waarschijnlijker…
- *
veel waarschijnlijker…
- *
zeer veel waarschijnlijker…
…wanneer hypothese 1 juist is, dan wanneer hypothese 2 juist is.
3. Hoe wordt de reeks gebruikt?
Een voorbeeld kan verduidelijken hoe de nieuwe reeks in de praktijk wordt gebruikt. Stel dat een onderzoeker een schoenspoor vergelijkt met de schoen van een verdachte. De onderzoeker beschouwt dan minimaal twee hypothesen, bijvoorbeeld:
- 1.
de schoen van de verdachte veroorzaakte het spoor;
- 2.
een andere schoen met een soortgelijk profiel en afmeting veroorzaakte het spoor.
De waargenomen overeenkomsten en verschillen tussen de schoen van de verdachte en een gevonden schoenspoor vormen de bevindingen van het onderzoek. Als de bevindingen beter passen bij hypothese 1 dan bij hypothese 2, dan vormen zij bewijsmateriaal ten gunste van hypothese 1. Een treffende overeenkomst, zoals een lange snee in de schoenzool waarvan de vorm en positie overeenkomt met een ‘lijn’ in het schoenspoor, past beter bij hypothese 1 dan bij hypothese 2. Hoe beter de bevindingen passen bij hypothese 1 ten opzichte van hypothese 2, hoe sterker de bewijswaarde van deze bevindingen zal zijn. Het Bayesiaanse model formaliseert deze redenatie. Het begrip waarschijnlijkheid wordt hierbij gebruikt als criterium voor de mate waarin de bevindingen ‘passen’ of ‘treffend’ zijn.
Bij het interpreteren van zijn bevindingen gaat de onderzoeker dus na hoe waarschijnlijk het is om de bevindingen waar te nemen onder elk van de hypothesen. Hij kan dan bijvoorbeeld concluderen:
‘De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer de schoen van de verdachte het spoor veroorzaakte dan wanneer een andere schoen met een soortgelijk profiel en afmeting het spoor veroorzaakte.’
Het kan ook zijn dat de bevindingen waarschijnlijker zijn onder de tweede hypothese, bijvoorbeeld als de schoen vlak na het delict is veiliggesteld maar de lange snee in de schoenzool niet ‘terug te zien’ is in het schoenspoor. In dat geval wordt dezelfde reeks gebruikt met de posities van hypothese 1 en 2 verwisseld.
Bijvoorbeeld: ‘De bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer een andere schoen met een soortgelijk profiel en afmeting het spoor veroorzaakte dan wanneer de schoen van de verdachte het spoor veroorzaakte.’ (…)’
10.
Het feit dat in de rapportage van het Bureau Forensische Opsporing de waarschijnlijkheid van de herkomst van het spoor niet in termen van het Bayesiaanse model is opgesteld, zoals in de actuele NFI rapportage wordt gedaan, maakt die echter niet onbruikbaar.
11.
Aan het gebruik van het hiervoor onder 5 aangehaalde proces-verbaal als bewijsmiddel, voor zover bevattende een omschrijving van de resultaten van het forensische onderzoek aangaande de schoenzoolsporen, staat niets in de weg. Niet blijkt dat het hof onvoldoende behoedzaam is omgegaan met de in het bewijsmiddel weergegeven marges van onzekerheid.
12.
Het middel faalt.
13.
Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte en ongemotiveerd is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat — kort gezegd — de resultaten van het DNA-onderzoek naar de als bivakmuts gebruikte mouw niet bruikbaar zijn voor bewijs. Althans heeft het hof een samenvatting van deze resultaten ten onrechte als bewijs gebezigd, althans is de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
14.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte — voor zover relevant — overeenkomstig zijn pleitnotitie aangevoerd:
‘Op een derde plaats (# 3) is een DNA-mengprofiel aangetroffen van ten minste drie personen, waaronder van cliënt. Er kan echter geen statistische waarde hieraan worden gegeven. Daarvoor is het aangetroffen DNA spoor te complex. In de vakbijlage wordt nog opgemerkt dat met name bij complexe DNA-mengprofielen het voorkomt dat van de loci waarop de match gebaseerd is er geen sprake is van — bijvoorbeeld — DNA-kenmerken, maar van artefacten.
Edelgrootachtbaar college, volgens de Van Dale betekent een artefact:
Een ‘door ongeldig redeneren verkregen onderzoeksresultaat’.
