Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie Eenheid Zuid-West-Limburg, onderzoeksnummer LB3R017154, gesloten d.d. 20 april 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 419.
Hof 's-Hertogenbosch, 28-09-2022, nr. 20-000809-21
ECLI:NL:GHSHE:2022:3354
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-09-2022
- Zaaknummer
20-000809-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:3354, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑09‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1288
Uitspraak 28‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Verduistering, meermalen gepleegd. Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar, met bijzondere voorwaarden. Openbaarmaking van de uitspraak. Schadevergoedingsmaatregel.
Parketnummer : 20-000809-21
Uitspraak : 28 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-702782-17 tegen:
CHRISTINA JOHANNA MARIA BEATRIX NIJSTEN ,
geboren te Beek op 31 januari 1961,
wonende te [postcode] Beek, [adres 3] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘verduistering, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft aan het voorwaardelijke strafdeel, naast algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering verbonden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is toegewezen tot een bedrag van € 195.236,83, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij is bepaald dat gijzeling voor de duur van 365 dagen kan worden toegepast indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt. De gevorderde immateriële schade ad € 10.000,00 is afgewezen. Voorts is de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, begroot op € 4.982,00.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- -
het tenlastegelegde bewezen zal verklaren, in die zin dat de verdachte als gevolmachtigde opzettelijk een geldbedrag van € 195.236,83 heeft verduisterd;
- -
de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest;
- -
aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht zal verbinden;
- -
als bijkomende straf de openbaarmaking van het arrest zal gelasten;
- -
de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze na vermindering nog voorligt, integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft op verschillende gronden vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is bepleit dat deze vordering dient te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot 14 juli 2017 in de gemeente Sittard-Geleen en/of de gemeente Beek, althans in Limburg, in elk geval in Nederland en/of België en/of Duitsland (telkens) opzettelijk een geldbedrag (in totaal ter hoogte van 208.236,83 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte, en welk goed zij, verdachte, telkens anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als (financieel) gevolmachtigde, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij meermalen in de periode van 1 januari 2017 tot 14 juli 2017 in Nederland en België en Duitsland opzettelijk een geldbedrag (in totaal ter hoogte van € 82.094,27), toebehorende aan [benadeelde 2] , en welk goed zij, verdachte, telkens anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als (financieel) gevolmachtigde, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsvoering1.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft – op gronden als vermeld in de pleitnota – vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe –
kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld op basis van een algemene en zeer ruime volmacht, die ten overstaan van een notaris door de heer [benadeelde 1] is getekend. Er moet dan ook van uit worden gegaan dat de notaris [benadeelde 1] heeft gewezen op de zeer ruime reikwijdte van de volmacht en dat hij zich ervan heeft vergewist dat [benadeelde 1] de bedoeling had een dergelijke verstrekkende volmacht aan de verdachte te verlenen. In die volmacht is ‘Selbsteintritt’ toegestaan, dus de verdachte was bevoegd om als wederpartij van [benadeelde 2] op te treden en derhalve ook om bedragen naar zichzelf over te maken of betalingen te doen ten behoeve van haarzelf. Toe-eigening van gelden door de verdachte is onder de notariële volmacht dus niet wederrechtelijk. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het wederrechtelijk toe-eigenen van gelden.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de verdachte alle door haar verrichte financiële handelingen met [benadeelde 1] heeft besproken en dat hij daarmee instemde. Zij en [benadeelde 1] hadden een affectieve relatie en het was de uitdrukkelijke bedoeling van [benadeelde 1] om een financiële situatie te laten ontstaan die te vergelijken was met een gemeenschap van goederen. Pas toen de erfgenamen lucht kregen van de volmacht en hun erfenis in het gedrang zagen komen, heeft [benadeelde 1] onder druk van hen de volmacht ingetrokken.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de verklaringen van [benadeelde 1] niet voor het bewijs dienen te worden gebruikt. In de eerste plaats nu deze verklaringen in de visie van de verdediging niet betrouwbaar zijn en in de tweede plaats nu de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om [benadeelde 1] als getuige te horen, terwijl deze verklaringen sole and decisive zijn voor het bewijs. De verdediging moet daarom in de gelegenheid zijn gesteld om [benadeelde 1] te horen. Nu [benadeelde 1] is overleden en er geen mogelijkheden zijn om de verdediging te compenseren voor de onmogelijkheid om hem als getuige te horen, dienen zijn verklaringen te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
A. Bewijsmiddelen
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 14 juli 2017 is door [benadeelde 1] aangifte gedaan van diefstal gepleegd door de verdachte jegens zijn oom [benadeelde 2] , Hij heeft verklaard dat zijn oom, die 12 jaar huishoudelijke hulp kreeg van de verdachte, hem op 3 juli 2017 mededeelde dat hij sinds januari 2017 geen bankafschriften meer ontving. Hierop nam [benadeelde 1] contact op met de Rabobank en kreeg hij te horen dat er sinds januari 2017 een adreswijziging was doorgegeven, met als nieuw adres [adres 1] , zijnde het woonadres van de verdachte. [benadeelde 1] verklaarde dat hij dit tegen [benadeelde 2] vertelde en dat laatstgenoemde hierop zei: “Dat adres is van [verdachte] (hof: verdachte). Dat hoort niet naar haar te gaan maar naar mij.” [benadeelde 1] hoorde dat [benadeelde 2] zei dat hij hier nooit toestemming voor had gegeven. Nadat [benadeelde 1] vervolgens alle bankafschriften had opgevraagd, werd op 12 juli 2017 ontdekt dat er meerdere grote bedragen waren afgeschreven van de bankrekeningen van [benadeelde 2] .2.Uit onderzoek naar de bankafschriften van de bankrekening van [benadeelde 2] bleek dat tussen 2 januari 2017 en 14 juli 2017 van de spaarrekening (met rekeningnummer eindigend op - [rekeningnummer 2] ) naar de betaalrekening (met rekeningnummer eindigend op - [rekeningnummer 1] ) van [benadeelde 2] 12 interne overboekingen hebben plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 206.000,00.3.
