Rb. Den Haag, 13-06-2019, nr. 7344852 / 18-25796
ECLI:NL:RBDHA:2019:6165
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
13-06-2019
- Zaaknummer
7344852 / 18-25796
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:6165, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 13‑06‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 13‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Afkoopkosten op grond van artikel 8 BvG.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
CS
Rolnr.: 7344852 / 18-25796
13 juni 2019, bij vervroeging
Vonnis in de zaak van:
[eiser] ,
wonend te [woonplaats] ,eiser,gemachtigde: mr. A.C. van Schaick,
tegen
de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.E. Vermeulen.
Partijen worden aangeduid als “ [eiser] ” en “de Bank”.
1. Procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- de dagvaarding van 2 november 2018, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van de Bank, ingekomen op 18 april 2019;
- het proces-verbaal van de op 25 april 2019 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Op 25 april 2019 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen: [eiser] , bijgestaan door zijn gemachtigde, diens kantoorgenoot mr. J. Braspenning en [gemachtigde] van Achmea Rechtsbijstand; namens de Bank zijn verschenen [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , bijgestaan door twee kantoorgenoten van de gemachtigde: mr. B.W. Wijnstekers en mr. S.A.G. Boots.
1.3.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is, met hun instemming, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen op de verslaglegging te maken. De Bank heeft bij brief van 8 mei 2019 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het proces-verbaal zal worden gelezen met inachtneming van deze brief.
2. Feiten
2.1.
Begin 2007 heeft [eiser] via een tussenpersoon een aanvraag ingediend voor een “ING Bank Combi Hypotheek”, ten behoeve van de aankoop van een woning in [plaats] . De Bank heeft [eiser] op 13 april 2007 een offerte toegezonden, waarna de offerte in onderling overleg is aangepast. [eiser] heeft de aangepaste offerte op 2 juli 2007 getekend.
2.2.
De hypotheek is bij akte van 11 juli 2007 ingeschreven in de openbare registers en bestaat uit twee leningen van in totaal € 188.000. Beide leningdelen hebben een looptijd van 30 jaar. Partijen zijn een rentevaste periode van 20 jaar overeengekomen: 4,6% per jaar voor de vermogensplanningslening van € 163.000 en 4,9% per jaar voor de aflossingsvrije lening van € 25.000. Vijf weken voor afloop van de rentevaste periode, dus op 6 juni 2027, zou de Bank [eiser] een nieuw voorstel doen voor een rentevaste periode tegen de dan geldende rente.
2.3.
De hypotheekakte bevat ten aanzien van beide leningdelen de volgende bepaling (p. 2 en p. 4):
“Vervroegde aflossing
Terugbetaling op de geldlening, die eerder wordt verricht dan verplicht is ingevolge het vorenstaande, is toegestaan met inachtneming van het gestelde in artikel 8 van de Bepalingen van Geldlening. In afwijking van het in artikel 8 lid 2 en 3 van die Bepalingen genoemde percentage van tien procent geldt voor deze geldlening een percentage van twintig procent (20%).
Een in de vorige alinea bedoelde terugbetaling leidt tot verlaging van de periodieke betalingsverplichting.”
2.4.
Artikel 8 van de Bepalingen van Geldlening van ING, versie april 1997, (hierna: BvG) luidt:
“Vergoeding bij aflossing
1. Schuldenaar heeft het recht op ieder door hem gewenst tijdstip de lening geheel of gedeeltelijk – gedeeltelijk, mits dat gedeelte tenminste tweehonderdvijfentwintig euro bedraagt – vervroegd af te lossen.
2. Vervroegde aflossingen kunnen zonder aflossingsvergoeding geschieden voor zover zij in enig kalenderjaar een bedrag gelijk aan tien procent van de oorspronkelijke hoofdsom van de lening niet overschrijden.
3. Indien in een kalenderjaar meer dan tien procent van de oorspronkelijke hoofdsom van de lening vervroegd wordt afgelost, is over dat meerdere een aflossingsvergoeding verschuldigd indien de rente over die hoofdsom op het tijdstip van ontvangst door de bank hoger is dan de door de bank alsdan voor soortgelijke leningen met een rentevaste periode die gelijk is aan de resterende rentevaste periode van die lening gehanteerde rente. Deze aflossingsvergoeding wordt vastgesteld door de bank rekening houdend met bedoeld renteverschil en het restant van de rentevaste periode.
4. (…).
5. (…).
6. In geval van meerdere geldleningen is het hiervoor bepaalde van toepassing per geldlening.”
2.5.
Op 31 mei 2016 heeft [eiser] telefonisch bij de Bank geïnformeerd naar de mogelijkheden om de rente op zijn hypotheek te wijzigen. De bankmedewerker heeft hem uitgelegd onder welke voorwaarden de Bank zou instemmen met wijziging. Na met zijn echtgenote te hebben overlegd, heeft [eiser] de Bank diezelfde dag teruggebeld en gezegd dat hij de rente als besproken wilde wijzigen.
2.6.