Het is de verdediging uit andere strafzaken ambtshalve bekend dat met een ‘artefact’ bedoeld wordt een piek die ontstaat door een storing in het proces van het zichtbaar maken van pieken. Het NFI omschrijft dit zelf als volgt:
‘Artefact: neveneffect van de DNA-vermeerderingstechniek (…) in het DNA-onderzoek. Dit betreft zogenoemde stotterpieken (…). Stotterpieken zijn lage pieken die geen DNA-kenmerken vertegenwoordigen (…). Bij DNA-onderzoek van minimale biologische sporen kunnen de stotterpieken veel hoger zijn, en derhalve veel prominenter aanwezig zijn, waardoor ze veel moeilijker zijn te onderscheiden van de pieken van DNA-kenmerken. (…)’4.
Kortom, Het zou een spoor kunnen zijn, maar het zou ook heel goed helemaal geen spoor kunnen zijn. Met name nu niet eens kan worden vastgesteld dat het om een spoor gaat, meent de verdediging dat bescheiden die over dit mogelijke spookspoor gaan niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. De inhoud van die bescheiden, in het bijzonder met betrekking tot het gewraakte schijnspoor heeft evident geen wetenschappelijke waarde. Schijnbewijs is geen bewijs!’
15.
Als bewijsmiddel heeft het hof gebruikt het hoofdproces-verbaal van 28 augustus 2008 (deel 1 dossierpagina 67), inhoudende — zakelijk weergegeven — onder meer:5.
‘Onderzoek mouw: door de familie [slachtoffer 1, 2 en 3] werd een stuk stof overhandigd dat zij op het bed van [slachtoffer 3] hebben gevonden. Dit bleek later een mouw te zijn die kennelijk als bivakmuts was gebruikt. In de mouw zaten gaten die mogelijk als ooggaten zijn gebruikt. De mouw werd aan de bovenzijde ter hoogte van de denkbeeldige mondregio bemonsterd. Er werd celmateriaal aangetroffen van tenminste drie personen onder wie de verdachte (deel 11, forensisch dossier, pagina 348 en 354).’
16.
Het bestreden arrest houdt — voor zover hier van belang — in:
‘Verweren en nadere bewijsoverwegingen
(…)
Technisch bewijs
De raadsman heeft gesteld dat de sporen die zijn aangetroffen op de als bivakmuts gebruikte mouw niet herleidbaar zijn tot de verdachte. Voor zover er mogelijk celmateriaal van de verdachte is aangetroffen, kan blijkens de toelichting van het NFI niet worden uitgesloten dat dit zogenaamde celmateriaal van de verdachte wordt verward met een artefact.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het rapport van het NFI van 19 augustus 2008 (Forensisch dossier, map 11, bladzijde 354–355) blijkt het volgende. Van het DNA in de bemonstering van de als bivakmuts gebruikte mouw is een DNA-mengprofiel verkregen dat DNA-kenmerken bevat van tenminste drie personen. Het DNA-profiel van de verdachte en het DNA-profiel van het celmateriaal in de mouw matchen met dit DNA-mengprofiel. Dat vanwege de complexiteit van het DNA-mengprofiel geen statistische berekening voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden matches is uitgevoerd, doet aan het voorgaande niet af. Nu het verweer voorts berust op een onjuiste weergave van een algemene passage uit voornoemd rapport en derhalve feitelijk onjuist is, wordt het verworpen.’
17.
Volgens de toelichting op het middel is 's hofs respons op het standpunt van verdediging ontoereikend, nu het hof daarbij voorbij is gegaan de kern van het verweer, nl. dat sprake kan zijn van een artefact.
18.
In de toelichting op het middel wordt voorts gesteld dat het oordeel van het hof dat het door de raadsman aangevoerde verweer op een onjuiste weergave van het NFI-rapport berust onbegrijpelijk is, in aanmerking genomen dat dit rapport het volgende inhoudt:
‘Van het DNA in de bemonstering [FAA863] # 3 van de mouw is een DNA-mengprofiel verkregen. Dit DNA-mengprofiel bevat DNA-kenmerken van ten minste drie personen, waarvan minimaal één man. Het DNA-profiel van de verdachte (…) en het DNA-profiel in de bemonstering [FAA863] # 1 van de mouw (in de tabel gekoppeld aan de onbekende mannelijke persoon A) matchen met dit DNA-mengprofiel. Dit betekent dat deze bemonstering celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte (…) en vermengd is met celmateriaal dat afkomstig kan zijn van de onbekende mannelijke persoon en celmateriaal van minimaal één andere onbekende persoon. Vanwege de complexiteit van het DNA-mengprofiel is een statistische berekening voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden matches niet uitgevoerd (zie kader ‘Match zonder statistische onderbouwing’).