Vanaf de betaalrekening van [benadeelde 2] is in deze periode een totaalbedrag ad € 195.236,83 afgeschreven. Dit bedrag bestaat uit de volgende geldstromen:
1. Tussen 14 januari 2017 en 11 juli 2017 is een totaalbedrag van € 135.966,83 uitgegeven aan diverse goederen, waaronder uitgaven voor bouwwerkzaamheden (€ 84.672,75)4., elektronica (€ 5.874,36), hypotheekrente en/of -aflossing (€ 10.000,00) en zijn er kosten betaald aan een notaris (€ 11.175,32). Bijna alle pinbetalingen zijn verricht met gebruikmaking van de bankpas met nummer 009, op naam en in gebruik bij de verdachte. De betalingen vonden niet alleen plaats in Nederland, maar ook in België (Maasmechelen, Genk) en in Duitsland (Selfkant).5.
2. Daarnaast hebben in voornoemde periode met de Rabobank pinpas met nummer [nummer 1] contante geldopnames plaatsgevonden van de betaalrekening - [rekeningnummer 1] op naam van [benadeelde 2] , voor een totaalbedrag van € 25.520,00. Op twee opnames na vonden deze allemaal plaats in de gemeente Beek, zijnde de woonplaats van de verdachte. In veruit de meeste gevallen ging het om grote contante geldopnames van € 600,00 of meer. In veel gevallen (17) vonden op één dag direct achter elkaar (met hooguit twee minuten ertussen) twee of drie opnames plaats van elk € 600,00 of € 650,00 euro.6.
3. Met de Rabobank pinpas met nummer 008 (de pinpas van [benadeelde 2] ) is in voornoemde periode voor totaal € 4.100,00 contant opgenomen. [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij uitsluitend bij de PLUS Zuidhof te Geleen pinde tussen 11.00 uur en 16.00 uur en nooit vóór 10.00 uur omdat hij om 09.30 uur ontbeet.7.Vier van de contante geldopnames met een totaalbedrag van € 1.750,00 vallen buiten de tijdvakken waarbinnen [benadeelde 2] naar zijn zeggen zelf pinde (twee keer om 19.15 uur, een keer op 19.16 uur en een keer om 09.47 uur). Twee van deze opnames vonden op 21 maart 2017 (direct achter elkaar) plaats in de gemeente Beek.8.
4. Tot slot werd voor een bedrag van in totaal € 32.000,00 overgeboekt van de betaalrekening van [benadeelde 1] naar drie betaalrekeningen die op naam stonden van de verdachte.9.
In het dossier bevindt zich een notariële akte d.d. 11 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte door [benadeelde 2] tot algemeen gevolmachtigde werd benoemd. Deze algemene volmacht hield onder meer het volgende in:10.
(…)
Voortduren volmacht
(…) Deze volmacht is gemaakt met het doel (…) de gevolmachtigde in staat te stellen de belangen van de volmachtgever te behartigen.
(…)
A: Financiële zaken
Deze volmacht geeft de gevolmachtigde de bevoegdheid om in naam en voor rekening van de volmachtgever alle rechtshandelingen te verrichten en verklaringen in ontvangst te nemen. Deze volmacht is een algemene volmacht in de zin van artikel 3:62 lid 1 Burgerlijk Wetboek en strekt zich uit tot vertegenwoordiging (cursivering hof) in alle handelingen op het gebied van het personenrecht, het verbintenissenrecht, het familierecht, het zakenrecht, het fiscaal recht, het procesrecht en elk ander rechtsgebied.
(…)
Bankzaken en overige financiële zaken
Deze volmacht geeft de gevolmachtigde ook de bevoegdheid om al mijn (cursivering hof) bankzaken en overige financiële zaken te regelen.
(…)
Rekening en verantwoording
De gevolmachtigde heeft een administratieplicht van alle handelingen die hij als gevolmachtigde namens de volmachtgever (cursivering hof) verricht of laat verrichten.
Indien en voor zover de volmachtgever zelf in staat is toezicht uit te oefenen, moet de gevolmachtigde de volmachtgever op verzoek zo spoedig mogelijk op de hoogte brengen van zijn werkzaamheden en aan de volmachtgever rekening en verantwoording afleggen over de wijze waarop hij zijn taak heeft volbracht.
(…)
Als de gevolmachtigde de belangen van de volmachtgever (cursivering hof) niet heeft behartigd op een wijze die redelijkerwijs (cursivering hof) van hem verwacht mocht worden, is hij verplicht eventuele schade die daaruit voortvloeit aan de volmachtgever dan wel zijn erfgenamen te vergoeden.
De verdachte is op 4 januari 2017 met deze notariële volmacht naar de Rabobank gegaan en heeft toen een bankvolmacht gekregen waarmee zij het recht verkreeg om te beschikken over alle tegoeden op de rekeningen van [benadeelde 2] bij de Rabobank, te weten zijn spaarrekening (rekeningnummer - [rekeningnummer 2] ) en zijn basisrekening (rekeningnummer - [rekeningnummer 1] ). Deze volmacht is op 4 januari 2017 opgemaakt en ondertekend door een medewerker van de Rabobank te Geleen en door de verdachte als gevolmachtigde (en niet (ook) door [benadeelde 2] ). Namens [benadeelde 2] als volmachtgever is slechts (wederom) door dezelfde medewerker van de bank ondertekend met de mededeling: “p.o. zie notariële volmacht” (het hof begrijpt: onder verwijzing naar de notariële volmacht).11.De verdachte heeft verklaard dat [benadeelde 2] op 4 januari 2017 niet aanwezig was bij het opmaken van de volmacht bij de Rabobank en dat zij aan het personeel van de Rabobank de notariële volmacht liet zien.
Verder heeft de verdachte verklaard dat zij bij die gelegenheid voor zichzelf een gemachtigden bankpas van de basisrekening (rekeningnummer - [rekeningnummer 1] ) van [benadeelde 2] heeft aangevraagd en gekregen (met pasnummer 009) en een adreswijziging heeft doorgegeven, waardoor de bankafschriften vanaf dat moment niet meer naar [benadeelde 2] , maar naar haar eigen huisadres werden gestuurd.12.