De Bank heeft [eiser] op 31 mei 2016 een schriftelijke bevestiging van de afspraken toegestuurd. Daarin stond onder meer het volgende:
“Zoals telefonisch met u besproken in ons gesprek op 31 mei 2016, ontvangt u hierbij de bevestiging van uw tussentijdse renteaanpassing. In deze bevestiging staat het door u geaccepteerde aanbod. U hoeft geen verdere actie te ondernemen.
(…)
In deze bevestiging staat per leningdeel voor welke nieuwe rentevaste periode u heeft gekozen. (…) Voor deze tussentijdse renteaanpassing brengen wij u de volgende kosten in rekening:
Afkoopkosten € 26.027,16
Administratiekosten € 225,00
Totaal door u te betalen € 26.252,16
Wij zullen de kosten van de tussentijdse renteaanpassing op 1 augustus 2016 automatisch van uw Betaalrekening afschrijven. (…)
(…)
Hieronder vindt u achtergrondinformatie over een Tussentijdse Rente Aanpassing.
Wanneer moet u afkoopkosten betalen?
Is uw huidige hypotheekrente hoger dan de actuele rente van de resterende rentevaste periode voor nieuwe soortgelijke hypotheek, dan bent u afkoopkosten verschuldigd
Hoe worden de afkoopkosten berekend?
Als u afkoopkosten moet betalen, wordt de contante waarde clausule toegepast. Hierbij wordt gekeken naar de actuele rente, de resterende rentevaste periode en de rente die u nog verschuldigd bent
(…)
Contante waarde clausule
Als de actuele rente lager is dan de verschuldigde rente, is er renteverlies voor ING. In dat geval wordt voor alle nog te betalen maandtermijnen afzonderlijk berekend om welk bedrag dit gaat. Dit leidt tot één totaalbedrag aan renteverlies voor de resterende rentevaste periode. Dit bedrag wordt naar beneden gecorrigeerd. U moet dit bedrag nu in een keer betalen in plaats van gespreid, en dat zou zonder correctie nadelig zijn voor u en voordelig voor ING. Deze correctie heet “contant maken” U moet dus de contante waarde van het totale renteverlies vergoeden aan ING. Het contant maken gebeurt tegen de actuele rente.”
2.7.
[eiser] heeft niet op de bevestigingsbrief van 31 mei 2016 gereageerd. Op 1 augustus 2016 heeft hij de afkoopkosten en administratiekosten aan de Bank betaald.
2.8.
Bij brief van 20 maart 2017 heeft de Bank [eiser] als volgt bericht:
“U heeft op of na 14 juli 2016 aflossingskosten en/of afkoopkosten betaald voor uw hypotheek met nummer A 092-249331. Deze kosten gaan wij opnieuw berekenen, mogelijk ontvangt u geld terug. In deze brief leest u om welke kosten het precies gaat, waarom wij deze herberekenen en wat dit voor u betekent. Wij doen ons uiterste best om de om de afhandeling voor u zo makkelijk mogelijk te maken.
Welke kosten berekenen wij opnieuw?
Het gaat om de kosten die u heeft betaald op of na 14 juli 2016 voor het tussentijds aanpassen van uw hypotheekrente (afkoopkosten).
Waarom een herberekening?
Op 14 juli 2016 is in Nederland de wet aangepast in verband met de Mortgage Credit Directive (MCD). Dat is de Europese richtlijn voor woninghypotheken voor consumenten. In deze wetgeving staan onder meer normen voor de berekening van aflossingskosten. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft op 20 maart 2017 in een leidraad aangegeven hoe geldverstrekkers aan de nieuwe wettelijke norm kunnen voldoen.
ING heeft besloten deze leidraad met terugwerkende kracht vanaf 14 juli 2016 te hanteren bij de berekening van de aflossingskosten. Dit geldt ook voor de afkoopkosten die ING in rekening brengt voor het tussentijds aanpassen van de rente tijdens een lopende rentevaste periode. Dit betekent dat ING haar rekenmethode op enkele punten zal aanpassen. Daarom gaan we de door u betaalde kosten opnieuw berekenen.
Wat betekent dit voor u?
U krijgt uiterlijk in mei 2017 van ons een brief met meer informatie over wanneer wij de herberekening voor u kunnen maken. Als in de herberekening de kosten lager blijken, maken wij het verschil over op uw Betaalrekening. Mocht het bedrag hoger uitkomen, dan hoeft u het verschil niet aan ons te betalen.
(…)”
2.9.
Bij brief van 19 mei 2017 heeft de Bank [eiser] nader geïnformeerd:
“(…) Wij hebben u een brief gestuurd over de herberekening van deze [aflossingskosten en/of afkoop]kosten. Met deze herberekening volgen wij de leidraad van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Zoals beloofd, informeren wij u nu wanneer u deze herberekening van ons krijgt.
U krijgt uiterlijk eind dit jaar bericht
(…)”
2.10.
Bij brief van 5 februari 2018 heeft de advocaat van [eiser] de Bank bericht dat [eiser] nog geen herberekening heeft ontvangen en dat [eiser] de juistheid van de berekende boeterente in twijfel trekt. De advocaat stelde de Bank namens [eiser] aansprakelijk voor de schade die uit de mogelijk onjuiste voorlichting zou voortvloeien.