Om deze match statistisch te kunnen onderbouwen, geldt als voorwaarde dat men er zeker van moet zijn dat van de loci waarop de match is gebaseerd alle DNA-kenmerken zijn vastgesteld. Dit zijn niet alleen de DNA-kenmerken die matchen met de desbetreffende persoon, maar ook de DNA-kenmerken van de andere (onbekende) personen in het DNA-mengprofiel. Dit is vaak niet het geval en met name bij complexe DNA-mengprofielen komt het voor dat van de loci waarop de match is gebaseerd
- (1)
(…)
- (2)
(…)
- (3)
Dat bepaalde waargenomen ‘DNA-kenmerken’ geen DNA-kenmerken zijn, maar artefacten. In dergelijke gevallen is er dus sprake van een match van het DNA-profiel van een persoon met het complexe DNA-mengprofiel van het spoor, maar ontbreekt essentiële informatie om deze match statistisch te onderbouwen.’
19.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, tweede lid, Sv zal de rechter, indien zijn beslissing afwijkt van het door de verdachte dan wel door de Officier van Justitie voorgedragen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, zijn uitspraak in dat verband nader dienen te motiveren. Met dat motiveringsvoorschrift is geen wijziging gebracht in de vrijheid van de feitenrechter om, binnen de door de wet getrokken grenzen, van het beschikbare materiaal datgene voor het bewijs te gebruiken wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. De beslissing betreffende die selectie en waardering behoeft in de regel geen motivering en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden.6. Wel brengt de genoemde bepaling mee dat de rechter zijn beslissing dienaangaande in een aantal gevallen nader zal dienen te motiveren. Daarover zijn geen algemene regels te geven, maar in dat verband zal onder meer betekenis toekomen aan de aard van het aan de orde gestelde onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. Als sprake is van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als in genoemde bepaling bedoeld, dan gaat de motiveringsplicht niet zo ver dat bij niet-aanvaarding daarvan op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.7.
20.
Tot goed begrip van de NFI-rapportage is het van belang de betekenis te onderkennen van het ontbreken van een statistische onderbouwing van een geconstateerde match. Het handboek ‘De essenties van het forensisch biologisch onderzoek’8. vermeldt hieromtrent het volgende:
Pagina 227:
‘3. Match en zeldzaamheidswaarde
De vergelijking van een vergelijkend autosomaal DNA-onderzoek dat is gericht op de vraag of een biologisch spoor afkomstig is van een bepaalde persoon (verdachte, slachtoffer of andere betrokkene) wordt gerapporteerd in de vorm van een tweeledige uitspraak: een uitspraak of de vergeleken DNA-profielen matchen en een uitspraak over de zeldzaamheid, de zeldzaamheidswaarde, van het vastgestelde DNA-profiel van het spoor, uitgedrukt in de berekende frequentie van voorkomen van het DNA-profiel in een populatie niet-bloedverwante personen.
Match of geen match
De conclusie geeft eerst aan of het DNA-profiel verkregen van het celmateriaal van het onderzochte spoor matcht met het DNA-profiel van het verkregen referentiemateriaal van bijvoorbeeld de verdachte, of daarvan verschilt. Matchen de DNA-profielen dan is de conclusie dat het biologisch materiaal van het spoor afkomstig kan zijn van de verdachte. Als de DNA-profielen niet matchen, dan kan worden uitgesloten dat het biologisch materiaal van het spoor afkomstig is van de verdachte. Zie ook 5. Wetenschappelijke bewijswaarde (pagina 229 en 230).’
Pagina 229–230:
‘5. Wetenschappelijke bewijswaarde
Vergelijkend DNA-onderzoek van het DNA-profiel van een persoon (bestaande uit DNA-kenmerken van tien of meer loci) met het DNA-(meng)profiel van een spoor zal resulteren in een van de onderstaande bevindingen. Deze zijn hieronder in grote lijn gerangschikt in afnemende wetenschappelijke bewijswaarde. Een match betekent dat de loci van het DNA-(meng)profiel van het spoor, (onder meer) dezelfde DNA-kenmerken bevatten als die van de desbetreffende loci van het DNA-profiel van de persoon.