Nadien hebben de hiervoor genoemde financiële transacties plaatsgevonden.
Er is gebleken dat diverse overboekingen vanaf de betaalrekening van [benadeelde 2] naar bankrekeningen ten name van de verdachte, tot een bedrag van € 32.000,00, alsmede overboekingen naar verschillende bedrijven via overschrijvingsformulieren plaatsvonden. Deze overschrijvingsformulieren waren voorzien van een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [benadeelde 2] . Een aantal overschrijvingsformulieren is onderzocht door een forensisch schriftexpert. De schriftexpert concludeerde dat er zeer veel steun bestaat voor de hypothese dat de betwiste handtekeningen geen echte handtekeningen zijn van [benadeelde 1] , maar een (slechte) nabootsing ervan.13.
De verdachte is met een groot deel van de uitgaven en overschrijvingen geconfronteerd. De verdachte heeft – in zijn algemeenheid – verklaard dat zij alle overschrijvingen heeft ingevuld.14.Voor zover zij zich een en ander kon herinneren, heeft zij niet betwist dat het grootste deel van deze uitgaven of overschrijvingen ten behoeve van haarzelf hebben plaatsgevonden. Zo zijn de volgende uitgaven van (de rekening van) [benadeelde 1] ten gunste gekomen van de verdachte:
- -
abonnementen op naam van de verdachte;
- -
de aanleg van een parkeerplaats en een hekwerk bij haar woning;
- -
een keuken voor in haar woning;
- -
spullen voor in haar tuin;
- -
elektronica bij de Media Markt, Vodafone, Kijkshop en BCC;
- -
kleding;
- -
een buikwandcorrectie van haar dochter;
- -
dieren(arts)kosten voor haar honden;
- -
sieraden;
- -
benzine;
- -
horeca;
- -
producten, die werden aangeschaft bij Tommy Teleshopping.15.
De verdachte heeft erkend dat zij het geldbedrag ad € 25.520 met de gemachtigdenpas met nummer 009 van de bankrekening van [benadeelde 2] heeft opgenomen.16.
Ook heeft de verdachte erkend dat zij met de bankpas van [benadeelde 2] met nummer 008 geld heeft gepind.17.
Nadat [benadeelde 1] aangifte had gedaan, is [benadeelde 2] 2 dagen later, op 16 juli 2017, als aangever bij de politie gehoord. Op 17 juli 2017 heeft hij een uitgebreidere verklaring afgelegd, onder meer inhoudende dat:
- -
hij niet wist dat de verdachte in het bezit was van een (extra) bankpas van zijn betaalrekening;
- -
hij geen toestemming heeft gegeven om grote geldbedragen van zijn spaarrekening over te maken naar zijn betaalrekening;
- -
hij niets weet van betalingen die vanaf zijn rekening zijn gedaan aan de Media Markt te Maastricht, Vodafone te Beek, BCC te Beek en Kijkshop te Beek;
- -
hij allerlei door de politie genoemde uitgaven vanaf zijn rekening aan diverse bedrijven en doeleinden niet heeft verricht en daarvoor geen toestemming heeft gegeven;
- -
hij niets weet van afbetalingen aan BLG-hypotheken;
- -
hij niets weet van betalingen aan de notaris Pas te Beek in februari 2017.18.
Op 27 oktober 2017 is [benadeelde 2] nogmaals gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij op 11 augustus 2016 door de notaris een volmacht heeft laten opmaken met de bedoeling dat de verdachte tijdens de winter, als hijzelf niet in staat was om naar de winkel te gaan, boodschappen voor hem kon doen. Hij heeft verklaard dat hij er verder geen aandacht aan heeft geschonken en dacht dat het naar zijn idee alleen was om zo nu en dan ‘100 euro af te halen en wat boodschappen te doen’. [benadeelde 1] verklaarde verder dat hij geen afspraken met de verdachte heeft gemaakt over de volmacht en dat de verdachte er nooit met hem over heeft gepraat. Ergens in april-mei 2017 viel het hem op dat hij geen bankafschriften meer ontving, terwijl hij deze in 2016 nog wel ontving. Toen hij dit tegen [verdachte] zei, antwoordde zij dat de bank dit niet meer zo vaak deed. Omdat [benadeelde 1] in juli 2017 nog steeds geen bankafschriften had ontvangen, heeft zijn neef de bank gebeld. Zo kwam [benadeelde 1] erachter dat [verdachte] , zonder zijn medeweten en toestemming, een adreswijziging voor de bankafschriften had doorgegeven.19.
Bij de stukken die door de benadeelde partij zijn ingebracht, bevindt zich een proces-verbaal van een op 17 januari 2018 gehouden comparitie van partijen, die plaatsvond in de woning van [benadeelde 2] . In dit proces-verbaal zijn de verklaringen vastgelegd van [benadeelde 1] en de verdachte, die in het bijzijn van hun advocaten zijn gehoord. [benadeelde 1] heeft blijkens dit proces-verbaal zijn eerdere verklaringen in de kern herhaald.20.[benadeelde 1] heeft bij deze comparatie bovendien verklaard dat hij nooit overschrijvingsformulieren heeft meegegeven aan verdachte en dat hij door haar ingevulde overschrijvingsformulieren nooit heeft ondertekend.
Op 13 juli 2017, zijnde één dag nadat volgens [benadeelde 1] na ontvangst van de opgevraagde kopie bankafschriften was ontdekt dat er meerdere grote geldbedragen van de bankrekeningen van [benadeelde 2] waren afgeschreven en één dag vóórdat [benadeelde 1] bij de politie aangifte deed, heeft [benadeelde 2] de aan [verdachte] verleende algemene volmacht met onmiddellijke ingang (laten) herroepen.21.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte toegang had tot de bankrekeningen van [benadeelde 2] op grond van een notariële algemene volmacht. Daarmee kreeg de verdachte in beginsel op rechtmatige wijze, dus anders dan door misdrijf, de beschikking over de banksaldi van deze rekeningen. Vervolgens heeft zij bedragen van de rekening aangewend.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze volmachtverlening door [benadeelde 1] aan de verdachte aan de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte in de weg staat. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat haar handelingen in redelijkheid niet onder het bereik van de algemene volmacht zijn te brengen. Het hof overweegt daartoe in de eerste plaats dat uit de bewijsmiddelen volgt dat een aanzienlijk (het overgrote) deel van de uitgaven enkel en alleen ten nutte van de verdachte zijn gekomen. De verdachte heeft zichzelf met het geld van [benadeelde 1] verrijkt door onder andere allerlei (luxueuze) goederen aan te schaffen, verbouwingen/aanpassingen aan haar woning te laten doen en zelfs een buikwandcorrectie voor haar dochter te bekostigen.