2.11.
Bij brief van 2 maart 2018 heeft de Bank [eiser] als volgt bericht:
“U heeft op of na 14 juli 2016 kosten betaald voor het aflossen van uw hypotheek (‘aflossingskosten’) en/of het tussentijds wijzigen van uw hypotheekrente (‘afkoopkosten’). De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft op 20 maart 2017 een leidraad gepubliceerd voor de berekening van deze kosten. Zoals eerder aangekondigd, hebben we uw kosten opnieuw berekend, omdat wij de leidraad van de AFM volgen met terugwerkende kracht tot en met 14 juli 2016.
U krijgt geld terug
U krijgt € 5.5775,49 en een rentevergoeding van € 184,18 (totaal € 5.959,67). Wij maken de twee bedragen rond 6 maart 2018 over op uw betaalrekening met nummer (…).
In de bijlage vindt u de gegevens en uitgangspunten waarop u herberekening is gebaseerd.”
In de bijlage staan voor beide leningdelen de volgende posten op een rij: het afkoopbedrag, het bedrag dat [eiser] nog kosteloos mocht aflossen, het bedrag waarover de bank kosten berekent, de contractrente, de resterende rentevaste periode en de vergelijkingsrente. Daaronder staan twee bedragen: de uitkomst van de oorspronkelijke berekening en de uitkomst van de herberekening.
2.12.
Bij brief van 27 juni 2018, in reactie op een bericht van de advocaat van [eiser] , heeft de Bank een nadere toelichting gegeven op de in rekening gebrachte afkoopkosten. In die reactie staat onder meer het volgende:
“Vóór 14 juli 2016 (ingangsdatum Mortgage Credit Directive (MCD), ook wel: Hypotheken-richtlijn) specificeerde ING Bank de afkoopkosten voor het tussentijds aanpassen van de hypotheekrente niet, maar gaf zij wel een fictief rekenvoorbeeld. Dit rekenvoorbeeld treft u aan op de laatste bladzijde van de brief van 31 mei 2016.
(…)
Ingevolge de door uw cliënt gesloten hypotheekovereenkomst mag hij 20% van het totale hypotheekbedrag (in casu euro 188.000) kosteloos aflossen; dat komt in dit geval neer op een bedrag van euro 37.500. Van dit laatste bedrag is euro 25.000 toebedeeld aan leningdeel 1.0 en euro 12.600 aan leningdeel 1.1. Bijgevolg zijn over leningdeel 1.0 geen afkoopkosten verschuldigd, terwijl voor leningdeel 1.1 deze afkoopkosten berekend worden over euro 150.400.
Voor laatstgenoemd leningdeel 1.1 wordt het initiële rentepercentage van 4,60% vergeleken met de vergelijkingsrente. Deze is in casu bepaald op 3,15% en wel als volgt: ten gunste van uw cliënt is uitgegaan van een (resterende) rentevaste periode van 12 jaar met een bijbehorend rentepercentage van 2,90% (volgens eerder genoemde ING rentetabel van 6 mei 2016). Dit percentage is inclusief [Actieve Betaalrekening Korting] van 0,25%. Aangezien echter bij het bepalen van de vergelijkingsrente uitgegaan wordt van de situatie op ingangsdatum van de hypotheekovereenkomst (toen er voor uw cliënt nog geen ABK gold), dient bij het rentepercentage van 2,90% nog 0,25% opgeteld te worden = 3,15%.
Voor de goede orde vermeld ik, zoals andermaal aangegeven door ING Bank in eerdere correspondentie met uw cliënt, dat de herberekening is uitgevoerd met inachtneming van de AFM-leidraad van 20 maart 2017 die strikt genomen niet van toepassing is op tussentijdse renteaanpassingen met afkoopkosten, maar slechts op vervroegde aflossingen. Niettemin hebben de banken in Nederland (waaronder de ING Bank) op verzoek van de AFM de kosten voor tussentijdse renteaanpassingen met eenmalige kosten herberekend volgens de AFM-leidraad.”
2.13.
De volledige titel van de AFM-leidraad van 20 maart 2017 is “Vergoeding voor vervroegde aflossing van de hypotheek. Uitgangspunten berekening van het financiële nadeel”.
3. Vordering en verweer
3.1.
[eiser] vordert primair veroordeling van de Bank tot terugbetaling van de door hem betaalde afkoopkosten, vermeerderd met kosten en met rente vanaf het moment van betaling althans vanaf het moment van verzuim. Subsidiair vordert [eiser] veroordeling van de bank tot het alsnog inzichtelijk maken van het werkelijke nadeel is dat de Bank door de nieuwe afspraken lijdt en de berekeningswijze van de afkoopkosten, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Bank tot terugbetaling van het teveel betaalde, met rente en kosten.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiser] , naast de hiervoor vermelde feiten, ten grondslag dat de Bank de afkoopkosten in rekening heeft gebracht op grond van artikel 8 BvG, althans op basis van de algemene bepalingen in de brief van 31 mei 2016. [eiser] meent dat deze bepalingen niet-transparant en onredelijk bezwarend zijn. Ook meent hij dat de Bank de afkoopkosten op niet-transparante wijze in rekening heeft gebracht en vermoedt hij dat de Bank meer afkoopkosten in rekening heeft gebracht dan de rentewijziging haar aan nadeel toebracht. Dit alles is volgens [eiser] in strijd met de Hypotheekrichtlijn en de Richtlijn Oneerlijke bedingen.
