In het eindarrest is het Hof ervan uitgegaan dat het ging om een Engelstalige versie.
HR, 24-02-2012, nr. 11/01770
ECLI:NL:HR:2012:BU9902
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-02-2012
- Zaaknummer
11/01770
- Conclusie
Mr. J. Spier
- LJN
BU9902
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU9902, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU9902
ECLI:NL:PHR:2012:BU9902, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU9902
- Wetingang
art. 658 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
JA 2012/82
AR-Updates.nl 2012-0167
VAAN-AR-Updates.nl 2012-0167
Uitspraak 24‑02‑2012
24 februari 2012
Eerste Kamer
11/01770
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. WORKTRANS DIENSTVERLENING B.V.,
gevestigd te Purmerend,
2. ALPHA FLIGHT SERVICES B.V.,
gevestigd te Boesingheliede, gemeente Haarlemmermeer,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Worktrans c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 229807 CV EXPL 04-1874 van de kantonrechter te Haarlem van 29 december 2004, 25 mei 2005 en 31 mei 2006;
b. de arresten in de zaak 106.005.625/01 (rolnummer 1523/06) van het gerechtshof te Amsterdam van 17 juli 2008, 28 juli 2009 en 16 november 2010.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Worktrans c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Worktrans c.s. begroot op € 781,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 24 februari 2012.
Conclusie 23‑12‑2011
Mr. J. Spier
Partij(en)
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
- 1.
Worktrans Dienstverlening B.V.
(hierna Worktrans)
- 2.
Alpha Flight Services B.V.
(hierna Alpha en gezamenlijk met Worktrans hierna Worktrans c.s.)
1. Feiten
1.1
In deze zaak kan worden uitgegaan van de ‘feiten’, vastgesteld door de Rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem, in rov. 3 van haar vonnis van 31 mei 2006. Ook het Hof Amsterdam is blijkens rov. 2 van zijn arrest van 17 juli 2008 van deze ‘feiten’ uitgegaan.
1.2
[Eiser] is op 10 september 2001 in dienst getreden bij Worktrans en tewerk gesteld bij Alpha in de functie van chauffeur tegen een salaris van € 315,18 netto per week. Alpha bevoorraadt vliegtuigen op Schiphol. De voertuigen worden met goederen (eten, bestek e.d.) beladen op de vestiging te Boesingeliede.
1.3
Op 8 oktober 2001 is [eiser] tijdens zijn werk ten val gekomen, waarbij hij knieletsel heeft opgelopen. [Eiser] stapte ten tijde van het ongeval van een zgn. ‘half-cab truck’ (standpunt Worktrans c.s.), althans een fullcabtruck (standpunt [eiser]) af. Het ongeval vond plaats op de luchthaven Schiphol tijdens het lossen van het voertuig. De afstand van de trede tot de grond bedraagt 35 cm (standpunt Worktrans c.s.), althans aanzienlijk meer (standpunt [eiser]). Er was een handvat om het afstappen te vergemakkelijken. [Eiser] werkte ‘op dat moment samen’ met collega [betrokkene 1]. De instructie luidde dat alvorens af te stappen eventuele goederen neergezet dienden te worden. [Eiser] had bij het afstappen niets in zijn handen. Er was geen sprake van neerslag ten tijde van het ongeval danwel in de periode kort ervoor. [Eiser] droeg profielzolen.
1.4
[Eiser] heeft een handboek voor Catering Stewards ontvangen: hij heeft op 11 september 2001 voor ontvangst getekend.1. [Eiser] was de Nederlandse taal ten tijde van het ongeval niet machtig. Bij aanvang van de werkzaamheden heeft [eiser] gedurende 4 dagen een training (in de Nederlandse taal) gekregen. Van deze vier dagen is één dag besteed aan instructies ten behoeve van het rijden met de half-cab.
1.5
Aan [eiser] is geen WAO-uitkering toegekend omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was.