Naar het oordeel van het hof kan uit de inhoud van de notariële volmacht geen (onbeperkte) bevoegdheid worden afgeleid om deze betalingen van de rekeningen van [benadeelde 1] te doen. Het hof wijst daarbij op de tekst van de volmacht, waarin op meerdere plaatsen staat vermeld dat de gevolmachtigde de belangen van de volmachtgever dient te behartigen.
Naar het oordeel van het hof kan het in korte tijd leeghalen van de rekeningen van [benadeelde 1] voor doeleinden die voor het overgrote deel alleen de verdachte ten goede kwamen, niet worden aangemerkt als het behartigen van de belangen van [benadeelde 1] . Ook de bepalingen in de volmacht dat de volmachtgever is medegedeeld dat een algemene volmacht ‘verregaande bevoegdheden geeft’ (p. 218) en dat de gevolmachtigde bevoegd is als wederpartij van de volmachtgever op te treden (‘Selbsteintritt’, p. 220) kunnen niet zo begrepen worden dat de verdachte daarmee het recht verkreeg zich het vermogen van [benadeelde 1] toe te eigenen. Dat, zoals door de raadsman uitvoerig is betoogd, tussen de verdachte en [benadeelde 1] sprake zou zijn van een affectieve relatie, leidt niet tot een ander oordeel, waarbij het hof nog opmerkt dat de verdachte zelf ambivalent over haar relatie met [benadeelde 1] heeft verklaard. De verdachte heeft immers in haar eerste politieverklaring d.d. 15 juli 2017 op de vraag wie haar partner was, geantwoord dat dit [betrokkene] was met wie zij een geregistreerd partnerschap had. Op dat moment heeft zij de naam van [benadeelde 1] niet genoemd. In haar tweede verklaring d.d. 29 maart 2018 heeft zij enerzijds verklaard dat zij de vriendin van [benadeelde 1] was, maar anderzijds omschreef zij de relatie met [benadeelde 1] als een vriendschappelijke relatie (p. 372). Naar het oordeel van het hof is in elk geval niet aannemelijk geworden dat de verdachte op basis van de relatie die zij met [benadeelde 1] had onbeperkt gelden mocht onttrekken aan het vermogen van [benadeelde 1] louter om zichzelf daarmee te bevoordelen. Ook de omstandigheid dat [benadeelde 1] op 11 augustus 2016 zijn testament heeft aangepast waarbij hij de verdachte heeft benoemd tot executeur-testamentair en haar zijn inboedel en een bedrag van € 3.000,00 naliet, leidt niet tot een ander oordeel ten aanzien van het handelen van de verdachte met betrekking tot de bankrekeningen van [benadeelde 1] . Integendeel, juist het feit dat [benadeelde 1] aan de verdachte ‘slechts’ de inboedel en een bedrag van € 3.000,00 naliet, sterkt het hof erin dat – anders dan de verdediging stelt – ongeacht de aard van de relatie tussen de verdachte en [benadeelde 1] , [benadeelde 1] niet de uitdrukkelijke bedoeling had om een financiële situatie te laten ontstaan die te vergelijken was met een gemeenschap van goederen.
Het hof merkt verder op dat de verdachte in eerste instantie ook zelf niet heeft verklaard dat de algemene volmacht haar concrete, ruime/onbeperkte bevoegdheden gaf om het geld van [benadeelde 1] zichzelf ten goede te laten komen. De verdachte heeft op vragen over de inhoud van de volmacht en de bevoegdheden die zij op basis van de volmacht kon ontlenen, uiterst summier en onduidelijk verklaard. Zo heeft de verdachte onder meer het volgende verklaard (p. 381-382):
V: Wat hield de volmacht precies in?A: Dat staat daarin, dat weet ik niet uit mijn hoofd.
V: Als je zou moeten omschrijven?
A: Dan moet ik de volmacht gaan lezen.
V: Met een volmacht kun je dingen regelen. Wat kon je regelen?
A: Tjonge jonge, ik kan dingen regelen. Voor de rest weet ik niet wat ik erop moet zeggen. (…) Ik heb het contract opgezet.
V: Wat regelde u met de volmacht?
A: Ik verwijs naar de volmacht.
V: Wanneer heb je de volmacht gebruikt?
A: Daar kan ik geen antwoord op geven.
V: Wat mocht u als gevolmachtigde allemaal?A: Dingen regelen.
(…)
V: Dus u wist wat uw taken waren als gevolmachtigde van dhr. [benadeelde 1] ?A: Geen commentaar.
V: Wat werd er dan van u verwacht?
A: Geen commentaar.
(…)
V: Welke handelingen heeft u verricht namens de volmachtgever [benadeelde 1] ?
A: Hij deed meestal alles zelf regelen
Verder acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat [benadeelde 1] van alle overboekingen en betalingen door de verdachte op de hoogte was gesteld en dit goed vond, volstrekt ongeloofwaardig.
Deze verklaring is door de verdachte op geen enkele wijze onderbouwd en wordt bovendien stellig weersproken door [benadeelde 1] . Daar komt bij dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte handelingen heeft verricht die erop waren gericht de betalingen die ten nutte van haar kwamen voor [benadeelde 1] te verhullen.