3.3.
De Bank voert verweer. Zij stelt – samengevat – dat de rentewijziging van 31 mei 2016 door aanbod en aanvaarding tot stand is gekomen, niet op grond van enige algemene voorwaarde. De Bank meent dat zij [eiser] steeds duidelijk heeft voorgelicht en stelt dat de Hypotheekrichtlijn niet van toepassing is op tussentijdse rentewijzigingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover nodig nader ingegaan.
4. Beoordeling
4.1.
Deze zaak draait in de kern genomen om de vraag of de Bank [eiser] voor de tussentijdse rentewijziging van 31 mei 2016 afkoopkosten in rekening mocht brengen, en zo ja, of zij dit mocht doen op de manier waarop zij dit heeft gedaan.
4.2.
Om die vragen te kunnen beantwoorden, moet de kantonrechter eerst nagaan op grond van welke bepaling de Bank de afkoopkosten in rekening heeft gebracht. De aard van die bepaling en het moment dat zij tussen partijen is overeengekomen, bepaalt welke rechtsregels op de afkoopsom van toepassing zijn.
Grondslag afkoopsom
4.3.
[eiser] stelt dat de afkoopsom in rekening is gebracht op grond van het op de oorspronkelijke hypotheekovereenkomst toepasselijke artikel 8 BvG, althans op basis van de algemene voorwaarden op de laatste bladzijden van de brief van 31 mei 2016. Ter zitting stelde [eiser] echter dat het steeds zijn bedoeling is geweest om op 31 mei 2016 een nieuwe overeenkomst met de Bank te sluiten.
4.4.
De Bank stelt dat de afkoopsom het resultaat is van de rentewijziging die op 31 mei 2016, op verzoek van [eiser] , door aanbod en aanvaarding tot stand is gekomen. Hoewel de afkoopsom wel is berekend op dezelfde wijze als artikel 8 BvG voor vervroegde aflossing voorschrijft, is de afkoopsom voor de tussentijdse rentewijziging volgens de Bank niet op grond van artikel 8 BvG in rekening gebracht.
4.5.
Nu partijen het niet eens zijn over de betekenis van de afspraken die zij over de rentewijziging hebben gemaakt, zal de kantonrechter die afspraken moeten uitleggen. Bij deze uitleg komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in het licht van alle omstandigheden van het geval redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de afkoopsom is gebaseerd op de voorwaarden die vermeld staan in de brief van 31 mei 2016. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de afkoopkosten het gevolg zijn van het feit dat [eiser] de overeengekomen hypotheekrente wilde wijzigen. Deze rentewijziging is op 31 mei 2016 telefonisch overeengekomen en direct daarna schriftelijk bevestigd.
4.8.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat de bankmedewerker die hij op 31 mei 2016 aan de telefoon had, hem heeft medegedeeld onder welke voorwaarden de Bank bereid zou zijn in te stemmen met een rentewijziging. De belangrijkste voorwaarde was dat hij een afkoopsom zou betalen. De hoogte van die afkoopsom vloeide voort uit de in de bevestigingsbrief beschreven voorwaarden, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld.
4.9.
De bevestigingsbrief bestaat uit twee delen. De eerste twee bladzijden zien concreet op de situatie van [eiser] : de afkoopkosten en administratiekosten die hij moet betalen worden vermeld en de nieuwe kerngegevens voor beide leningdelen worden kort onder elkaar gezet. Het tweede deel van de brief, vanaf halverwege de tweede bladzijde tot en met de vierde bladzijde, bevat algemene informatie. Die algemene informatie betreft enerzijds voorwaarden in verband met de Nationale Hypotheekgarantie (NHG) en de voorwaarden waaronder [eiser] in aanmerking komt voor een extra rentekorting voor klanten met een actieve betaalrekening (p. 2-3) en anderzijds de hiervoor onder 2.6 geciteerde “achtergrondinformatie over een Tussentijdse Rente Aanpassing” (p. 4). Deze achtergrondinformatie beschrijft hoe de Bank de hoogte van afkoopkosten berekent bij tussentijdse wijzigingen van de hypotheekrente. Deze achtergrondinformatie bevat dus algemene voorwaarden die de Bank hanteert voor tussentijdse renteaanpassingen. Deze algemene voorwaarden noemt de rechtbank in het hiernavolgende “de afkoopvoorwaarden”.
4.10.
