Het (slagende) incidentele hoger beroep van [eiser 2] zag op de proceskostenveroordeling in conventie in eerste aanleg.
HR, 14-10-2016, nr. 15/02861
ECLI:NL:HR:2016:2373
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2016
- Zaaknummer
15/02861
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Erfrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2373, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑10‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:842, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:1703, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2016:842, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑07‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2373, Gevolgd
- Vindplaatsen
JERF Actueel 2016/78
Uitspraak 14‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Afwikkeling nalatenschap. Verrekening van vorderingen (art. 6:127 BW). Tijdig uitgebrachte verrekeningsverklaring? Uitsluiting van verrekening in akte van verdeling? Gescheiden vermogens? Samenhang met 15/02753, 15/02858 en 15/02860.
Partij(en)
14 oktober 2016
Eerste Kamer
15/02861
EE/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],in persoon en als enig erfgenaam van [A],wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. T.T. van Zanten,
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Eisers tot cassatie zullen hierna worden aangeduid als [eisers], verweerder in cassatie als [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/05/243050/HA ZA 13-318 van de rechtbank Gelderland van 24 juli 2013 en5 februari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.148.278 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eisers] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 14 oktober 2016.
Conclusie 08‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Afwikkeling nalatenschap. Verrekening van vorderingen (art. 6:127 BW). Tijdig uitgebrachte verrekeningsverklaring? Uitsluiting van verrekening in akte van verdeling? Gescheiden vermogens? Samenhang met 15/02753, 15/02858 en 15/02860.
Partij(en)
Nr. 15/02861
Mr M.H. Wissink
Zitting: 8 juli 2016
conclusie in de zaak van
1. [eiser 1] , in persoon en als enig erfgenaam van [A] ,
2. [eiser 2],
eisers tot cassatie,
tegen
[verweerder]
verweerder in cassatie,
niet verschenen
1. Inleiding, feiten en procesverloop
1.1
Hierna wordt eiser tot cassatie sub 1 in beide hoedanigheden aangeduid als [eiser 1] en, uitsluitend in zijn hoedanigheid van enig erfgenaam van [A] , als de Erven [A] . Eiser tot cassatie sub 2 wordt aangeduid als [eiser 2] . Eisers tezamen worden aangeduid als [eisers] Verweerder wordt hierna [verweerder] genoemd.
1.2
Deze zaak hangt samen met de eveneens bij de Hoge Raad aanhangige zaken nrs. 15/02858, 15/02860 en 15/02753.
1.3
De feiten zijn vastgesteld door het hof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 10 maart 2015 (nr. 200.148.278) in rov. 3.1-3.16. Deze zijn gelijk aan die welke het hof heeft vastgesteld in zijn arrest van diezelfde datum in zaak nr. 200.144.668, waartegen cassatieberoep in zaak nr. 15/02858 aanhangig is. Ook het procesverloop in eerste aanleg is in beide zaken gelijk. Ik verwijs voor een en ander naar mijn conclusie van heden in zaak nr. 15/02858.
1.4
Het onderhavige cassatieberoep betreft het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden in het hoger beroep dat door [verweerder] was ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 5 februari 2014 (nr. 243050).
1.5
In dit hoger beroep heeft [verweerder] , na wijziging en vermeerdering van eis, gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover het de afwijzing van zijn vorderingen in conventie betreft en dat het hof opnieuw recht doende:
A. [eiser 1] zal veroordelen aan [verweerder] te betalen:
1. een bedrag van € 7.979,85 wegens onrechtmatige verhuur aan [betrokkene 8] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaltermijn van iedere declaratie van Ross Advocaten;
2. een bedrag van € 19.748,65 wegens onverschuldigde betaling van de kosten van de notaris, althans een bedrag dat het hof zal vaststellen, te vermeerderen met rente vanaf 11 december 2012;
3. een bedrag van € 16.318,15 wegens onrechtmatige daad te vergoeden schade wegens teveel betaalde notariskosten;
B. [eiser 1] en [eiser 2] zal veroordelen te gehengen en gedogen dat uit het onder de notaris berustende overbedelingsdepot aan [verweerder] worden uitbetaald:
1. een bedrag van € 7.979,85;
2. een bedrag van € 14.798,45 te vermeerderen met wettelijke rente;
3. een bedrag van € 3.163,88;
C. voor recht zal verklaren dat:
1. het executoriaal beslag van [eiser 2] onder de notaris van 29 januari 2014 geen doel treft;
2. dat het verrekeningsberoep van [eiser 1] van 11 februari 2014 ter zake van de veroordeling bij vonnis van 5 februari 2014 in de zaak met nummer 241399 geen doel treft;
3. de notariskosten ter zake van de verdeling van de nalatenschap van de erflater bij reguliere afdoening behoren te worden vastgesteld op € 6.861,-, voor iedere erfgenaam derhalve op € 3.430,50, althans op een bedrag dat het hof zal vaststellen;
4. geïntimeerden geen aanspraak hebben op het proceskostendepot onder de notaris en te gehengen en gedogen dat de notaris dat met rente terugbetaalt aan [verweerder] ;
met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding.