2. Procesverloop
2.1
Op 11 respectievelijk 12 februari 2004 heeft [eiser] Alpha en Worktrans gedagvaard voor de Rechtbank Haarlem, sector kanton en gevorderd hen te veroordelen, hoofdelijk, tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat. Aan zijn vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat Worktrans c.s. aansprakelijk zijn (op grond van art. 7:658 BW) voor de gevolgen van een hem overkomen arbeidsongeval. Bij het uitstappen uit het voertuig is hij uitgegleden omdat er — als gevolg van onvoldoende schoonhouden — vuil op de trede lag.
2.2
Worktrans c.s. stellen niet aansprakelijk te zijn omdat zij hun zorgplicht niet hebben geschonden. Bovendien hebben zij (de omvang van) de schade betwist.
2.3
De Rechtbank heeft, op basis van een bespreking van het verhandelde ter comparitie en de in geding gebrachte verklaringen, in haar vonnis van 31 mei 2006 geoordeeld dat Worktrans c.s. niet zijn tekortgeschoten in hun zorgplicht zodat zij niet aansprakelijk zijn voor het [eiser] overkomen ongeval omdat [eiser] ‘onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Worktrans c.s. tekort zijn geschoten in hun zorgplicht (inrichting en onderhoud)’. Zij heeft de vordering afgewezen.
2.4
[Eiser] is in hoger beroep gekomen. Worktrans c.s. hebben voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld.
2.5.1
Het Hof heeft in zijn tussenarrest van 17 juli 2008 overwogen:
‘3.5.
Ook in hoger beroep ligt de vraag voor of Worktrans c.s. aansprakelijk zijn voor het aan [eiser] overkomen ongeval. Nu er vooralsnog vanuit moet worden gegaan dat [eiser] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, brengt het bepaalde in artikel 7:658 lid 2 BW mee dat Worktrans c.s. voor die schade aansprakelijk zijn, tenzij zij voldoende concreet stellen en aantonen dat zij zodanige maatregelen hebben getroffen en aanwijzingen hebben verstrekt als redelijkerwijs nodig is deze schade te voorkomen. Indien Worktrans c.s. ter onderbouwing van dit verweer voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoeren, mag van [eiser] worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert, zij het dat aan die motivering niet zodanig hoge eisen mogen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van artikel 7:658 lid 2 BW om de werknemer door verlichting van zijn processuele positie bescherming te bieden tegen de risico's van schade in de uitoefening van de werkzaamheden.
3.6.
Voor zover de kantonrechter — door te overwegen dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Worktrans c.s. tekort zijn geschoten in hun zorgplicht — een andere maatstaf heeft gehanteerd met betrekking tot de stelplicht en de bewijslast, is dat onjuist. In zoverre slaagt grief 1 in het principaal appel. Aan de hand van de over en weer ingenomen standpunten zal hierna moeten worden beoordeeld of Worktrans c.s. hun stellingen met betrekking tot de zorgplicht voldoende hebben geconcretiseerd en toegelicht, en, indien dat het geval is, of [eiser] aan zijn betwisting van dat verweer, binnen de grenzen van de aan hem toekomende bescherming, voldoende handen en voeten heeft gegeven.
3.7.
In grief 2 in het principaal appel voert [eiser] aan dat de kantonrechter niet heeft onderkend dat sprake is van een arbeidsongeval waarvan de toedracht en oorzaak niet bekend zijn. Dit brengt volgens [eiser] mee dat niet kan worden beoordeeld of Worktrans c.s. aan hun zorgverplichting hebben voldaan.
3.8.
Deze grief faalt. Om te kunnen beoordelen of Worktrans c.s. aan hun zorgplicht hebben voldaan, behoeven oorzaak en toedracht van het ongeval niet vast te staan. Worktrans c.s. zullen, om zich van hun aansprakelijkheid te bevrijden, moeten aantonen dat zij hebben voldaan aan de verplichtingen die ingevolge het eerste lid van artikel 7:658 BW op haar rustten ten einde een ongeval zoals dat [eiser] is overkomen, te voorkomen. Om daarin te kunnen slagen, zal (ook) de door [eiser] gestelde toedracht moeten worden betrokken, tenzij Worktrans c.s. bewijzen dat de door hen gestelde toedracht zich heeft voorgedaan.