Ter zitting heeft de Bank bevestigd dat de aan [eiser] in rekening gebrachte afkoopkosten conform de afkoopvoorwaarden zijn berekend. Die stelling strookt met hetgeen [eiser] ter zitting heeft verklaard, namelijk dat het destijds zijn bedoeling was om een nieuwe overeenkomst met de Bank te sluiten en dat hij niet op de bevestigingsbrief heeft gereageerd omdat daarin stond wat hem telefonisch was meegedeeld. De kantonrechter maakt hieruit op dat beide partijen er op 31 mei 2016 vanuit gingen dat de afkoopkosten in rekening werden gebracht op grond van de afkoopvoorwaarden.
4.11.
De vraag is vervolgens welke regelgeving op de afkoopvoorwaarden van toepassing is.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] een consument is en dat de hypothecaire lening waarvan de rente op 31 mei 2016 is aangepast, op zijn woning ziet. Deze informatie brengt mee dat de kantonrechter ambtshalve moet nagaan of de Richtlijn Oneerlijke bedingen en/of de Hypotheekrichtlijn op deze zaak van toepassing zijn.
Richtlijn Oneerlijke bedingen (93/13/EEG)
4.13.
De Richtlijn Oneerlijke bedingen is van toepassing op bedingen in overeenkomsten met consumenten waarover niet afzonderlijk is onderhandeld. Bedingen die het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst vormen, vallen buiten de werking van de richtlijn voor zover zij duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.
4.14.
[eiser] stelt dat de afkoopvoorwaarden algemene voorwaarden zijn die onduidelijk en onbegrijpelijk zijn geformuleerd. De Bank stelt dat de afkoopvoorwaarden de kern van de overeenkomst betreffen en bovendien duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.
4.15.
De kantonrechter is van oordeel dat de Richtlijn Oneerlijke bedingen op de afkoopvoorwaarden van toepassing is, en wel op de volgende gronden.
4.16.
Zoals hiervoor is overwogen, staat vast dat [eiser] een consument is en dat over de afkoopvoorwaarden niet afzonderlijk is onderhandeld. De vraag is dan of de afkoopvoorwaarden het eigenlijke voorwerp van de hypotheekovereenkomst betreffen.
4.17.
De hypotheekrente die een hypotheeknemer moet betalen, vormt de tegenprestatie voor de lening en betreft daarmee het eigenlijke voorwerp van de hypotheekovereenkomst. De hier centraal staande afkoopkosten zijn echter niet de tegenprestatie voor de lening. Voorwaarden ziend op een afkoopsom voor wijziging van de tegenprestatie kunnen worden gezien als bedingen die een aanvulling zijn op de bedingen die de kern van de contractuele verhouding bepalen; dergelijke bedingen zijn volgens vaste rechtspraak niet het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst in de zin van de Richtlijn Oneerlijke bedingen. De afkoopvoorwaarden vallen dus binnen de werking van deze richtlijn.
Hypotheekrichtlijn (2014/17/EU)
4.18.
De Hypotheekrichtlijn is van toepassing op met consumenten gesloten kredietovereenkomsten die voornamelijk verband houden met voor bewoning bestemde onroerende goederen. Deze richtlijn heeft tot doel een goed functionerende interne markt met een hoog niveau van consumentenbescherming te bevorderen, in samenhang met de overige op consumentenbescherming gerichte Unieregels als de Richtlijn Oneerlijke bedingen en de Richtlijn op het Consumentenkrediet. Lidstaten zijn verplicht de richtlijn toe te passen met ingang van 21 maart 2016, op kredietovereenkomsten die op of na die datum zijn aangegaan.
4.19.
In deze zaak zijn er tussen partijen twee overeenkomsten gesloten die verband houden met een krediet voor een woning: de hypotheekovereenkomst van 11 juli 2007 en de afspraken van 31 mei 2016. Op 11 juli 2007 was de Hypotheekrichtlijn nog niet in werking getreden; op 31 mei 2016 wel. De Hypotheekrichtlijn is in deze zaak dus alleen van toepassing indien de op 31 mei 2016 gemaakte afspraken zijn te kwalificeren als een kredietovereenkomst in de zin van die richtlijn.
4.20.
[eiser] stelt dat de Hypotheekrichtlijn van toepassing is omdat de nieuwe afspraken ná 21 maart 2016 zijn gemaakt en omdat hij de afkoopsom na die datum moest betalen.
De Bank daarentegen stelt dat op 31 mei 2016 slechts de rente is aangepast; dit betekent volgens haar nog niet dat partijen een nieuwe kredietovereenkomst hebben gesloten. De Bank wijst erop dat de hypotheekovereenkomst stamt van vóór de datum waarop de richtlijn in het nationale recht is geïmplementeerd (14 juli 2016). Bovendien stelt de Bank dat de Hypotheekrichtlijn niet van toepassing is op tussentijdse renteaanpassingen.
4.21.