1.6
In het principaal hoger beroep1.bekrachtigt het hof het bestreden vonnis van de rechtbank in reconventie en conventie gewezen, voor zover dit vonnis in conventie niet is vernietigd in de zaak 200.144.668 in het hoger beroep tegen het bestreden vonnis van de Erven [A] en [eiser 1] waarin eveneens op 10 maart 2015 arrest is gewezen2.en behoudens de toewijzing van de in het arrest van het hof onder A.1. en B.1. opgenomen vorderingen en de begroting van de proceskosten aan de zijde van [eiser 2] . Het hof vernietigt deze onderdelen en doet in zoverre opnieuw recht;
- veroordeelt [eiser 1] aan [verweerder] ten titel van schadevergoeding te vergoeden een bedrag van € 7.979,85 wegens onrechtmatige verhuur aan [betrokkene 8] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaltermijn 14 dagen van iedere declaratie van Ross Advocaten;
- veroordeelt [eiser 1] te gehengen en gedogen dat uit het onder de notaris berustende overbedelingsdepot aan [verweerder] wordt uitbetaald een bedrag van € 7.979,85 ter zake van schadevergoeding wegens onrechtmatige verhuur aan [betrokkene 8] ;
- veroordeelt [eiser 1] te gehengen en gedogen dat uit het onder de notaris berusten overbedelingsdepot aan [verweerder] wordt uitbetaald een bedrag van € 14.798,45 ter zake van het verschuldigde saldo aan proceskostenveroordelingen vanaf 5 maart 2013, ter vermeerderen met de wettelijke rente;
- veroordeelt [eiser 1] te gehengen en gedogen dat uit het onder de notaris berustende overbedelingsdepot aan [verweerder] wordt uitbetaald een bedrag van € 3.163,88 ter zake van toewijzing in het vonnis van 25 april 2012 van de rechtbank Arnhem;
- verklaart voor recht dat de notariskosten ter zake van de verdeling van de nalatenschap van de erflater bij reguliere afdoening behoren te worden vastgesteld op € 6.861,-, voor iedere erfgenaam derhalve op € 3.430,50;
- veroordeelt [eiser 1] aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 9.347,45 wegens onverschuldigde betaling van de kosten van de notaris, te vermeerderen met rente vanaf 11 december 2012;
- verklaart voor recht dat geïntimeerden geen recht hebben op het proceskostendepot onder de notaris en dat zij moeten gehengen en gedogen dat de notaris overgaat tot terugbetaling dan wel uitbetaling daarvan met rente aan [verweerder] ;
- verklaart voor recht dat het executoriaal beslag van [eiser 2] onder de notaris van 29 januari 2014 geen doel treft;
- verklaart voor recht dat het verrekeningsberoep van [eiser 1] van 11 februari 2014 ter zake van de veroordeling bij vonnis van 5 februari 2014 in de zaak met nummer 241399 geen doel treft;
- compenseert de proceskosten in het principaal hoger beroep, zodat ieder partij haar eigen kosten draagt.
1.7
[eisers] hebben tijdig, bij dagvaarding van 10 juni 2015, cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van 10 maart 2015 (nr. 200.148.278). Aan [verweerder] is verstek verleend. [eisers] hebben hun klachten schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel, dat bestaat uit vier onderdelen, is gericht tegen rov. 4.7 t/m 4.10 (alsmede tegen de daarop voortbouwende rov. 5 en 6) van het bestreden arrest:
“grieven VI en VII/vordering B.2. en B.3. (verrekening)
4.7
[eiser 1] en de erven [A] betwisten niet dat de erven [A] gehouden zijn aan [verweerder] een bedrag van € 3.163,88 te betalen. (...)