A. Geen match
Het spoor is niet afkomstig van de desbetreffende persoon. Geen statistische berekening,
B. Match met statistische berekening
Voorwaarde voor een statistische berekening van de zeldzaamheidswaarde van een match is de vaststelling of aanname (op basis van het resultaat van het DNA-onderzoek) dat van de loci waarop de match is gebaseerd alle DNA-kenmerken zijn bepaald. In de praktijk is dit over het algemeen alleen mogelijk voor enkelvoudige DNA-profielen en DNA-mengprofielen van twee personen. Voor DNA-mengprofielen betekent dit dat van deze loci al de DNA-kenmerken van al de celdonoren van het spoor zijn bepaald.
- *
Match met een volledig, enkelvoudig DNA-profiel. De zeldzaamheidswaarde van dergelijke matches is berekende frequentie van het volledige, enkelvoudige DNA-profiel, en is altijd kleiner dan één op één miljard.
- *
Match met een onvolledige, enkelvoudig DNA-profiel. De zeldzaamheidswaarde van dergelijke matches is de berekende frequentie van het onvolledige enkelvoudige DNA-profiel, en hangt af van het aantal en de zeldzaamheid van de DNA-kenmerken waarop de match betrekking heeft.
- *
Match met een (onvolledig) DNA-mengprofiel, waarvan een (of meer) enkelvoudige DNA-profielen zijn af te leiden. Bijvoorbeeld in het geval een DNA-hoofdprofiel en een DNA-nevenprofiel zijn af te leiden. Dan is de zeldzaamheidswaarde van een match met het DNA-hoofdprofiel de berekende frequentie van het enkelvoudige DNA-hoofdprofiel, en de zeldzaamheidswaarde van een match met het DNA-nevenprofiel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het afgeleide DNA-nevenprofiel.
- *
Match met een (onvolledig) DNA-mengprofiel, waarvan geen enkelvoudige DNA-profielen zijn af te leiden. De wetenschappelijke bewijswaarde van een match wordt berekend met de inclusiekans of de likelihood ratio-methode.
C. Match zonder statistische berekening
Het DNA-profiel van een persoon matcht met het complexe DNA-mengprofiel, maar omdat van de loci, waarop de match is gebaseerd, niet alle DNA-kenmerken van alle celdonoren zijn vast te stellen of dit onzeker is, kan de match niet statistisch worden onderbouwd.
D. Geen zekerheid over ‘match’ of geen match’
De deskundige kan niet altijd met zekerheid vaststellen of er sprake is van een ‘match’ of ‘geen match’. Het betreft dan doorgaans complexe, onvolledige DNA-mengprofielen van minimaal drie personen.’
21.
De bij het hof optredende raadsman heeft de reden die door het NFI wordt gegeven voor het niet statistisch onderbouwen van de bewijswaarde van de match aangegrepen als basis voor de stelling dat de match een product zou kunnen zijn van artefacten in plaats van DNA-kenmerken. Daarmee geeft hij een sterk gekleurde interpretatie van, om niet te zeggen een draai aan, hetgeen door het NFI is gesteld. De bewering van de raadsman dat ‘niet eens vastgesteld kan worden dat het om een spoor gaat’ is een conclusie op ander niveau dan gerechtvaardigd is door het probleem van de statistische onderbouwing van een bewijswaardering, zoals dat door het NFI is aangegeven. Het feit dat van de loci waarop de match is gebaseerd, bepaalde waargenomen ‘DNA-kenmerken’ mogelijk geen DNA-kenmerken zijn, maar artefacten, betekent niet dat er slechts een spookspoor is, zoals wel door de raadsman is gesteld. In die zin heeft het hof kunnen stellen dat de raadsman van een onjuiste weergave van een algemene passage uit het rapport is uitgegaan.
22.
Wat betreft de klacht dat het hof voorbij is gegaan aan de kern van het aangevoerde verweer, nl. dat sprake kan zijn van artefacten, merk ik op dat het hof dit verweer heeft opgevat als inhoudende de klacht ‘dat het zogenaamde celmateriaal van de verdachte wordt verward met een artefact’ (zie onder 16). In zoverre kan niet worden gezegd dat het hof de kern van het verweer heeft miskend.
23.