3.9.
Thans zijn de grieven 3 tot en met 6 in het principaal appel aan de orde. Daarin bestrijdt [eiser] het oordeel van de kantonrechter dat Worktrans c.s. niet tekortgeschoten zijn in hun zorgplicht in de zin van artikel 7:658 lid 1 BW.
3.10.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat artikel 7:658 BW niet beoogt een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval. [Eiser] reed op een truck waarmee vliegtuigen werden bevoorraad. Bij het uitstappen is hij — naar [eiser] stelt — uitgegleden als gevolg van vuil op de treeplank. Hierna zal moeten worden beoordeeld of de inrichting van de truck, de wijze waarop de truck werd schoongehouden alsmede de overige werkomstandigheden die aan het intreden van het ongeval hebben kunnen bijdragen, voldeden aan de daaraan redelijkerwijs met het oog op de veiligheid van de werknemers, en meer in het bijzonder het risico op vallen en uitglijden, te stellen eisen.
3.11.
Partijen verschillen van mening over de aard van het voertuig waarin [eiser] en [betrokkene 1] reden ten tijde van het ongeval, de aanwezigheid van traanplaat op de treeplank, de afstand tussen de grond en de treeplank, of de door [eiser] gedragen schoenen aan de daaraan te stellen eisen voldeden, in hoeverre [eiser] was geïnstrueerd over het schoonhouden van het voertuig en of het voertuig ten tijde van het ongeval schoon was.’
2.5.2
Omdat het Hof nadere inlichtingen wenste over bovenstaande punten (rov. 3.12) heeft het een comparitie gelast.
2.6.1
Na deze comparitie heeft het Hof in zijn arrest van 28 juli 2009 overwogen:
‘2.1.
Ter beantwoording ligt de vraag of Worktrans c.s. hebben voldaan aan de verplichtingen die ingevolge het eerste lid van artikel 7:658 BW op hen rustten teneinde een ongeval, zoals dat [eiser] is overkomen, te voorkomen. In dit verband heeft het debat tussen partijen zich toegespitst op de vragen of de inrichting van de truck, de wijze waarop de truck werd schoongehouden alsmede de overige werkomstandigheden die aan het intreden van het ongeval hebben kunnen bijdragen, voldeden aan de daaraan redelijkerwijs met het oog op de veiligheid van de werknemers, en meer in het bijzonder het risico op vallen en uitglijden, te stellen eisen.
de inrichting van de truck
2.2.1.
Worktrans c.s. hebben onder meer aangevoerd — dat het type auto waarmee [eiser] op het moment van het ongeval werkte een half cab van het type (autonummer) 60/61 was, dat de treden van deze auto waren voorzien van traanplaat en dat de afstand tussen de trede en de grond ongeveer 35 cm bedroeg;
- —
dat het afstappen van een trede van een half (of full) cab een gebruikelijke, veelvoorkomende en ongevaarlijke handeling is;
- —
dat de treden van de wagens (het hof begrijpt: zowel van de half cabs als van de full cabs) bekleed zijn met (anti — slib) traanplaat;
- —
dat [eiser] niets in zijn handen had toen hij uit de truck stapte;
- —
dat een handvat is bevestigd om het afstappen van de trede te vergemakkelijken;
- —
(ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep:) dat door Alpha zowel full als half cabs werden gebruikt en dat het enige verschil tussen een half cab en een full cab is dat de plaats van de passagier zich ook in (de op het platform geplaatste) cabine bevindt.
2.2.2.