[eiser 1] en de erven [A] betwisten evenmin dat de erven [A] gehouden zijn aan [verweerder] een bedrag van € 14.978,45 (saldo proceskostenveroordelingen vanaf 5 maart 2013, vermeerderd met wettelijke rente tot 11 december 2012) te voldoen. (…)
4.8
[eiser 1] en de erven [A] betwisten de stelling van [verweerder] dat hij zijn schuld wegens overbedeling (deels) heeft voldaan door verrekening van deze schuld met bedoelde vorderingen op de erven [A] .
Het hof oordeelt als volgt. Partijen gaan beiden ervan uit dat de vordering van de erven [A] ter zake van overbedeling van [verweerder] is ontstaan op het moment van de verdeling die partijen hebben gerealiseerd in de akte van 11 december 2012. Dat standpunt is in lijn met vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0387). Naar het oordeel van het hof is de schuld van [verweerder] aan de erven [A] ter zake van overbedeling door verrekening met de onder 4.7 gemelde vorderingen van [verweerder] op de erven [A] , tot hun gemeenschappelijk beloop teniet gegaan. In dit geval is aan alle voorwaarden die de wet, in het bijzonder artikel 6:127 BW, aan verrekening stelt voldaan. Onweersproken is dat [verweerder] ten aanzien van de onder 4.7 bedoelde vorderingen op de erven [A] heeft verklaard deze te zullen verrekenen met zijn schuld uit overbedeling jegens de erven [A] . Dat de schuld wegens overbedeling op het moment van de verklaring nog niet was ontstaan, kan aan verrekening niet afdoen, nu de verrekeningsverklaring ook onder een opschortende voorwaarde of tijdsbepaling kan geschieden (artikel 6:38 BW). De bevoegdheid en de mogelijkheid tot verrekening zijn ontstaan op het moment van de verdeling. Het betreft over en weer verbintenissen tot het betalen van een geldsom. [verweerder] is zowel bevoegd tot betaling van zijn schuld als tot het afdwingen van de betalingen van de vorderingen. De vorderingen en de schuld vallen niet in van elkaar gescheiden vermogens. Op het moment van verdeling heeft de verrekening aldus plaatsgevonden. De betaling door [verweerder] van € 126.338,11 op de rekening van de notaris ten behoeve van de erven [A] geldt voor zover de schuld wegens overbedeling al was voldaan door verrekening, als onverschuldigd. (…)
Vordering A.2. (onverschuldigde betaling) en C.1. en C.2. (verklaringen voor recht)
4.9
Het hof constateert dat de schuld wegens overbedeling aan de zijde van [verweerder] is voldaan door verrekening met de volgende vorderingen van [verweerder] op de erven [A] :
a. € 61.826,- (helft vergoeding woongenot; in eerste aanleg € 61.845,78)
b. € 28.259,44 (verbeurde dwangsommen wegens te late ontruiming)
c. € 1.391,50 (ontruimingskosten)
d. € 1.477,- (kosten onzijdig persoon)
e. € 3.163,80 (toewijzing vonnis rechtbank 25 april 2012)
f. € 14.798,45 (saldo proceskostenveroordelingen)
g. € 7.979,85 (advocaatkosten ontruiming [betrokkene 8] )
totaal € 118.896,04.
Dat betekent dat van het in totaal door [verweerder] onder de notaris gestorte bedrag van € 126.338,11 een gedeelte van € 118.896,04 onverschuldigd is betaald en het verschil, een bedrag van € 7.442,07, als betaling van het restant van de overbedeling aan [eiser 1] heeft te gelden. [verweerder] heeft onweersproken gesteld dat ten laste van de door hem onder de notaris gestorte gelden een bedrag van € 16.789,52 is gebruikt om de schuld van [eiser 1] aan de notaris te betalen. Dit bedrag is aldus ten goede gekomen aan [eiser 1] . Deze betaling is voor een deel van € 7.442,07 ten laste gekomen van het bedrag dat de notaris ten behoeve van [eiser 1] hield en is in zoverre niet onverschuldigd door [verweerder] betaald. Voor het overige deel, dat is (€ 16.789,52 - € 7.442,07=) € 9.347,45, is dit bedrag ten laste gekomen van gelden die [verweerder] onverschuldigd ten behoeve van [eiser 1] onder de notaris heeft gestort. Voor dit bedrag is voor [verweerder] wel een vordering wegens onverschuldigde betaling op [eiser 1] ontstaan en wel ten bedrage van € 9.347,45. Het hof zal de vordering van [verweerder] onder A.2. voor dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente van 11 december 2012.