Weliswaar wordt in 's hofs respons op het verweer niet met zoveel woorden gesproken over de mogelijkheid van verwarring van DNA-kenmerken en artefacten, maar door te refereren aan het feit dat geen statistische berekening voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden matches is uitgevoerd vanwege de complexiteit van het DNA-mengprofiel, snijdt het hof wel dezelfde kwestie aan (zie onder 16). Het hof stelt zich kennelijk op het standpunt dat de door het NFI aangegeven mogelijkheid dat van de loci waarop de match is gebaseerd bepaalde waargenomen ‘DNA-kenmerken’ geen DNA-kenmerken zijn, maar artefacten, onverlet laat dat er wel een match is geconstateerd tussen het DNA-profiel van de verdachte en het DNA-profiel van het celmateriaal in de mouw. Die gedachtegang is niet onbegrijpelijk.
24.
Het hof heeft voldoende gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. In het voorgaande liggen voorts geen redenen besloten op grond waarvan het hof de resultaten van het NFI-onderzoek naar DNA-sporen op de als bivakmuts gebruikte mouw niet voor het bewijs zou mogen gebruiken.
25.
Het middel faalt.
26.
Het derde middel klaagt dat het hof in een bewijsoverweging een aangetroffen kroonkurk en aangetroffen bierflesjes vermeldt, zonder met voldoende mate van nauwkeurigheid het wettige bewijsmiddel aan te duiden waaraan de in verband daarmee vermelde feiten en/of omstandigheden zijn ontleend. Bovendien wordt geklaagd dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, is afgeweken van een onderbouwd standpunt over, kort gezegd, het aangevochten verband tussen een kroonkurk op bed en bierflesjes in de afvalcontainer.
27.
De raadsman van verdachte heeft — voor zover hier van belang — het volgende aangevoerd op de terechtzitting:
‘DNA op bierflesje
Buiten de woning in een afvalcontainer worden twee bierflesjes van het merk Grolsch aangetroffen met een inhoud van 25 centiliter. Van beide flesjes ontbreekt de kroonkurk9.. Op één van die flesjes (bij de mondopening) wordt DNA aangetroffen. Dit DNA blijkt overeen te komen met het DNA van cliënt. Eerst zou dit aangetroffen DNA-profiel mogelijk met dat van cliënt matchen. Na aanvullend onderzoek zou er sprake zijn van een volledig DNA-profiel dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid matcht met het profiel van cliënt (kans kleiner dan één op één miljard dat een willekeurig gekozen ander persoon hetzelfde profiel zou hebben).
Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat cliënt op de plaats delict is geweest. Die conclusie is echter te voorbarig. Ten eerste omdat er overigens geen spoor van cliënt in of rondom de woning is aangetroffen. Ten tweede omdat het aangetroffen spoor op dit bierflesje niet de vraag beantwoordt, hoe dat spoor daar terecht is gekomen.
Het openbaar ministerie zal wellicht aanvoeren dat het flesje waar het DNA van cliënt op is aangetroffen, uit de woning van de familie [slachtoffer 1, 2 en 3] afkomstig is. Zij zou dat kunnen baseren op soortgelijke flesjes die in de woning zijn aangetroffen en op een kroonkurk die op het bed van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] is veiliggesteld. Ook op die ‘bevindingen’ kan het nodige worden afgedongen.
Kroonkurk
Er wordt een kroonkurk van het merk Grolsch aangetroffen op het bed van de slachtoffers [slachtoffer 1 en 2]. Onderzocht werd op welk type Grolsch flesje deze kroonkurk zou passen. Daartoe werd contact gezocht met een getuigedeskundige — de heer Holweg, plaatsvervangend ploegchef productie bij de Koninklijke Grolsch Brouwerij te Boekeloo. Deze getuige verklaarde dat dergelijke kroonkurken worden aangebracht op bierflesjes van het merk Grolsch met een inhoud van 25 centiliter. Die bierflesjes worden in een tree verkocht van twee dozen, ieder inhoudende 12 bierflesjes. Deze zijn uitsluitend bedoeld voor de binnenlandse markt10. Dit soort flesjes kun je dus overal in Nederland kopen, bijvoorbeeld in supermarkten, tankstations, bioscopen en slijterijen.