Zo heeft de verdachte op 4 januari 2017 een adreswijziging laten doorgeven bij de Rabobank, waardoor de bankafschriften van [benadeelde 1] – die geen internetbankieren had (p. 106) – aan zijn zicht werden onttrokken. Ook heeft de verdachte bij die gelegenheid een extra bankpas voor de betaalrekening van [benadeelde 1] bij de Rabobank aangevraagd en gekregen, waarmee zij zelfstandig geld van de rekening van [benadeelde 1] kon pinnen en in winkels met zijn geld kon betalen. Dit alles zonder redelijk doel en zonder [benadeelde 1] daarvan op de hoogte te stellen.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat [benadeelde 1] op 4 januari 2017 aanwezig was bij de bank toen de verdachte daar een bancaire volmacht liet opmaken, de adreswijziging doorgaf en de extra betaalpas aanvroeg. De enkele niet concrete verklaring van [benadeelde 2] op 16 juli 2017 dat hij ‘toen’ met [verdachte] naar de bank is gegaan, acht het hof daartoe onvoldoende. Tegelijkertijd heeft [benadeelde 2] immers verklaard dat hij geen weet had en geen toestemming heeft gegeven voor de adreswijziging en de tweede betaalpas. Bovendien heeft hij een dag later, op 17 juli 2017 toen hij uitgebreider is verhoord, verklaard dat hij nooit met de verdachte bij de bank is geweest en dit niet in zijn agenda heeft staan (p. 95). Ook de verklaring van [benadeelde 1] , die verklaarde dat een medewerkster van de bank hem mededeelde dat er op 4 januari 2017 een ‘face to face’ had plaatsgevonden (p. 25) acht het hof onvoldoende. Overigens heeft de verdachte in eerste instantie ook zelf verklaard dat zij op 4 januari 2017 zonder [benadeelde 1] bij de bank was (p. 385).
De bancaire volmacht van 4 januari 2017 is bovendien uitsluitend door de verdachte en niet ook door [benadeelde 2] ondertekend, hetgeen volstrekt onlogisch is als [benadeelde 1] wel aanwezig zou zijn. Op de plaats van de handtekening van [benadeelde 2] is getekend door een medewerker van de Rabobank met daarbij de opmerking: ‘p.o. zie notariële volmacht’.
Het hof trekt uit het voorgaande de conclusie dat [benadeelde 2] niet aanwezig was bij het opmaken van de volmacht op 4 januari 2017 en dat de adreswijziging en het aanvragen van een gemachtigden betaalpas voor de verdachte buiten zijn medeweten om zijn gegaan.
Voorts weegt het hof mee dat [benadeelde 2] direct nadat hij ontdekte dat er grote geldbedragen van zijn rekening waren afgeschreven, de volmacht van de verdachte heeft herroepen. Dat [benadeelde 1] dit slechts onder druk van zijn erfgenamen heeft gedaan, acht het hof op grond van al het voorgaande niet aannemelijk.
Naar het oordeel van het hof kan op basis van het voorgaande geen andere conclusie worden getrokken dan dat de verdachte doelbewust voor eigen gewin misbruik heeft gemaakt van haar positie als gevolmachtigde en wel zodanig dat in redelijkheid niet kan worden gezegd dat zij met zij handelde in overeenstemming met de strekking en bedoeling van de volmacht.
Het hof ziet zich in dit oordeel gesterkt door het feit dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte voor overboekingen overschrijvingsformulieren heeft gebruikt waarop de handtekeningen van [benadeelde 1] waren vervalst.
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte inhoudende dat [benadeelde 1] de overschrijvingsformulieren telkens, nadat zij deze had ingevuld, ondertekende (p. 383). Dit is door [benadeelde 1] ook weersproken en vindt bovendien zijn weerlegging in het onderzoek van de forensisch schriftexpert.
Nu de verdachte evident leugenachtig heeft verklaard over wie de handtekeningen op de overschrijvingsformulieren heeft gezet, terwijl zij deze formulieren invulde en er geen enkele aanwijzing is dat een derde de handtekeningen die voor die van [benadeelde 1] moesten doorgaan heeft geplaatst, concludeert het hof dat de verdachte degene is geweest die deze (vervalste) handtekeningen heeft gezet.
Het hof overweegt dat uit deze vervalsingen kan worden afgeleid dat de verdachte in het geheel zonder medeweten van [benadeelde 1] handelde, geen verantwoording aan hem aflegde en heel goed wist dat zij de grenzen van haar bevoegdheden, die op basis van de tekst van de
algemene volmacht redelijkerwijs aan haar mochten worden toegeschreven, te buiten ging.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte geldbedragen van [benadeelde 1] zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat zij die geldbedragen heeft verduisterd nu zij deze telkens anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als (financieel) gevolmachtigde. Het hof overweegt hierover het volgende. Voor zover de verdachte geldbedragen heeft overgeboekt van de betaalrekening van [benadeelde 1] door middel van overschrijvingsformulieren met een valse handtekening van [benadeelde 1] heeft de verdachte in feite zonder gebruik te maken van haar volmacht gehandeld. Niet kan worden gezegd dat de verdachte – zoals is tenlastegelegd – ook deze bedragen anders dan door misdrijf – ‘als gevolmachtigde’ – onder zich had. De wederrechtelijke toe-eigening van deze bedragen is juridisch eerder aan te merken als diefstal waarbij bovendien sprake is van valsheid in geschrifte. Nu dit niet aan de verdachte is tenlastegelegd, zal de verdachte in zoverre van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de hoogte van het verduisterde geldbedrag overweegt het hof nog als volgt.
De civiele rechter heeft bij vonnis van 7 augustus 2019 onder 13.1 het volgende overwogen:
“Het totaalbedrag waarmee via 11 door [verdachte] vervalste bankafschriften (het hof begrijpt: overschrijvingsformulieren) geld is afgeschreven, is € 88.642,56.”
Het hof sluit zich aan bij deze vaststelling door de civiele rechter en zal derhalve een bedrag van € 88.642,56 in mindering brengen op het als verduistering tenlastegelegde aan [benadeelde 1] onttrokken geldbedrag.
Voorts heeft de civiele rechter in het vonnis van 7 augustus 2019 het volgende overwogen.