Nu partijen het niet eens zijn over de vraag of de afspraken van 31 mei 2016 een nieuwe kredietovereenkomst vormen of slechts een voortzetting van de oude kredietovereenkomst zijn, zal de kantonrechter deze afspraken moeten uitleggen. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat de term ‘kredietovereenkomst’ verdragsautonoom moet worden uitgelegd. Dit betekent dat de overeenkomst tussen partijen niet op basis van het nationale recht moet worden gekwalificeerd, maar op basis van de Hypotheekrichtlijn. Daarbij moet de Hypothekenrichtlijn getuige paragrafen 19 tot en met 24 van de considerans worden gelezen in de context van het overige Unierecht betreffende consumentenbescherming.
4.22.
De kantonrechter is van oordeel dat de afspraken van 31 mei 2016 zijn aan te merken als een kredietovereenkomst in de zin van de Hypotheekrichtlijn, en wel op de volgende gronden.
4.23.
De afspraken van 31 mei 2016 betreffen de rente die de consument voor zijn hypothecaire lening moet betalen; dit is een wezenlijke prestatie die kenmerkend is voor de hypotheekovereenkomst. Ook blijkt uit de bevestigingsbrief van 31 mei 2016 dat door de nieuwe afspraken voorwaarden op die prestatie van toepassing werden die daarop eerder niet van toepassing waren. De Bank bedong de bevoegdheid om in de toekomst kortingen en opslagen op de rente te gaan berekenen in verband met de NHG, en [eiser] zou op de rente een Actieve Betaalrekening Korting krijgen mits zijn gebruik van de aan de lening gekoppelde betaalrekening aan de in de brief beschreven voorwaarden zou voldoen. De tegenprestatie die [eiser] als consument voor de hypothecaire lening moest leveren, is door de afspraken van 31 mei 2016 dus wezenlijk gewijzigd. De kantonrechter is van oordeel dat die afspraken betrekking hebben op een “door een hypotheek (…) gedekt krediet bestemd voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen” als bedoeld in de artikelen 1, 3 lid 1 sub a en 4 lid 3 van de Hypotheekrichtlijn. Dit betekent dat de Hypotheekrichtlijn op die afspraken van toepassing is. Een ander oordeel zou het mogelijk maken om nieuwe afspraken over hypothecaire leningen nog jarenlang buiten het toepassingsgebied van de Hypotheekrichtlijn te houden door kernbedingen in overeenkomsten van vóór 21 maart 2016 aan te passen.
4.24.
Bovendien bestaat het op de bescherming van consumenten ziende Unierecht uit strekkingsbepalingen: niet de naam die partijen aan een rechtshandeling geven, maar de strekking van die rechtshandeling is bepalend voor de toepasselijkheid van dat Unierecht.
De kantonrechter is van oordeel dat een tussentijdse rentewijziging wezenlijk hetzelfde is als vervroegde aflossing, waarvan de gevolgen worden geregeld in artikel 25 van de Hypotheekrichtlijn. Voor de consument vermindert in beide gevallen de kredietlast. De Bank loopt in beide gevallen de oorspronkelijk overeengekomen rentevergoeding mis over het tijdvak tussen de vervroegde aflossing c.q. tussentijdse aanpassing en het oorspronkelijk overeengekomen moment van aflossing. De Bank heeft ter zitting bevestigd dat zij door tussentijdse renteaanpassing dezelfde schade lijdt als door vervroegde aflossing; artikel 8 BvG komt inhoudelijk ook overeen met de afkoopvoorwaarden.
4.25.
Het verschil tussen vervroegde aflossing en tussentijdse rentewijziging is dat de Bank na een vervroegde aflossing in het geheel geen rentevergoeding meer ontvangt, terwijl zij na een tussentijdse rentewijziging een lagere rentevergoeding ontvangt. Na vervroegde aflossing is de kredietverlener de klant bovendien kwijt, terwijl zij die klant na een tussentijdse renteaanpassing behoudt. De kantonrechter is van oordeel dat deze verschillen voor de toepasselijkheid van artikel 25 van de Hypotheekrichtlijn niet relevant zijn, gelet op hetgeen § 66 van de considerans van de Hypotheekrichtlijn daarover vermeldt:
“Het vermogen van een consument om het krediet vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst af te lossen, kan van groot belang zijn voor het bevorderen van de concurrentie in de interne markt en het vrije verkeer van burgers van de Unie, alsmede voor het helpen voorzien in de flexibiliteit van de kredietovereenkomst die nodig is om conform de aanbevelingen van de Raad voor financiële stabiliteit, de financiële stabiliteit te bevorderen. De beginselen en voorwaarden volgens welke consumenten hun lening kunnen aflossen en de voorwaarden waaronder een dergelijke vervroegde aflossing kan plaatshebben, verschillen echter aanzienlijk naargelang van de lidstaat. Hoewel de diversiteit aan hypothecaire financieringsmechanismen en aan beschikbare producten moet worden erkend, is het van essentieel belang dat op Unieniveau bepaalde normen voor de vervroegde aflossing van krediet gelden, zodat consumenten zich vóór de in de kredietovereenkomst overeengekomen datum van hun verplichtingen kunnen kwijten en in vertrouwen kredietvoorstellen kunnen vergelijken teneinde de producten te vinden die het beste in hun behoeften voorzien. De lidstaten moeten er bijgevolg voor zorgen, hetzij door wetgeving, hetzij met andere middelen, zoals contractuele bepalingen, dat consumenten een recht op vervroegde aflossing hebben. De lidstaten moeten evenwel de voorwaarden voor de uitoefening van dit recht kunnen bepalen. (…) De lidstaten kunnen ook bepalen dat de kredietgever recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan het vervroegd aflossen van het krediet. (…)”
4.26.