Worktrans c.s. hebben deze stellingen onder meer onderbouwd met een verklaring van [A], gedateerd 19 april 2005, als productie 19 overgelegd bij akte van Worktrans c.s. van 21 september 2005, waarin staat te lezen:
Hierin kunnen wij u mededelen dat wij in al de jaren dat wij cateringvrachtwagens voor Alpha Flight Services onderhouden en repareren nog nooit een ander materiaal zijn tegengekomen of hebben gemonteerd dan tranenplaat voor de desbetreffende opstap. Tevens is ook tranenplaat op andere plaatsen van uw voertuigen gemonteerd zoals op en onder het bordes (loopgedeelte). Ook achter op de bumperdelen is tranenplaat gemonteerd mede doordat deze ook als opstap wordt gebruikt. Specifiek wordt er tranenplaat gebruikt om een optimale veiligheid van uw personeel te bewerkstelligen met als bijkomend voordeel een sterk materiaal met een lange levensduur.
2.3.1.
Met betrekking tot de betwisting door [eiser] van deze stellingen geldt het volgende.
2.3.2.
Zowel in de inleidende (…) dagvaarding als in de conclusie van repliek heeft [eiser] zonder enig voorbehoud aangevoerd dat de door hem ten tijde van het ongeval bereden truck een half cab was. Pas in de (na het tussenvonnis van de kantonrechter van 25 mei 2005) genomen akte van 14 december 2005 wijzigt [eiser] zijn eerdere stellingen en stelt hij zich op het standpunt dat hij zijn werkzaamheden op 8 oktober 2001 heeft uitgevoerd niet met een half-cabtruck (cabineplaats medepassagier achter bestuurder) maar met een full-cabtruck (twee cabineplaatsen naast elkaar).
2.3.3.
Op zichzelf was het, in ieder geval in hoger beroep, [eiser] toegestaan een eerder gemaakte fout te herstellen. Van een uitdrukkelijke erkenning was immers geen sprake. Het had dan echter wel op zijn weg gelegen om tegenover de stellingen van Worktrans c.s., dat alle trucks, zowel de half cabs als de full cabs, waren voorzien van treden met traanplaat en dat het hoogteverschil tussen de onderste trede en de grond van omstreeks 35 cm bedroeg, meer concreet aan te geven met welke truck hij op de bewuste dag heeft gereden. [Eiser] heeft dit echter nagelaten. Het komt het hof niet aannemelijk voor dat [eiser], met het beroep van chauffeur, omtrent merk en type van de door hem bereden truck geen nadere, meer concrete mededelingen heeft kunnen doen, enige verklaring daarvoor is in ieder geval door [eiser] niet gegeven.
2.3.4.
Naar het oordeel van het hof heeft [eiser] op deze wijze onvoldoende gemotiveerd betwist de stelling van Worktrans c.s., dat de door [eiser] bereden truck wat betreft de geplaatste traanplaat en de hoogte tussen de onderste trede en de grond voldeden aan de daaraan te stellen veiligheidseisen en dat, mede gezien de aanwezigheid van een handvat, Worktrans c.s. met betrekking tot de inrichting van de truck aan hun verplichtingen ex artikel 6:658, lid 2, BW hebben voldaan. Aan bewijslevering kan niet worden toegekomen.
de wijze waarop de truck werd schoongehouden
2.4.
Worktrans c.s. hebben gesteld dat in de periode van het ongeval, behalve in de maand oktober 2001, de gebruikte trucks na iedere rit werden schoongemaakt. Indien deze stelling juist zou zijn, wordt daarmee naar het oordeel van het hof voldaan aan de met betrekking tot het schoonhouden van de auto's redelijkerwijs te stellen veiligheidseisen. De stelling van Worktrans c.s. is gemotiveerd door [eiser] betwist. De mededeling van [eiser] ter gelegenheid van de comparitie van partijen in de eerste aanleg, inhoudende dat het voertuig schoon was, is dermate weinig specifiek dat daaruit geen erkenning kan worden afgeleid dat de zorgplicht van Worktrans c.s. met betrekking tot de treden van de door [eiser] bereden truck werd nagekomen. Het hof zal Worktrans c.s. daarom toelaten tot het bewijs van voornoemde stelling. Nu reeds wordt opgemerkt dat met betrekking tot het schoon zijn en schoon houden van de auto ook enige verantwoordelijkheid van [eiser] als werknemer in het geding kan zijn.
de schoenen
2.5.