Wat uit dit aanvullend onderzoek niet blijkt is of deze kroonkurk afkomstig zou zijn van één van de bierflesjes die in de afvalbak zijn aangetroffen. Wat ook niet blijkt is dat deze kroonkurk afkomstig zou zijn juist van het bierflesje waarop het DNA van uiteindelijk cliënt is aangetroffen. Wat al helemaal niet uit de stukken blijkt is hoe die kroonkurk op de uiteindelijk aangetroffen plaats terecht is gekomen en of op die kroonkurk dacty en/of DNA van cliënt zou zitten.
Kortom, ook deze kroonkurk in combinatie met de bierflesjes in de afvalcontainer, kan niet redengevend zijn voor de stelling zijdens het openbaar ministerie dat cliënt strafbaar betrokken zou zijn bij het hem ten laste gelegde.
(…)
Conclusie ten aanzien van het technische sporenonderzoek
(…)
Op basis van het zeer uitvoerige technisch sporenonderzoek, blijven er essentiële vragen onbeantwoord. Zo wordt niet duidelijk of de kroonkurk die op het bed is aangetroffen ook afkomstig zou zijn van één van de bierflesjes die in de afvalcontainer zijn aangetroffen. Niet wordt duidelijk of de kroonkurk afkomstig is van het flesje waarop DNA van cliënt zou zijn aangetroffen. Niet wordt duidelijk op welke wijze de kroonkurk op het bed van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] terecht zou zijn gekomen. Niet wordt duidelijk of tijdens de overval bier zou zijn genuttigd door de daders, laat staan dat dit door cliënt zou zijn gedaan. Niet wordt duidelijk of er bier zou zijn genuttigd in de slaapkamer van het echtpaar, laat staan of cliënt dat zou zijn geweest.’
28.
Het hof heeft ten aanzien van dit verweer als volgt overwogen:
‘In een afvalcontainer naast de buitendeur van de woning zijn na de overval — bovenop het andere afval — twee lege bierflesjes gevonden. Op een van deze flesjes is het DNA-profiel van de verdachte aangetroffen. De familie [slachtoffer 1, 2 en 3] heeft verklaard dat zij dergelijke flesjes bier in voorraad hadden, maar dat niemand van hen de afgelopen tijd bier had gedronken. Op het bed van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] is een bij (één van) die flesjes behorende kroonkurk aangetroffen. Vast is komen te staan dat de daders van de overval in de slaapkamer van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] zijn geweest. De verdachte heeft geen verklaring kunnen of willen geven die inhoudt dat zijn DNA op andere wijze dan door zijn aanwezigheid ter plekke op dat bierflesje terecht is gekomen. Het hof is — anders dan de raadsman — van oordeel dat voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, redengevend zijn voor de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde.’
29.
Allereerst klaagt het middel dat het hof niet met voldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen heeft aangegeven waaraan het de volgende, in de overweging betrokken feiten en omstandigheden ontleent:
- i)
op het bed van de slachtoffers is een kroonkurk aangetroffen;
- ii)
deze kroonkurk past bij één van de twee bierflesjes die in een afvalcontainer zijn aangetroffen;
- iii)
die bierflesjes lagen boven op het andere afval.
30.
Voorts is het hof volgens de toelichting op het middel voorbij gegaan aan de kern van het aangevoerde verweer, nl. dat niet is vastgesteld dat de kroonkurk past bij één van de bierflesjes die in de afvalcontainer zijn aangetroffen, laat staan bij het bierflesje waarvan een bemonstering bij DNA-onderzoek matcht met het DNA-profiel van verdachte.
31.
De onder 28 weergegeven bewijsoverweging van het hof behelst een antwoord op het door de raadsman ingenomen standpunt. Dit standpunt houdt immers in dat aan de vondst van de kroonkurk in de slaapkamer in combinatie met het aantreffen van bierflesjes in de afvalcontainer en het vinden van DNA-materiaal van verdachte op een van de flesjes in de afvalcontainer geen bewijswaarde kan worden toegekend. Het hof wijkt niet af van het standpunt van de raadsman, voor zover inhoudend dat er in de slaapkamer een kroonkurk is aangetroffen (zie onder 28). Dat er een kroonkurk in de slaapkamer is aangetroffen, is ook door de advocaat-generaal bij het hof in zijn requisitoir aangegeven.11.
32.