Net als de mogelijkheid van vervroegde aflossing bevordert de mogelijkheid van tussentijdse renteaanpassing de concurrentie op de interne markt, het vrije verkeer van burgers van de Unie en de flexibiliteit van kredietovereenkomsten. Tussentijdse renteaanpassing bevordert dit alles zelfs nog meer dan vervroegde aflossing, nu de consument daarbij wel profiteert van een lagere rente maar niet wordt geconfronteerd met de administratieve last die een wisseling van kredietgever doorgaans meebrengt. Het feit dat de schade bij tussentijdse renteaanpassing voor de kredietgever geringer is dan bij vervroegde aflossing, is geen reden om de consument de bescherming te onthouden die de richtlijn hem bij vervroegde aflossing biedt.
Afkoopvoorwaarden oneerlijk?
4.27.
De kantonrechter zal de afkoopvoorwaarden toetsen aan de Richtlijn Oneerlijke bedingen, die in ons recht geïmplementeerd is in de artikelen 6:233 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit betekent dat de kantonrechter zal beoordelen of de afkoopvoorwaarden het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen in strijd met de goede trouw ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren.
Daarbij slaat de kantonrechter acht op alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alle andere bedingen van de overeenkomst en de aard van de dienst waarop de overeenkomst betrekking heeft. Bij de beoordeling of de afkoopvoorwaarden duidelijk en begrijpelijk zijn, alsmede of zij het evenwicht ten nadele van de consument verstoren, zal de kantonrechter ook acht slaan op de voorschriften van de Hypotheekrichtlijn. Nu de nationale implementatiewetgeving voor de Hypotheekrichtlijn slechts van toepassing is op overeenkomsten die op of ná 14 juli 2016 zijn gesloten, zal de kantonrechter de toepassing van de Hypotheekrichtlijn in deze zaak conform vaste rechtspraak verwezenlijken door de op 31 mei 2016 wel toepasselijke nationale wetgeving richtlijnconform te interpreteren.
4.28.
[eiser] stelt dat de afkoopvoorwaarden oneerlijk en onbegrijpelijk zijn, alsmede dat de Bank heeft geweigerd inzichtelijk te maken aan de hand van welke maatstaven de afkoopsom is berekend. Ook stelt hij dat uit de wel verstrekte informatie volgt dat de in rekening gebrachte afkoopsom het werkelijk nadeel voor de Bank overstijgt, omdat bij de berekening ook langlopende financieringskosten zijn meegenomen.
4.29.
De Bank meent dat de wijze van berekening van de afkoopsom telefonisch en schriftelijk voldoende duidelijk en begrijpelijk aan [eiser] is gecommuniceerd. Zij stelt de afkoopsom te hebben berekend op basis van de Netto Contante Waarde-methode (hierna: de NCW-methode). Daarin worden de financieringskosten meegenomen voor soortgelijke leningen met een looptijd gelijk aan de resterende looptijd van de oorspronkelijke kredietovereenkomst. Nu de Bank niet per lening externe financiering aanzoekt, maar uitgeleende bedragen geaggregeerd met verschillende kort- en langlopende financieringsvormen dekt, is het volgens de Bank niet mogelijk per lening precies te berekenen welke schade uit een tussentijdse wijziging voortvloeit.
4.30.
De kantonrechter is van oordeel dat de afkoopvoorwaarden oneerlijk zijn, en wel op de volgende gronden.
4.31.
Artikel 25 lid 3 van de Hypotheekrichtlijn bepaalt dat de kredietgever bij vervroegde aflossing recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die daaraan rechtstreeks verbonden zijn; de consument kan evenwel geen boete worden opgelegd. De bepaling verplicht de kredietgever om de consument “onmiddellijk na ontvangst van diens verzoek” schriftelijk informatie te verstrekken. Die informatie dient ten minste te bevatten “een berekening van de consequenties voor de consument, en een duidelijke vermelding van de daarbij aangewende hypothesen”. Het is de bedoeling dat de consument aan de hand van die gegevens en uitgangspunten kan controleren of de vergoeding die hem in rekening wordt gebracht, klopt.
4.32.