Ter gelegenheid van comparitie van partijen in de eerste aanleg heeft [eiser] verklaard dat de schoenen, die hij ten tijde van het ongeval droeg, werkschoenen waren van zijn vorige werk en dat deze schoenen goed waren. [Eiser] beschikt niet meer over de schoenen, zodat bewijslevering dat de schoenen niet voldeden aan de daaraan te stellen eisen, niet kan worden geleverd. Tegen deze achtergrond, en mede gelet op het feit dat tussen partijen vaststaat dat het tot het beleid van Alpha behoorde dat door haar veiligheidsschoenen werden verstrekt, moet worden aangenomen dat [eiser] de stelling van Worktrans c.s. dat met betrekking tot de veiligheidsschoenen werd voldaan aan de redelijkerwijze daaraan te stellen veiligheidseisen, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
de werkinstructies
2.6.1.
Worktrans c.s. hebben gesteld (conclusie van antwoord, 48) dat [eiser] voor de aanvang van zijn werkzaamheden bij Alpha een vierdaagse training heeft gekregen en dat als onderdeel van die training een hele dag is besteed aan het rijden met de half-cab, waarbij ook het in- en uitstappen uitgebreid aan bod is geweest: het in- en uitstappen werd, aldus Worktrans c.s., tijdens deze training ook voorgedaan en geoefend. [Eiser] heeft deze stelling niet bestreden. Hij heeft slechts aangevoerd dat de training in het Nederlands werd gegeven (een taal die hij niet machtig was), waarbij hij betwist dat de instructeur af en toe in het Engels korte samenvattingen gaf. De betwisting door [eiser] heeft geen betrekking op de door Worktrans c.s. gestelde training bij het in- en uitstappen, een feitelijke oefening waarbij de gesproken taal geen, althans een zeer geringe rol speelt. [Eiser] heeft daarom onvoldoende gemotiveerd betwist dat Worktrans c.s. met betrekking tot het in- en uitstappen van de truck jegens hem voldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.
(…)’
2.6.2
Het Hof heeft — voor zover thans nog van belang — Worktrans c.s. toegelaten tot bewijslevering ten aanzien van het schoonhouden van de trucks.
2.7
In zijn arrest van 16 november 2010 heeft het Hof — na een weergave van hetgeen de getuigen (onder wie [eiser]) hebben verklaard — met betrekking tot het schoonmaken van de trucks overwogen:
‘2.3.
Gezien deze getuigenverklaringen acht het hof Worktrans c.s. geslaagd in het haar opgedragen bewijs. De getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] zijn zeer duidelijk wat betreft de instructie die door Worktrans aan de chauffeurs is gegeven, inhoudende dat na iedere rit de wagen aan de binnenzijde moesten worden schoongespoten. De instructie staat daarmee voldoende vast.
Ook acht het hof bewezen dat de instructie door Worktrans c.s./de chauffeurs werd nageleefd. Redengevend hiervoor is dat de getuige [betrokkene 2] verklaart dat hij dagelijks toezicht hield op het naleven van de instructie. De getuige [betrokkene 1] bevestigt dat hij zich altijd aan de instructie hield en dat, in het normale geval, ook zijn collega's dat deden. Het hof kent ook betekenis toe aan het door de getuigen vermelde gegeven dat het schoonhouden van de wagens in het kader van de bedrijfsactiviteiten ook van groot belang was: niet alleen werd, zoals de getuige [betrokkene 1] verklaart, op één dag regelmatig van auto's gewisseld en werd onderling niet geaccepteerd als een auto niet schoon was, ook was het schoonhouden van de auto's zeer in het bedrijfsbelang omdat, zo blijkt uit de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3], zowel door het vliegtuigpersoneel als door een — door de vliegmaatschappijen ingehuurd — auditbedrijf met grote regelmaat controle op de hygiëne werd uitgeoefend en negatieve bevindingen tot voor het bedrijf ingrijpende gevolgen konden leiden.