“13.2.2. Al met al heeft [verdachte] haar verplichting zoals neergelegd in art. 21 Rv dermate grof geschonden dat de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maakt dat zij (…) gelden heeft verduisterd, behalve die gelden die binnen het bereik vallen van normale kosten voor leven en verzorging van [benadeelde 1] en de kosten van verschillende etentjes. [benadeelde 1] heeft zelf ter comparitie op 17 januari 2018 verklaard verschillende etentjes waarbij ook de kinderen van [verdachte] aanwezig waren, voor zijn rekening te hebben genomen. Een en ander zal worden begroot met inachtneming van de vermogenssituatie van [benadeelde 1] die aanzienlijk is geweest. Op grond van een en ander wordt begroot dat van het totale bedrag (…) dat van de basisrekening van [benadeelde 1] is onttrokken in de periode van, afgerond op hele maanden, januari 2017 tot en met juli 2017, per maand € 3.500.- ten goede van [benadeelde 1] is gekomen. Hieronder vallen ook de door [verdachte] uitgegeven gelden op grond van de volmacht die [benadeelde 1] haar heeft gegeven.
13.3
Dit alles betekent dat van het gevorderde bedrag (…) wordt afgetrokken 7 maanden x € 3.500 (hof: € 24.500).”
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de civiele rechter en zal derhalve een bedrag van € 24.500 dat naar schatting ten goede van [benadeelde 1] is gekomen, op het aan [benadeelde 1] onttrokken geldbedrag in mindering brengen.
Het voorgaande brengt het hof tot de slotsom dat de verdachte een geldbedrag van (€ 195.236,83 minus € 88.642,56 en minus € 24.500 =) € 82.094,27 heeft verduisterd.
Het gebruik van de verklaringen van [benadeelde 2] voor het bewijs
In hetgeen door de raadsman bij pleidooi naar voren is gebracht ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde onderdelen van de verklaringen van [benadeelde 2] te twijfelen. Het hof heeft zich hiervoor reeds over verschillende – door de raadsman als leugenachtig gekwalificeerde – verklaringen van [benadeelde 2] uitgelaten. Het hof stelt vast dat de voor het bewijs gebezigde verklaring van [benadeelde 2] op essentiële punten steun vinden in de verklaringen van [benadeelde 1] , die van de verdachte en in de overige bewijsmiddelen, zodat het hof de verklaring van [benadeelde 2] geloofwaardig acht. Al hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de verklaring van [benadeelde 1] van het bewijs moet worden uitgesloten nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest om [benadeelde 1] als getuige te horen, overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM wordt aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van – kort gezegd – een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De rechtbank heeft hieromtrent in het vonnis het volgende overwogen:
[De verdediging heeft ter zitting van 3 september 2019 reeds verzocht [benadeelde 1] als getuige te horen. Dit verzoek werd door de rechtbank destijds afgewezen. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft de verdediging opnieuw verzocht de getuige te horen. Dit is thans niet meer mogelijk, omdat [benadeelde 1] inmiddels is overleden.
De rechtbank ziet zich daardoor nu gesteld voor de vraag of er sprake is van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als de verklaringen van [benadeelde 2] voor het bewijs worden gebruikt, gezien het herhaalde verzoek van de verdediging om hem als getuige te horen.
De rechtbank stelt voorop dat zij van oordeel is dat het herhaalde verzoek van de verdediging om de getuige te horen op dit moment zou dienen te worden gehonoreerd, alleen al omdat [benadeelde 1] belastende verklaringen tegen de verdachte heeft afgelegd. De realiteit is echter, dat dit verzoek eerst is herhaald na het overlijden van de getuige. Daarmee is gegeven dat er een ‘goede reden’ is om de getuige niet te horen zoals bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Dat betekent dat de rechtbank na zal dienen te gaan of de verklaringen van [benadeelde 1] sole or decisive aan een eventuele veroordeling ten grondslag liggen en of er sprake is van voldoende andere factoren die het niet horen van de getuige compenseren zodat het proces als geheel een eerlijk proces is.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat een bewezenverklaring van het tenlastegelegde niet sole or decisive, dus uitsluitend of in doorslaggevende mate zal zijn gebaseerd op de verklaringen van [benadeelde 1] . De rechtbank verwijst daartoe naar het bewijs dat hiervoor reeds is opgenomen, te weten de verklaring van [benadeelde 1] , het financieel onderzoek naar de overschrijvingen en opnames vanaf de bankrekeningen van [benadeelde 1] , het rapport van de schriftdeskundige en de verklaring van de verdachte zelf.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van compensatie voor de onmogelijkheid om [benadeelde 1] als getuige te horen. In het kader van de civiele procedure tussen [benadeelde 2] als eiser en de verdachte als gedaagde heeft namelijk een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarop zowel de verdachte als [benadeelde 1] een verklaring hebben afgelegd. Dat betekent dat de verdachte en haar advocaat in die zaak [benadeelde 2] al hebben kunnen confronteren met haar [het hof begrijpt: zijn] verklaringen. Die confrontatie heeft er niet toe geleid dat [benadeelde 1] op zijn verklaringen is teruggekomen of dat zijn verklaringen onjuist zijn gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde 1] voor het bewijs kunnen worden gebruikt.]
Het hof sluit zich geheel aan bij deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. Naar het oordeel van het hof kan derhalve niet worden gesproken van een bewezenverklaring die in beslissende mate steunt op de enkele verklaring van [benadeelde 2] .
Derhalve kunnen de verklaringen van [benadeelde 2] voor het bewijs worden gebezigd.