4.10
Het hof constateert verder dat thans van het door [verweerder] onverschuldigd onder de notaris gestorte bedrag van € 118.896,04 na:
- betaling aan hem van de hiervoor in 4.9 onder a. tot en met d. vermelde bedragen (totaal € 93.061,54; rechtsoverweging 4.2), en
- betaling aan de erven [A] van een deel van hun schuld aan de notaris van € 9.347,05, een bedrag van € 16.487,45 resteert (exclusief rente). Dat bedrag (het restant van het ‘overbedelingsdepot’) is onvoldoende om de hiervoor in 4.9 onder e tot en met g vermelde bedragen met een totaal van € 25.942,21 geheel te voldoen. Het hof begrijpt uit de stellingen van [verweerder] en diens vorderingen, dat de notaris dit restantbedrag aan [verweerder] dient uit te keren. [verweerder] spreekt immers telkens over betalingen ten laste van het onder de notaris berustende ‘overbedelingsdepot’. Het restant van het ‘overbedelingsdepot’ en de vordering wegens onverschuldigde betaling op [eiser 1] komen overeen met het op 11 december 2012 door [verweerder] ten behoeve van de erven [A] onverschuldigd onder de notaris gestorte bedrag van € 118.896,04. Het hof zal de vorderingen onder C.1 en C.2. ter zake van de daar omschreven verklaringen voor recht toewijzen, nu hiervoor is vastgesteld dat de notaris geen gelden meer houdt ten behoeve van [eiser 1] en dat de notaris het restant van het ‘overbedelingsdepot’ voor [verweerder] houdt.”
2.2
Het middel is gelijkluidend aan het middel in zaaknr. 15/02858 en strekt in de kern ten betoge dat in het onderhavige geval niet aan alle voorwaarden voor verrekening ex art. 6:227 BW is voldaan. Op twee punten wijkt de tekst af – zie het slot van nr. 12 van de inleiding bij de klachten en nr. 67 van het voortbouwende onderdeel 4 − maar dat beïnvloedt niet de beoordeling van de klachten.
Het middel is in het bijzonder tegen rov. 4.8 is gericht. Die overweging is zakelijk gelijkluidend aan rov. 4.8 van het parallelle arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2015 (nr. 200.144.668).
Voor de bespreking van het middel in de onderhavige zaak kan daarom in beginsel worden volstaan met een verwijzing naar mijn conclusie van heden in zaak nr. 15/02858. Ik wijs volledigheidshalve nog op het volgende.
2.3
Het middel verwijst in de voetnoten steeds gezamenlijk naar stukken in de twee procedures in eerste aanleg en de drie daaruit resulterende appelprocedures. De cassatiezaak nr. 15/02858 en de onderhavige zaak kennen dezelfde processtukken in eerste aanleg (rechtbank nr. 243050). In appel verschillen de stukken − hof nr. 200.144.668 is in cassatie aanhangig onder nr. 15/02858, hof nr. 200.148.278 is de onderhavige zaak – behoudens de gezamenlijke pleitnota’s in deze zaken.
Ik heb in het middel geen verwijzingen aangetroffen naar het appeldossier in de onderhavige zaak die meebrengen dat anders geoordeeld moet worden over het middel. Met het oog op de klachten van de subonderdelen 1.2 en 2.2a merk ik nog het volgende op.
2.4.1
Uitgangspunt van het door [verweerder] ingestelde hoger beroep (nr. 200.148.278) is handhaving van de door de rechtbank in eerste aanleg toegewezen vorderingen. De door de rechtbank niet meegenomen posten worden in het hoger beroep afzonderlijk opgevoerd om daarvan te doen vaststellen dat deze voor toe- c.q. verrekening in aanmerking kwamen met de bijbehorende ‘gehengen en gedogen’-vordering.3.