Tegenover deze verklaringen van de door Worktrans c.s. naar voren gebrachte getuigen is de verklaring van [eiser], dat het zeker niet zo was dat de trucks na terugkeer werden schoongemaakt en dat hij maar één keer heeft meegemaakt dat de auto werd schoongespoten, onvoldoende geloofwaardig.
Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat Worktrans c.s. met betrekking tot het schoonhouden van de trucks voldeed aan de eisen die, met het oog op de veiligheid van de werknemers en meer in het bijzonder het risico op vallen en uitglijden, daaraan moeten worden gesteld.
(…)
3.1.
Op grond van hetgeen het hof in de beide tussenarresten en in het onderhavige arrest heeft overwogen moet worden geconcludeerd dat Worktrans c.s. hebben voldaan aan de op hen rustende — in verband met het ongeval relevante —zorgverplichtingen, waarvan het rechtsgevolg is dat zij (reeds om die reden) jegens [eiser] niet op de voet van artikel 6:658 BW aansprakelijk zijn. Dit dient ertoe te leiden dat het vonnis waarvan beroep, waarin de vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, zal worden bekrachtigd.’
2.8
[Eiser] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Worktrans c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping, waarna partijen hun standpunten schriftelijk hebben toegelicht. [Eiser] heeft nog gerepliceerd.
3. Bespreking van de middelen
3.1
Het eerste middel, gericht tegen rov. 3.8 van 's Hofs eerste tussenarrest, betoogt dat het daarin vervatte oordeel rechtens onjuist dan wel onbegrijpelijk is omdat de verplichting (voortvloeiend uit het Handboek voor Catering Stewards) tot het inschakelen van politie of marechaussee alsmede de verplichting (voortvloeiend uit art. 28 Arbeidsomstandighedenwet) tot het opmaken van een rapportage van de Arbeidsinspectie vallen onder de zorgplicht van art. 7:658 lid 1 BW van Worktrans c.s. en het Hof ‘deze aspecten ten onrechte buiten beschouwing laat’.
3.2
Onjuist is de stelling dat de in art. 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht van de werkgever meebrengt dat de werkgever politie of marechaussee moet inschakelen bij een arbeidsongeval. Dat spreekt m.i. voor zich omdat deze bepaling betrekking heeft op maatregelen ter voorkoming van ongevallen. Onjuist is eveneens dat uit art. 28 Arbeidsomstandighedenwet een verplichting voortvloeit tot het opmaken van een rapportage,2. nog daargelaten dat:
- a.
het middel nalaat aan te geven waar een dergelijke stelling in feitelijke aanleg zou zijn betrokken;
- b.
niet wordt aangegeven op welke versie van de (met ingang van 1 januari 2007 gewijzigde) Arbeidsomstandighedenwet wordt gedoeld. Voor zover het middel zo zou moeten (en mogen) worden gelezen dat wordt gedoeld op art. 9 Arbeidsomstandighedenwet 1998 ziet het eraan voorbij dat deze bepaling betrekking heeft op (onder meer) ernstig lichamelijk letsel waaromtrent het Hof niets heeft vastgesteld, terwijl geen beroep wordt gedaan op door [eiser] geponeerde stellingen van die strekking.3.
3.3
Ten overvloede: de klacht dat een melding had moeten worden gedaan bij de Arbeidsinspectie is in de inleidende dagvaarding onder 7 (blz. 4) en in de conclusie van repliek onder 20 (blz. 11) aan de orde geweest. Het beroep kan [eiser] reeds niet baten omdat hij in de inleidende dagvaarding zelf toegeeft dat het achterwegen laten van zo een melding ‘niet meteen aansprakelijkheid inhoudt van zijn werkgever (zie HR 18 januari 2002, NJ 2002, 147).’ Het middel struikelt ten slotte ook op de — in cassatie niet bestreden — omschrijving van de rechtsstrijd in rov. 2.1 van het tweede tussenarrest. De hier bedoelde kwesties worden daar niet genoemd.