Het feit dat bierflesjes boven op de afval in de container zijn aangetroffen is door de verdediging in feitelijke aanleg evenmin betwist. Bovendien merk ik op dat de omstandigheid dat de aangetroffen bierflesjes boven op het andere afval lagen een punt is van ondergeschikt belang en op zichzelf genomen niet redengevend. Waar het om gaat is de omstandigheid dat in een afvalcontainer naast de buitendeur van de woning van de slachtoffers bierflesjes zijn gevonden en dat op één van deze flesjes het DNA-profiel van verdachte is aangetroffen. Voor zover het hof deze feiten in zijn overweging heeft betrokken, merk ik op dat zij volgen uit het door het hof als bewijsmiddel gebezigde hoofdproces-verbaal van 28 augustus 2008 (deel 1 dossierpagina 66), inhoudende — zakelijk weergegeven — onder meer12.:
‘DNA onderzoek: (deel 11, forensisch dossier, pagina 7, 10, en pagina 249), DNA materiaal is bij verdachte afgenomen, referentiemonster [RHB744]. Op de [a-straat] te Bloemendaal is in een vuilcontainer in de tuin van de woning een bierflesje (zie Foto: ZD1:359) aangetroffen. (ZD1:373) Een bemonstering [FAA861] is genomen van de flesopening van het bierflesje. (deel 11, forensisch dossier, pagina 14). Conclusie van dit onderzoek door de vast gerechtelijke deskundige, dr. R.J. Bink van het Nederlands Forensisch Instituut, is: het celmateriaal van de bemonstering (FAA861) van het bierflesje kan afkomstig zijn van verdachte [verdachte]. (deel 11, forensisch dossier, pagina 331 ev). Aanvullend DNA onderzoek door Bink voornoemd, gerapporteerd bij rapport van 19 augustus 2008 ( deel 11, forensisch dossier, pagina 354) houdt in: bemonstering [FAA861]#1 van een bierfles vergeleken met celmateriaal van verdachte [verdachte] [RHB744]. Berekende frequentie ongeveer 1 op 1 miljard.’
33.
De verdediging heeft wel aangevochten dat de kroonkurk van één van de flesjes in de container afkomstig zou zijn. Het gaat dan niet om een betwisting van het passen van de soort kroonkurk bij het soort flesje, maar om de concrete relatie. Waar het hof overweegt dat de in de slaapkamer gevonden kroonkurk bij (één van) die flesjes behoort, is zonder verwijzing naar een bewijsmiddel, kennelijk sprake van een slotsom van het hof dat er wel een concrete relatie tussen de aangetroffen kroonkurk en (één van) die flesjes is, gezien de in dat verband gememoreerde feiten en omstandigheden.
34.
Voor zover het gaat om het onderbouwde standpunt steunt de verwerping van het bewijsverweer door het hof niet wezenlijk op andere feiten dan waar de verdediging zich op baseert. In dit verband wordt de overweging van het hof dat de in de slaapkamer gevonden kroonkurk bij (één van) die flesjes behoort door mij niet als feit gezien, maar als een slotsom. Het verschil van inzicht van het hof ten opzichte van de verdediging betreft in deze niet zozeer de feiten als wel de vraag welke waardering daaraan in onderling verband en samenhang gegeven moet worden. De waardering die het hof geeft aan het aantreffen van de kroonkurk in de slaapkamer en de flesjes in de afvalcontainer met op een daarvan met verdachte overeenkomend DNA-materiaal komt mij, mede gezien de verklaringen van de familie [slachtoffer 1, 2 en 3] en de door het hof vastgestelde omstandigheid dat de daders van de overval in de slaapkamer van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] zijn geweest, niet onbegrijpelijk voor.
35.
In het perspectief van de eisen die door de Hoge Raad worden gesteld aan het met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging aangeven en benoemen van de wettige bewijsmiddelen waaraan de feiten of omstandigheden in een bewijsoverweging zijn ontleend, stelt het middel echter terecht dat het hof daaraan niet voldoet.
36.