Bespreking van het verweer omtrent de verklaring van [benadeelde 1]
Ten overvloede overweegt het hof dat de raadsman in hoger beroep heeft gesteld – overigens zonder daaraan consequenties te verbinden – dat de aangifte door dhr. [benadeelde 1] namens dhr. [benadeelde 2] niet aan de eisen van artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering voldoet, omdat een schriftelijke volmacht van [benadeelde 2] als bedoeld in het eerste lid van dat artikel ontbreekt. Daarmee wordt echter miskend dat [benadeelde 1] ook zonder die volmacht zelfstandig aangifte kon doen. Op grond van artikel 161 Sv is immers ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit bevoegd daarvan aangifte of klacht te doen. De aangifte valt dan onder verantwoordelijkheid van degene die de aangifte heeft gedaan. Het hof overweegt ten overvloede dat het proces-verbaal van aangifte ook overigens bruikbaar is voor het bewijs en dat de aangifte steun vindt in de verklaringen die daarna door [benadeelde 2] zijn afgelegd tegenover de politie en in de civielrechtelijke procedure.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sancties
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft op slinkse wijze een groot geldbedrag verduisterd, door het hof begroot op € 82.094,27. Het 92-jarige slachtoffer heeft volledig op de verdachte vertrouwd en haar een vergaande volmacht verstrekt. De verdachte heeft dit vertrouwen ernstig beschaamd. Zij heeft ervoor gezorgd dat het slachtoffer geen zicht meer had op zijn financiële situatie door een eigen bankpas aan te vragen en de bankafschriften naar haar adres te laten sturen. Vanaf dat moment heeft de verdachte schaamteloos geld van het slachtoffer uitgegeven. Zij heeft op ruime voet geleefd van geld dat niet aan haar toebehoorde. Steeds weer opnieuw heeft zij de beslissing genomen om zich ongeoorloofd geld toe te eigenen.
Het hof rekent het de verdachte aan dat zij tot heden geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar handelen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In lijn met deze oriëntatiepunten, is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak het uitgangspunt. Het hof overweegt daarnaast dat er sprake is van meerdere strafverzwarende omstandigheden, gelet op de wijze waarop verdachte misbruik heeft gemaakt van het in haar gestelde vertrouwen, de listige manier waarop zij haar handelen aan het oog van het slachtoffer trachtte te onttrekken, het grote aantal individuele verduisteringshandelingen in een periode van meer dan zes maanden en de omstandigheid dat de verdachte niet uit eigen beweging is gestopt.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en uit het oogpunt van vergelding niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. In beginsel acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
Bij de straftoemeting dient echter ook rekening te worden gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn. Op 14 juli 2017, zijnde de dag van het politieverhoor van de verdachte, is jegens haar een handeling verricht waaraan zij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen haar door het openbaar ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft op 24 maart 2021 – en derhalve niet binnen twee jaren na dit moment – vonnis gewezen. De redelijke termijn is in eerste aanleg derhalve in aanzienlijke mate overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat een deel van de op te leggen gevangenisstraf, te weten 3 maanden, voorwaardelijk zal worden opgelegd. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt bovendien enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof acht begeleiding van verdachte aangewezen en zal aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een meldplicht verbinden, zoals door de reclassering is geadviseerd in het rapport van 25 februari 2021. De overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden zal het hof achterwege laten nu het hof daarvan de meerwaarde op dit moment niet ziet.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelet op de ernst en de lange duur van het bewezenverklaarde strafbare handelen door de verdachte, de omstandigheid dat de verdachte geen inzicht heeft getoond in haar handelen of ervan blijk heeft gegeven het laakbare van haar handelen in te zien, het feit dat zij in haar werkzaamheden als zelfstandige nog dagelijks contact heeft met ouderen en er rekening mee moet worden gehouden met een gevaar voor herhaling, acht het hof het van belang om de maatschappij in het algemeen en kwetsbare ouderen in het bijzonder te waarschuwen voor de handelwijze van de verdachte en diens praktijken door hen hiervan op de hoogte te stellen.
Derhalve zal het hof bepalen dat deze uitspraak nadat deze onherroepelijk is geworden, openbaar zal worden gemaakt door deze te publiceren op www.rechtspraak.nl zonder de gegevens van verdachte te anonimiseren, zodat een ieder via internet op de hoogte kan geraken van de praktijken van de verdachte. Met de oplegging van deze bijkomende straf beoogt het hof nieuwe slachtoffers te voorkomen. Aangezien hiermee geen op de verdachte te verhalen kosten gemoeid zijn, zal het hof met toepassing van artikel 36, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de kosten van openbaarmaking op nihil schatten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] , namens de erven van [benadeelde 2] , heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, bestaande uit een bedrag van € 195.317,85 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts heeft de benadeelde partij proceskosten ad € 15.388,66 gevorderd. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 195.236,83 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd, met dien verstande dat de benadeelde partij de vordering blijkens het ingevulde wensenformulier d.d. 8 april 2022 heeft verlaagd tot een bedrag van € 24.418,98, nu een bedrag ad € 170.817,85 waartoe de verdachte bij het civiele vonnis van 7 augustus 2019 is veroordeeld inmiddels is geïncasseerd. Voorts wordt door de benadeelde partij in hoger beroep afgezien van de in eerste aanleg gevorderde immateriële schade. De opgevoerde proceskosten ad € 15.388,66 worden volgens het wensenformulier geheel gehandhaafd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering nader aangepast en toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat het bedrag van € 170.817,85 inderdaad is betaald en dat de gevorderde proceskosten door de civiele rechter deels zijn toegewezen.
De advocaat heeft gesteld dat van het oorspronkelijke bedrag aan proceskosten ad € 15.388,66 thans nog een bedrag resteert van:
€ 15.388,66 minus:
- € 1.022,33 aan door [benadeelde 1] voorgeschoten kosten voor de deskundige
- € 6.828,00 aan salaris advocaat (het hof begrijpt: ten behoeve van het optreden in de civiele procedure);
- € 1.258,00 aan beslagkosten;
- € 1.707,00 aan een verzoekschrift;
- € 770,08 aan explootkosten
= € 3.803,25.
De advocaat heeft verzocht dit bedrag niet als proceskosten, maar als materiële schade toe te wijzen. Daarnaast is – naar het hof begrijpt – verzocht de verdachte te veroordelen in de proceskosten conform het liquidatietarief.
Het hof begrijpt de vordering aldus dat thans een bedrag van (€ 24.418,98 + € 3.803,25 =) € 28.222,23 aan materiële schade wordt gevorderd.
Het hof overweegt hierover als volgt. Uit het vonnis van de civiele rechter d.d. 7 augustus 2019 volgt dat volgens de civiele rechter een totaalbedrag van € 195.317,85 aan de basisrekening van [benadeelde 1] is onttrokken. De civiele rechter heeft daarvan een bedrag van € 24.500 afgetrokken aan ‘gelden die binnen het bereik vallen van normale kosten voor leven en verzorging van [benadeelde 1] en kosten van verschillende etentjes’.
