Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost- Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017427780, gesloten op 14 september 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Rb. Gelderland, 04-01-2018, nr. 05/841012-17
ECLI:NL:RBGEL:2018:22
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
04-01-2018
- Zaaknummer
05/841012-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:22, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 04‑01‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 04‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Mishandeling van 2 medewerkers zorginstelling. Artikel 37, plaatsing voor 1 jaar in psychiatrisch ziekenhuis.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/841012-17
Datum uitspraak : 4 januari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in het PPC te Vught.
Raadsman: mr. B.A.T. Brouwer, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 21 december 2017.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 september 2017 te Beekbergen, althans in de gemeente Apeldoorn,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet
- een hamer (met ijzeren/stalen kop/bovenzijde), althans een hard voorwerp,
op/tegen de heup en/of rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gegooid/geworpen en/of
- die [slachtoffer 1] (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer 1] met haar hoofd tegen een kast en/of op de grond is gevallen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (bvh-nummer 2017424555)
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 12 september 2017 te Beekbergen,
althans in de gemeente Apeldoorn,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet
- een hamer (met ijzeren/stalen kop/bovenzijde), althans een hard voorwerp, op/tegen de heup en/of rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gegooid/geworpen en/of
- die [slachtoffer 1] (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer 1] met haar hoofd tegen een kast en/of op de grond is gevallen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 september 2017 te Beekbergen, althans in de gemeente Apeldoorn,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- met een hamer (met ijzeren/stalen kop/bovenzijde), althans een hard voorwerp,
op/tegen de heup en/of rug, althans het lichaam, te gooien/werpen en/of
- ( met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht te slaan en/of te stompen
(waardoor die [slachtoffer 1] met haar hoofd tegen een kast en/of op de grond is gevallen);
2.
hij op of omstreeks 12 september 2017 te Beekbergen,
althans in de gemeente Apeldoorn, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht te slaan en/of te stompen en/of
- in een worsteling te geraken met die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of zich los te rukken/trekken van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 3] aan de vinger te trekken/rukken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs1.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 september 2017 was verdachte op de afdeling dagbesteding houtwerk van Plurijn te Beekbergen.2.Aangevers [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 3] (verder: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ) werkten die dag op deze afdeling.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat ten aanzien van feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag van [slachtoffer 1] . De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, poging zware mishandeling, door een ijzeren hamer naar [slachtoffer 1] te gooien.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag of poging zware mishandeling. Het meer subsidiair tenlastegelegde, de mishandeling van [slachtoffer 1] , kan wettig en overtuigend bewezen worden.
De verdediging heeft gesteld dat ten aanzien van feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 3] heeft mishandeld. De mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 2] kan wel bewezen worden.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Bewezenverklaring
Verdachte heeft verklaard dat hij een hamer heeft gegooid.4.[slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat verdachte bovenshands en op een afstand van ongeveer 3 meter een hamer heeft gegooid in de richting van [slachtoffer 1] en dat deze hamer de rug van [slachtoffer 1] heeft geraakt.5.Het ging om een hamer met een houten steel en een stalen kop.6.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] een vuistslag aan de rechterzijde van haar gezicht gegeven.7.Door de klap is [slachtoffer 1] met haar hoofd tegen een kast gevallen en daarna op de grond gevallen.8.
De rechtbank acht op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte welbewust een hamer in de richting van [slachtoffer 1] heeft gegooid en dat deze hamer tegen haar rug terecht is gekomen.
De rechtbank acht op basis van deze verklaringen ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] een vuistslag tegen haar gezicht heeft gegeven, waardoor zij met haar hoofd tegen een kast en vervolgens op de grond is gevallen.
Kwalificatie
De vraag is hoe deze handelingen moeten worden gekwalificeerd.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat ook een poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Voor (voorwaardelijk) opzet op een poging tot zware mishandeling moet minstens komen vast te staan dat het gooien van een hamer tegen de rug van een persoon een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven zou kunnen roepen. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om dat te kunnen vast stellen. De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde feit.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] . Uit het gooien van een hamer tegen de rug van [slachtoffer 1] blijkt de opzet van verdachte om haar te mishandelen. Ditzelfde geldt voor het geven van een vuistslag tegen haar gezicht.
Feit 2
Ten aanzien van aangever [slachtoffer 2]
heeft een vuistslag van verdachte in zijn gezicht gekregen.9.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Ten aanzien van aangeefster [slachtoffer 3]
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat er een worsteling ontstond met verdachte en dat [slachtoffer 3] tijdens het losrukken van verdachte het topje van haar wijsvinger heeft gebroken.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte aan de vinger van [slachtoffer 3] heeft getrokken of gerukt, zoals is tenlastegelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op letsel bij [slachtoffer 3] door zich los te rukken van die [slachtoffer 3] .
De rechtbank kan daarom niet wettig en overtuigend bewijzen dat verdachte [slachtoffer 3] heeft mishandeld en zal verdachte vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging.
3. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 september 2017 te Beekbergen, althans in de gemeente Apeldoorn,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- met een hamer (met ijzeren/stalen kop/bovenzijde), althans een hard voorwerp,
op/tegen de heup en/of rug, althans het lichaam, te gooien/werpen en/of
- (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht te slaan en/of te stompen
(waardoor die [slachtoffer 1] met haar hoofd tegen een kast en/of op de grond is gevallen);
2.
hij op of omstreeks 12 september 2017 te Beekbergen,
althans in de gemeente Apeldoorn, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht te slaan en/of te stompen en/of
- in een worsteling te geraken met die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of zich los te rukken/trekken van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 3] aan de vinger te trekken/rukken..