Voor zover het hof heeft vastgesteld dat in een afvalcontainer naast de buitendeur van de woning bierflesjes zijn gevonden en dat op één van deze flesjes het DNA-profiel van verdachte is aangetroffen, merk ik op dat het bewijsmiddel waaraan het hof deze feiten ontleent voldoende nauwkeurig is aangegeven door het hof (zie onder 32). Dit geldt ook voor de in 's hofs overweging opgenomen omstandigheid dat de daders van de overval in de slaapkamer van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] zijn geweest. Ik verwijs hiervoor naar de volgende gebezigde bewijsmiddelen13.:
- —
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 29 april 2008 (dossierpagina ZD1:72 e.v.), inhoudende — voor zover relevant — als haar verklaring:
‘Ik ben de dochter van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Op 29 april 2008 omstreeks 2.30 uur hoorde ik een bonk en gegil van mijn moeder en vader. Ik ging kijken in de slaapkamer van mijn ouders. Ik zag drie schimmen staan en één op de grond liggen. Dit bleek mijn gewonde vader te zijn. (…)’
- —
het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 29 april 2008 (dossierpagina ZD1:85 e.v.), inhoudende — voor zover relevant — als haar verklaring:
‘Ik ben vanmorgen, 29 april 2008, als slachtoffer betrokken geweest bij een gewapende overval die plaats vond in mijn woning aan de [a-straat 1] te Bloemendaal, waar ik woon met mijn man [slachtoffer 1] en mijn dochter [slachtoffer 3]. Nadat mijn man en ik op 28 april 2008 in onze slaapkamer naar Pauw en Witteman hadden gekeken, zijn wij beiden in slaap gevallen. Op een gegeven moment ben ik wakker geschrokken en schoot overeind. Ik zag direct twee personen in de slaapkamer staan. Ik zag dat één van de personen aan het voeteneind stond en de ander aan [slachtoffer 1] kant van het bed. Ik zag dat beide personen een bivakmuts en wijde donkere kleding droegen. (…)’
- —
het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] d.d. 29 april 2008 (dossierpagina ZD1:95 e.v.), inhoudende — voor zover relevant — als zijn verklaring:
‘Op 28 april 2008 omstreeks 22.00 uur kwam ik thuis. Wij zijn vervolgens gaan slapen. Ik hoorde ineens dat ik op de grond moest liggen. Dat heb ik gedaan en ik heb tegen mijn vrouw gezegd dat zij dat ook maar moest doen. Ik werd met touw en plakband vastgebonden. Ik was bang voor mijn dochter en vrouw. Ik kon mij losmaken en kreeg een waarschuwing en werd weer vastgebonden. Ik moest kalm blijven. Ik heb het idee dat zij een paar uur in de woning zijn gebleven. Ik moest op mijn buik gaan liggen, mijn mond werd afgeplakt. Ik hoorde een knal en voelde veel pijn in mijn buik. Ik weet niet hoe ik aan het letsel ben gekomen in mijn gezicht. Er waren twee mannen in mijn kamer. Zij hadden mutsen op.’
37.
Wat betreft de vaststelling dat op het bed van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] een kroonkurk is aangetroffen, en voorts dat de familie [slachtoffer 1, 2 en 3] heeft verklaard dat zij dergelijke flesjes bier in voorraad hadden, maar dat niemand van hen de afgelopen tijd bier had gedronken, vermeldt het hof echter niet aan welk bewijsmiddel het deze feiten en omstandigheden ontleent. Kennelijk wordt gerefereerd aan de uitwisseling van standpunten van de raadsman van verdachte en de advocaat-generaal bij het hof in het kader waarvan de relevante vindplaatsen zijn gepresenteerd. De bedoelde tekortkoming leidt er in casu daarom niet toe dat er redelijke twijfel is omtrent de bronnen van de bevindingen. Die zijn op grond van het proces-verbaal van de terechtzitting, waarin immers ook pleidooi en requisitoir zijn opgenomen, traceerbaar. Er is ook geen twijfel over het feit dat deze feiten en omstandigheden ter terechtzitting aan de orde zijn geweest. In die zin is door de geconstateerde tekortkoming de ratio van de jurisprudentie inzake de bronvermelding in de bewijsmotivering niet in de kern geraakt.14. Gegeven het voorgaande behoeft aan het feit dat het hof in de bewijsoverweging of in de bewijsmiddelen niet met voldoende mate van nauwkeurigheid heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het
- a)
de feiten en /of omstandigheden aangaande het aantreffen van de kroonkurk en
- b)
de inhoud van de verklaringen van familie [slachtoffer 1, 2 en 3] heeft ontleend, geen gevolg gegeven te worden.15.
De verdachte is daardoor niet in enig belang geschaad. De kwaliteit en inzichtelijkheid van de bewijsvoering leidt daardoor immers geen schade. Het middel faalt.
38.
De voorgestelde middelen falen. De middelen 1 en 2 kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Middel 3 kan bespreking vergen.
39.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
40.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
31.