[verweerder] voert aan dat hij zich voorafgaand aan de akte van verdeling van 11 december 2012 met betrekking tot de verrekenposten genoemd in de dagvaarding in hoger beroep nr. 58 e.v. steeds heeft beroepen op verrekening.4.Vanwege het beroep van [verweerder] op anterieure verrekening is de overbedelingsvordering van de Erven [A] op [verweerder] teniet gegaan.5.
De door [eiser 1] verschuldigde notariskosten zijn door de boedelnotaris verrekend met het bedrag uit hoofde van overbedeling dat door [verweerder] onder de notaris was gestort. Aangezien de anterieure verrekeningen waarop [verweerder] zich in deze procedure heeft beroepen ertoe leiden dat het ‘overbedelingsdepot’ al was opgesoupeerd vóórdat de boedelnotaris tot verrekening van de notariskosten overging, heeft [verweerder] feitelijk en rechtens de notariskosten van [eiser 1] voldaan en wel onverplicht.6.Na de uitkering door de notaris van € 93.061,54 uit het overbedelingsdepot (op grond van het vonnis van de rechtbank van 5 februari 2014) resteerde een overbedelingsdepot van € 16.487,05 (exclusief rente) en dit restant is volledig opgesoupeerd bij honorering van de verrekenposten die zijn genoemd in de dagvaarding in hoger beroep nr. 71.7.
2.4.2
[eisers] voeren in hoger beroep tegen het beroep op verrekening het op de akte van verdeling van 11 december 2012 gebaseerde verweer, waarbij ook wordt verwezen naar het standpunt in de dagvaarding in hoger beroep in het door [eiser 1] ingestelde appel (nr. 200.144.668).8.
2.5
Wat betreft subonderdeel 1.2 merk ik op dat het hof uit de gedingstukken heeft kunnen afleiden dat [verweerder] in deze procedure heeft gesteld dat hij zich voorafgaand aan de verdeling heeft beroepen op verrekening in de zin van art. 6:127 BW. Ik verwijs naar de zojuist gegeven weergave van het partijdebat. [verweerder] heeft dat met name in appel gesteld. Het middel leest daarin naar mijn mening ten onrechte dat [verweerder] eerst in appel, althans na het opmaken van de akte van verdeling, een beroep op verrekening heeft gedaan (onder meer nrs. 29-31, 34).
Het hof heeft ook uit de gedingstukken kunnen afleiden dat [eiser 1] deze stelling niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft weersproken. [eiser 1] stelt immers in de kern dat verrekening als bedoeld in art. 6:127 BW met of na de verdeling niet (meer) aan de orde is, omdat met de verdeling de schuld van [verweerder] uit overbedeling teniet is gegaan (zodat niet aan alle vereisten voor verrekening ex art. 6:127 BW is voldaan).9.Daarin ligt, anders dan het middel betoogt (nr. 37), naar mijn mening niet (laat staan dwingend) een betwisting van het bestaan van verrekeningsverklaringen besloten, maar (veeleer) een betwisting van het rechtsgevolg daarvan.
2.6
Ten aanzien van subonderdeel 2.2a (nr. 52) merk ik nog op, dat in het onderhavige dossier naar mijn mening door [eisers] geen als essentieel te kwalificeren stellingen zijn aangevoerd,10.waaruit zou volgen dat het hof zonder nadere motivering niet heeft kunnen oordelen dat in de akte van verdeling geen afstand is gedaan van verrekening of eerdere verrekeningsverklaringen.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑07‑2016
Zie in dit verband de samenhangende zaak die bij de Hoge Raad aanhangig is onder nr. 15/02858.
Dagvaarding in hoger beroep nr. 125.
Dagvaarding in hoger beroep nrs. 13, 16, 41, 48, (met name) 66 en 75; pleitnota van mr. Van de Beeten van 17 november 2014 nrs. 5 en 29.
Pleitnota van mr. Van de Beeten d.d. 17 november 2014 nrs. 5-13, 37-38, 41.
Dagvaarding in hoger beroep nrs. 13, 16, 41 en 48.
Dagvaarding in hoger beroep nrs. 68 en 71.
MvA tevens MvG in incidenteel appel nrs. 4, 5.1-5.9, 10.3-10.5, 11.1, 12.1-12.9, pleitnotities tevens akte rectificatie p. 6, 8-10
Vgl. ook MvA tevens MvG in incidenteel appel nr. 5.7.
Vgl. MvA tevens MvG in incidenteel appel nrs. 5.7, 12.1 en 12.3.