Het thans nog gevorderde benadelingsbedrag van € 24.418,98 wordt – zo begrijpt het hof – gevormd door het bedrag dat in de gevoerde civiele procedure niet door de civiele rechter is toegewezen nu dit (naar schatting van de civiele rechter) bestaat uit geld dat binnen het bereik valt van normale kosten voor leven en verzorging van [benadeelde 1] en de kosten van verschillende etentjes. Nu de civiele rechter hierover inmiddels onherroepelijk ten gronde heeft beslist en bovendien het hof – zoals hiervoor overwogen – dit bedrag (afgerond € 24.500) ook in de strafrechtelijke procedure niet beschouwt als door de benadeelde geleden nadeel uit het bewezenverklaarde, dient de vordering in zoverre te worden afgewezen.
Ten aanzien van de resterende gevorderde schade ad € 3.803,25 – waarvan niet concreet gemaakt of onderbouwd is waarop het precies ziet – overweegt het hof als volgt. Ook hier staat voorop dat de civiele rechter over de in de civiele procedure gevorderde proceskosten reeds onherroepelijk ten gronde heeft beslist. Ingevolge artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de benadeelde partij zich in hoger beroep slechts voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. Uit voornoemde bepaling blijkt dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen. Nu namens de benadeelde partij, in eerste aanleg en in hoger beroep vertegenwoordigd door een advocaat, is aangevoerd dat de in eerste aanleg gevorderde proceskosten thans als materiële schade dienen te worden aangemerkt, is sprake van een verhoging van de in eerste aanleg opgevoerde schade. Derhalve zal het hof ook dit gedeelte van de vordering afwijzen.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Het hof is van oordeel dat in het kader van de vaststelling van de proceskostenveroordeling aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven. Voor de rechtsgang in eerste aanleg wordt bij een vordering met een hoofdsom tussen € 195.000,00 en € 390.000,00 in de regel € 2.491,00 per punt als salaris toegekend (tarief VI, zoals dat gold ten tijde van het wijzen van het vonnis door de rechtbank). De benadeelde partij komt in dit verband twee punten toe: één punt voor het door haar advocaat indienen van de vordering en één voor de aanwezigheid van zijn advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg.
Voor de rechtsgang in hoger beroep geldt, nu de vordering in hoger beroep is verlaagd tot een bedrag van € 28.222,23, een tarief van € 1.442,00 per punt (tarief III conform principaal appèl rechtbank op hof, zoals dat heden geldt). De benadeelde partij komt één punt toe, namelijk voor de aanwezigheid van zijn advocaat ter terechtzitting in hoger beroep.
Op basis van het voorgaande zal het hof een bedrag van € 4.982,00 (eerste aanleg) plus een bedrag van € 1.442,00 (hoger beroep), zijnde in totaal een bedrag van € 6.424,00 aan proceskosten toekennen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- de veroordeelde meldt zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, [adres 2] (telefoonnummer: [telefoonnummer] ). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen die haar binnen dit kader worden gegeven, zolang de reclassering nodig acht;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
gelast de openbaarmaking van dit arrest na het onherroepelijk worden daarvan, inclusief de vermelding van de personalia van de verdachte, door publicatie daarvan op de website www.rechtspraak.nl;
schat de kosten van die openbaarmaking op nihil;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 6.424,00 (zesduizend vierhonderdvierentwintig euro).
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. G.M. Goes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 28 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑09‑2022
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 juli 2017, inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] , p. 24-26.
Het proces-verbaal van bevindingen verdachte transacties van spaarrekening naar basisrekening d.d. 8 augustus 2017, p. 203.
Het hof constateert dat in het overzicht van de politie een bedrag wordt genoemd van€ 97.672,75 aan bouwmaterialen, maar dat van dit bedrag € 13.000,00 eveneens is meegeteld bij de hierna onder 2. genoemde opnames van contant geld. Gelet op deze dubbeltelling wordt een bedrag van € 13.000 van het bedrag van € 97.672,75 in mindering gebracht.
Het proces-verbaal van bevindingen uitgaven [verdachte] d.d. 4 oktober 2017, p. 162 en 163 en bijlagen doc 001 tot en met doc 010, p. 163 tot en met 179.
Het proces-verbaal van overboekingen en geldopnames d.d. 5 november 2017, p. 180-181 en bijlage doc 013, p. 184-185.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 2] d.d. 27 oktober 2017, p. 105.
Het proces-verbaal van overboekingen en geldopnames d.d. 5 november 2017, p. 181 en bijlage doc 12, p. 183.
Het proces-verbaal van overboekingen en geldopnames d.d. 5 november 2017, p. 181 en bijlage doc 14, p. 186.
Het geschrift, te weten een notariële akte d.d. 11 augustus 2016, p. 84-88.
Het proces-verbaal bevindingen volmacht Rabobank d.d. 6 oktober 2017, p. 211 en het geschrift, te weten een volmacht van de Rabobank d.d. 4 januari 2017 met nummer 0002671366, p. 212-216.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 382 en 385-387 en – bij wijze van voorbeeld – een rekeningafschrift van de Rabo BasisRekening van [benadeelde 2] d.d. 26 januari 2017, p. 30.
Het geschrift, te weten een rapport van een forensisch vergelijkend onderzoek naar handtekeningen, opgemaakt door drs. M. de Monchy d.d. 22 december 2018, pagina’s 1 tot en met 9 van dat rapport alsmede geschriften, als bijlage 1 bij voormeld rapport gevoegd, inhoudende rekeningafschriften.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 383 en 384.
De bijlagen doc 002 tot en met 010 bij het proces-verbaal van bevindingen uitgaven [verdachte] , p. 165-179, het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 maart 2018, p. 363-366 en het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 390-408.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 407.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 maart 2018, p. 407-408.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 2] d.d. 19 juli 2017, p. 96-100.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde 2] d.d. 27 oktober 2017, p. 104-106.
Het proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden op 17 januari 2018, gevoegd bij de stukken benadeelde partij.
Een geschrift, te weten een herroeping algemene volmacht d.d. 13 juli 2017, p. 71.