3.4
Middel II richt zich tegen rov. 2.3.4 van het tweede tussenarrest. Het middel komt er, als ik het goed begrijp, op neer dat het Hof wordt verweten bepaalde feitelijke stellingen van [eiser] over de oorzaak en de toedracht van het ongeluk (te weten de situatieschets en de nadere verklaring van [betrokkene 1] over de afstap aan de voorzijde — de onderdelen 2.2 en 2.3 -, alsmede de stelling over het gebruik en de schoonmaak van het voertuig en de plaats van het ongeval — onderdeel 2.4 -) niet te hebben meegenomen in zijn oordeel. Daarom zou het Hof hebben geoordeeld over ‘een andere kwestie dan de kwestie zoals die zich daadwerkelijk heeft voorgedaan, en welke zelf als zodanig in de processtukken tot uitdrukking komt’ (onderdeel 2.5).
3.5
De weinig heldere klacht over de afstap aan de voorzijde scharniert om de daarin genoemde tekening. Op zich is juist dat daarin een afstap aan de voorzijde (naar het lijkt aan de voorzijde van de motorkap of wellicht vóór het voorwiel) is getekend. De tekening of zelfs maar de betrokken productie behelst geen stellingen over het hoogteverschil tussen de onderste trede en de grond, terwijl rov. 2.3.4 (voortbouwend op rov. 2.3.3) juist daarop ziet. Nu het middel geen beroep doet op enige nuttige stelling die het Hof tot een ander oordeel dan neergeslagen in rov. 2.3.4 had moeten brengen, mislukt het.
3.6
De klacht over het schoonmaken van het voertuig en — in de visie van [eiser] — de in dat verband relevante plaats van het ongeval hebben niet van doen met de inrichting van de truck. Alleen op die inrichting heeft rov. 2.3.4 betrekking. De kwestie van het schoonhouden wordt besproken in rov. 2.4, waaromtrent het middel evenwel geen klacht postuleert. Het loopt daarin vast.
3.7
Middel III keert zich tegen de rov. 2.3, 3.1 en 4 van het eindarrest. Het middel betoogt dat het Hof ten onrechte en niet ter zake dienende de instructies omtrent het schoonmaken van de auto heeft beoordeeld in plaats van ‘de situatie op het platform en de daaronder gelegen trede aan de voorzijde van de auto’. Als ik het goed zie dan komen de klachten er verder op neer dat niet ter zake doet hoe het gesteld was met de binnenzijde van de auto. Wél van belang zou zijn dat de auto's (bedoeld is kennelijk: slechts) eenmaal per veertien dagen aan de buitenzijde werden schoongemaakt, terwijl ze 24 uur per dag werden gebruikt. Voorts wordt, zonder verdere toelichting, gerept van ‘de situatie op het platform’. Onderdeel 3.4 voegt nog een klacht toe die ik niet kan samenvatten (omdat ik haar niet begrijp).
3.8
Het middel doet geen beroep op enige concrete stelling over ‘de situatie op het platform’ die het Hof tot een ander oordeel noopte. Met name wordt niet aangevoerd dat dit vies zou zijn (geweest) zodat het van het platform in de auto stappen onvermijdelijk meebracht dat ook de auto vies zou worden. In rov. 2.3 van het eindarrest ligt besloten dat en waarom het Hof ervan uitgaat dat het platform niet vies was (het vliegtuigpersoneel en de luchtvaartmaatschappijen hechtten zeer aan hygiëne en daarop werd nauwlettend toegezien). Zeker tegen die achtergrond had het op de weg van [eiser] gelegen om concreet aan te geven wat er schortte aan ‘de situatie op het platform’ en waar hij dergelijke stellingen heeft geëtaleerd.