De bevestigingsbrief van 31 mei 2016 zet enkele kerngegevens omtrent de kredietovereenkomst op een rij, maar de wijze waarop de vermelde gegevens tot de door [eiser] te betalen afkoopkosten leiden, blijft onduidelijk. Uit het fictieve rekenvoorbeeld aan het eind van de brief is weliswaar af te leiden dat het door de Bank gemiste bedrag aan rente contant wordt gemaakt, maar uit de brief is niet op te maken of – en zo ja: hoe – het door [eiser] te betalen bedrag contant is gemaakt. Zo blijft onduidelijk of de actuele rente waartegen contant wordt gemaakt de rente is op het moment van contractsluiting, of de rente op het moment van betaling van de afkoopkosten. Ook blijft onduidelijk of de Actieve Betaalrekening Korting – welke korting [eiser] inmiddels genoot en getuige de in de brief van 31 mei 2016 vermelde voorwaarden op elk moment lopende een kredietovereenkomst kan ingaan – bij het contant maken zou worden meegenomen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de brief van 31 mei 2016 niet de berekening en duidelijke vermelding van hypothesen bevat die hij op grond van artikel 25 lid 3 Hypotheekrichtlijn had moeten bevatten. De consument kon op basis van die brief de eerlijkheid van de in rekening te brengen vergoeding niet controleren.
4.33.
Het oordeel dat de voorwaarden voor de afkoopsom in de brief van 31 mei 2016 niet duidelijk en begrijpelijk zijn, betekent niet dat zij reeds om die reden als oneerlijk buiten toepassing moeten worden gelaten. Voor een oordeel of een beding oneerlijk is, zijn alle omstandigheden van het geval van belang. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument meest gunstige interpretatie. Deze bevoegdheid tot interpretatie gaat echter niet zover dat de rechter van een oneerlijk beding alsnog een eerlijk beding kan maken.
4.34.
Als de afkoopvoorwaarden ertoe leiden dat de door [eiser] te betalen afkoopkosten hoger zijn dan het financiële nadeel dat de Bank door de tussentijdse renteaanpassing lijdt, verstoren zij onmiskenbaar in strijd met de goede trouw het evenwicht tussen de verplichtingen van partijen in het nadeel van de consument. De afkoopkosten mogen op grond van artikel 25 lid 3 Hypotheekrichtlijn immers niet meer dan het werkelijke financiële nadeel bedragen. Op basis van de brief van 31 mei 2016 kan de kantonrechter echter niet beoordelen of de afkoopvoorwaarden tot gevolg hebben dat de door de consument te betalen afkoopsom hoger is dan het werkelijke financiële nadeel voor de Bank. Gezien artikel 25 lid 3 Hypotheekrichtlijn rusten de stelplicht en bewijslast dienaangaande op de Bank.
4.35.
De nadere toelichting op de afkoopsom die de Bank bij brief van 27 juni 2018 heeft gegeven, voldoet niet meer aan de eis van artikel 25 lid 3 Hypotheekrichtlijn dat die informatie onmiddellijk na diens verzoek aan de consument wordt gegeven. Daarbij kan de kantonrechter de afkoopvoorwaarden ook met de in deze brief vervatte informatie niet uitleggen op een manier die waarborgt dat de afkoopsom niet hoger is dan het werkelijk door de Bank geleden nadeel. Het door de Richtlijn Oneerlijke bedingen en de Hypotheekrichtlijn beoogde hoge niveau van consumentenbescherming kan met uitleg van de afkoopvoorwaarden dus niet worden gewaarborgd.
4.36.
Al deze omstandigheden in aanmerking nemend is de kantonrechter van oordeel dat de afkoopvoorwaarden oneerlijk zijn. Dit betekent dat de afkoopvoorwaarden buiten toepassing moeten worden gelaten, zodat de rechtsgrond aan de door [eiser] aan de Bank betaalde afkoopkosten is komen te vervallen. Daarmee heeft [eiser] de afkoopkosten onverschuldigd betaald. De kantonrechter zal de primaire vordering van [eiser] daarom toewijzen.
Wettelijke rente
4.37.
De kantonrechter zal de wettelijke rente niet toewijzen vanaf 1 augustus 2016, het moment waarop [eiser] heeft betaald, maar vanaf de datum van dagvaarding.
4.38.
Op grond van art. 6:205 BW is de ontvanger van een onverschuldigde betaling zonder ingebrekestelling slechts in verzuim indien hij de betaling te kwader trouw heeft ontvangen. De vraag of sprake is van kwade trouw moet worden beantwoord aan de hand van de subjectieve kennis van de ontvanger ten tijde van de ontvangst van de betaling. Voor kwade trouw is niet voldoende dat de ontvanger behoorde te weten dat de betaling niet verschuldigd was. Ook is niet voldoende dat de ontvanger twijfelt over de verschuldigdheid van de betaling.
4.39.
Nu [eiser] de geïmpliceerde kwade trouw aan de zijde van de Bank niet heeft onderbouwd, is de Bank eerst door de dagvaarding in verzuim geraakt.
Proceskosten
4.40.
De Bank zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten begroot de kantonrechter op € 476 aan griffierecht, € 98,01 aan explootkosten en € 480 voor salaris advocaat, derhalve op € 1.054,01 totaal.
5. Beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de Bank tot betaling aan [eiser] van € 20.476,67, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 november 2018 tot de dag van algehele betaling;
5.2.
veroordeelt de Bank tot betaling aan [eiser] van € 1.054,01 aan proceskosten;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2019.