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2 telkens:
“Mishandeling”
5. De strafbaarheid van het feit
De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Met betrekking tot verdachte zijn rapportages opgesteld door T. van den Hazel, klinisch psycholoog en J.R. Nijdam, psychiater, gedateerd respectievelijk 9 december 2017 en 18 december 2017.
De rechtbank ontleent hieraan het volgende.
Volgens de psychiater is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de zin van een schizofrene stoornis. Het ontbreekt verdachte aan een geweten en empathie. Daarbij is sprake van paranoïdie, vrijwel voortdurende akoestische en visuele hallucinaties en een verstandelijke beperking. Onder de combinatie van de verstandelijke beperking en paranoïde wanen, gericht op zijn begeleiders, heeft het tenlastegelegde plaatsgevonden. Verdachte had mede hierdoor geen controle en sturing over zijn gedrag.
Volgens de psycholoog is sprake van een chronisch psychotische stoornis, mogelijk met een autistische stoornis. Verder is bij verdachte sprake van een beperkte verstandelijke ontwikkeling en een acculturatieprobleem. Verdachte is door dit alles in zijn emotie-, spannings- en agressieregulatie zeer beperkt. Hij reageert vanuit een verstoord beeld van de realiteit, bepaald door zijn frustratie en boosheid en vanuit een ontbrekend zicht op de gevolgen van zijn handelen voor anderen.
De psycholoog en psychiater achten het recidiverisico op agressie hoog. Zij adviseren om verdachte voor de tenlastegelegde feiten geheel ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank sluit zich bij de bevindingen van de deskundigen aan en zal, gelet op het voorgaande, de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwen. Verdachte is dan ook niet strafbaar, zodat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging is het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis passend.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op verdachtes ontoerekeningsvatbaarheid kan aan hem geen straf, maar uitsluitend een maatregel worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 9 november 2017;
- een voorlichtingsrapportage van reclassering Leger des Heils, gedateerd 1 december 2017;
- een multidisciplinair rapport van T. van den Hazel, psycholoog, gedateerd 9 december 2017 en van J.R. Nijdam, psychiater, gedateerd 18 december 2017.
Verdachte heeft zich onder invloed van een stoornis schuldig gemaakt aan mishandeling van twee medewerkers van de instelling waarin verdachte verbleef. Dit zijn ernstige feiten. Uit de schriftelijke slachtoffer verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat zij maanden na de mishandeling nog steeds klachten heeft.
De psychiater heeft geconcludeerd dat het recidiverisico als hoog moet worden ingeschat, aangezien verdachte zijn gedrag niet onder controle heeft. Voor het beheersen van het recidiverisico is verdachte afhankelijk van extern geboden structuur en begeleiding.
Volgens de psycholoog leiden de beperkingen en stoornissen van verdachten tot een grote kans op recidive met gevaar voor verdachte en zijn omgeving.
Om het herhalingsgevaar te verminderen achten de rapporteurs een verdere behandeling noodzakelijk. Verdachte is daarvoor aangewezen op specialistische begeleiding en behandeling. Een voorwaardelijk kader volstaat niet, omdat verdacht niet in staat is de (implicaties van) de voorwaarden te overzien. De psychiater en psycholoog adviseren daarom een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Vanwege de verstandelijke beperking van verdachte wordt daarbij gedacht aan een instelling met expertise op het gebied van verstandelijke beperkingen en een psychiatrische stoornis.
De rechtbank zal – alles overwegende – deze adviezen volgen en de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar gelasten, nu de strafbare feiten wegens een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Daarnaast is verdachte gevaarlijk voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van personen. Uit voorgaande overwegingen blijkt dat verdachte psychiatrische hulp nodig heeft. Na de periode van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zijn er, indien nodig, civielrechtelijke maatregelen om (eventuele verdere) gedwongen behandeling van verdachte te waarborgen.
De rechtbank zal daarom gelasten dat verdachte overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1351,15.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde feit.
Gevorderd wordt een bedrag van € 624,90.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 2 tenlastegelegde feit.
Gevorderd wordt een bedrag van € 740,60.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tot betaling van het bedrag van respectievelijk € 1351,15,
€ 624,90 en € 740,60 toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot deze bedragen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] de vordering ten aanzien van de immateriële schade gematigd dient te worden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zal de verdediging zich refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag van € 1351,15 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Gelet op het feit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgelegd, bepaalt de rechtbank de vervangende hechtenis op 1 (één) dag.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 12 september 2017.
[slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag € 740,60 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Gelet op het feit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgelegd, bepaalt de rechtbank de vervangende hechtenis op 1 (één) dag.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 12 september 2017.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 37, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar;
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging (ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2);
gelast dat verdachte wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 (één) jaar.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 meer subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 1351,15 (dertienhonderdeenenvijftig euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van € 1351,15 (dertienhonderdeenenvijftig euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 1 (één) dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
- -
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van € 624,90 (zeshonderdvierentwintig euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- -
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2], een bedrag van € 624,90 (zeshonderdvierentwintig euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 1 (één) dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
- -
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors (voorzitter), mr. E.M. Vermeulen en mr. W.J. Koops, rechters, in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 januari 2018. | ||
mr. E.M. Vermeulen is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
mr. W.J. Koops is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑01‑2018
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 9 en proces-verbaal van verhoor van verdachte,p. 32.
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 5, proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] ,p. 9 en proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 14.
Verklaring verdachte ter terechtzitting op 21 december 2017 (en in verhoor o.a. op pagina 33)
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 9 (alsmede van verhoor op pagina 12) en proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 18 (alsmede van verhoor op pagina 18).
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 18.
Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 33, proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 6 en proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 10
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 6 en proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 10.
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 15 en proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 10 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 21 december 2017.