3.9
Zonder nadere toelichting, die evenwel geheel ontbreekt, is niet in te zien dat en waarom in dit verband ter zake doet ‘de daaronder’ (indien letterlijk genomen: onder het platform) gelegen ‘trede aan de voorzijde’.
3.10
Resteert de klacht dat, naar ik wil aannemen, het Hof zich zou hebben blindgestaard op het reinigen van de auto's aan de binnenzijde.
3.11
In rov. 2.1 van het eindarrest geeft het Hof het desbetreffende probandum als volgt weer: bewezen moet worden ‘dat de betrokken trucks na iedere rit werden schoongemaakt’. De steller van het middel kan worden toegegeven dat de eerste alinea van rov. 2.3 erop lijkt te wijzen dat het Hof inderdaad alleen belangstelling heeft voor reiniging van de binnenzijde. Uit hetgeen het Hof verderop in dezelfde rechtsoverweging overweegt, valt m.i. af te leiden dat het Hof mede het oog had op het schoonspuiten van de trucks, wat allicht aan de buitenzijde gebeurde. Op zich is die lezing niet dwingend. Maar zij is wel aannemelijk om de volgende redenen:
- a.
het Hof wijst met enige nadruk op het hygiëne aspect. Dat zou luce clarius niet tot zijn recht komen als de buitenzijde niet schoon was;
- b.
het Hof komt tot de slotsom dat ‘het schoonhouden van de trucks voldeed aan de eisen die, met het oog op de veiligheid van de werknemers en meer in het bijzonder het risico van vallen en uitglijden’, aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Hoewel enigszins een bewijs uit het ongerijmde, is m.i. plausibel dat het Hof een dergelijk oordeel niet zou hebben geveld wanneer het zou hebben aangenomen dat de buitenzijde van de trucks niet veelvuldig werd gereinigd.
3.12.1
Met betrekking tot hetgeen onder 3.11 onder b is vermeld, is ook een andere lezing mogelijk. Deze sluit dan aan bij de verklaring van de getuige [betrokkene 2], geciteerd in rov. 2.2.1 van het eindarrest. [betrokkene 2] verklaart daar dat de buitenzijde (en de opstap) eenmaal in de veertien dagen werd(en) schoongemaakt, maar het platform en de binnenzijde dagelijks. Ook [betrokkene 1] heeft daarop gewezen; hij wijst er nog op dat de litigieuze truck op de dag van het ongeval ‘brandschoon’ was. In deze lezing heeft het Hof kennelijk aangenomen dat het om de andere week schoonmaken van de opstap voldoende was omdat het platform en de binnenzijde van de trucks schoon waren. Dat is een feitelijk oordeel dat binnen de marges van het begrijpelijke blijft. Zeker nu het onderdeel geen beroep doet op stellingen die tot een ander oordeel dwongen of die het Hof ten minste had moeten bespreken. Dat geldt eens te meer nu de getuige [betrokkene 3] — waaraan het Hof evenals aan die van [betrokkene 2] geloof hecht — heeft verklaard dat chauffeurs de voertuigen na het lossen met een hoge drukspuit (klaarblijkelijk aan de buitenkant) moesten reinigen.
3.12.2
[Eiser] heeft als getuige verklaard dat de treeplank én het platform ‘altijd vies’ waren. Het Hof acht zijn verklaring evenwel ‘onvoldoende geloofwaardig’ (rov. 2.3). Dat is een feitelijk — en in cassatie dan ook niet bestreden — oordeel.
3.13
Bij deze stand van zaken houd ik de klachten voor ongegrond. Daarbij teken ik nog aan dat geen klachten worden voorgedragen die inhaken bij de stellingen ontvouwd in de memorie na enquête onder 7 e.v. zodat daarop niet behoeft te worden ingegaan.
3.14
Ik gaf al aan dat enige twijfel op zijn plaats is ten aanzien van de onder 3.10 weergegeven klacht. Zou Uw Raad met mij menen dat deze ongegrond is, dan kan het beroep m.i. worden afgehandeld op de voet van art. 81 RO.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑12‑2011