Rb. Arnhem, 11-01-2011, nr. 05/900455-10
ECLI:NL:RBARN:2011:BP0343, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
11-01-2011
- Zaaknummer
05/900455-10
- LJN
BP0343
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2011:BP0343, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 11‑01‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2011:BU6546, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 11‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Een 20-jarige inwoner van Amsterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken in verband met een reeks van mishandelingen van zijn toenmalige vriendin. De rechtbank heeft de man vrijgesproken van de hem tenlastegelegde poging moord/poging doodslag. Weliswaar is komen vast te staan dat de man zijn (toen al) ex-vriendin heeft opgewacht in Arnhem, haar is gevolgd en heeft gesproken met de bedoeling om haar voor zich terug te winnen. Ook staat vast dat deze ontmoeting is uitgemond in een tweetal verwondingen in de borst van het meisje, maar het letsel is van dien aard dat dit past bij zijn verklaring dat hij het mes alleen heeft gebruikt om te dwingen, niet om te steken. Dat zijn vriendin niettemin verwondingen heeft opgelopen, zou een gevolg zijn van onverwachte bewegingen van het meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verwondingen oppervlakkig zijn en niet wijzen op steken met de bedoeling om te doden. Zij passen bovendien binnen het scenario dat de man heeft geschetst. De rechtbank heeft de man vrijgesproken van uitlokking. Een medegevangene heeft verklaard dat de man hem had gevraagd om het meisje en haar moeder te doden omdat zij tegen hem zouden kunnen getuigen. De rechtbank vindt dat er onvoldoende bewijs is om deze verklaring te ondersteunen. Omdat de man al langer in voorarrest heeft gezeten werd hij na de behandeling van de zaak ter terechtzitting meteen vrijgelaten.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
PROMIS II
Parketnummers : 05/900455-10, 05/900833-10 en 05/721041-10
Data zittingen : 27 juli 2010, 5 oktober 2010 en 28 december 2010
Datum uitspraak : 11 januari 2011
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen:
naam : [verdachte]
geboren op : 21 augustus 1990 te Shiraz (Iran),
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
thans gedetineerd in P.I. Amsterdam, HvB Het Schouw, H.J.E. Wenckebachweg 48
Amsterdam.
Raadsman : mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Onder parketnummer 05/900455-10:
1.
hij op of omstreeks 25 april 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, meerdere malen, in de borst, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 25 april 2010 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, meerdere malen, in de borst, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Onder parketnummer 05/721041-10:
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 september 2009 tot 30 januari 2010 te Terborg en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (meermalen) (met kracht) heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt en/of voornoemde [slachtoffer] aan de haren heeft getrokken en/of een (hard) voorwerp in de richting van/tegen het gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer], heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Onder parketnummer 05/900833-10:
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2010 tot en met 2 augustus 2010 te Arnhem, in elk geval in Nederland, heeft gepoogd om [betrokkene] door giften en/of beloften en/of door het
verschaffen van middelen en/of inlichtingen te bewegen tot het plegen van het
navolgende strafbare feit, te weten:
het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven van [moeder slachtoffer] en/of [slachtoffer] en met dat opzet voornoemde [betrokkene] (meermalen) heeft benaderd om dit strafbare feit te plegen, althans te laten plegen en/of die [betrokkene] daartoe de personalia en/of adresgegevens en/of een signalement van die [moeder slachtoffer] en/of die [slachtoffer] heeft verstrekt en/of die [betrokkene] een geldbedrag van 4.000 Euro, in elk geval enig geldbedrag, in
het vooruitzicht heeft gesteld;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaken – die ter zitting van 5 oktober 2010 reeds zijn gevoegd - zijn laatstelijk op 28 december 2010 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. K. Hermans, heeft gerequireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Parketnummer 05/900455-10:
De rechtbank neemt het onderstaande als vaststaand in aanmerking nu dit volgt uit de bewijsmiddelen en verder ook niet ter discussie heeft gestaan.
Verdachte heeft een relatie gehad met [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]). Op 25 april 2010 is verdachte naar Arnhem gegaan om [slachtoffer] te ontmoeten. Hij heeft haar opgewacht bij haar verblijfplaats gelegen aan de [adres] en is haar te voet gevolgd naar Arnhem-Zuid. Op de [adres] te Arnhem heeft verdachte [slachtoffer] aangesproken (verklaring verdachte ter terechtzitting van 28 december 2010, pg 88) Op enig moment heeft verdachte, terwijl hij stond en [slachtoffer] op een hekje zat, (pg’s 87 en 74, verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 december 2010) - een mes met een scherpe punt (pg 128) uit zijn broekzak gehaald en het opengeklapt. Door dat mes zijn twee huidverwondingen ontstaan op het lichaam van [slachtoffer], een boven haar linkerborst en een boven haar rechterborst (pg 94). Beide wonden zijn in het ziekenhuis gehecht (pg 94). Op “de plaats delict” lag een hoeveelheid bloed op de stoep (pg’s 238-239).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, omdat volgens de officier van justitie de (voorwaardelijke) opzet op de dood bewezen kan worden en sprake is geweest van voorbedachten rade.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde geconcludeerd. Daartoe is, zakelijk weergegeven, gemotiveerd betoogd dat verdachte niet opzettelijk gestoken heeft. Hij heeft [slachtoffer] opgezocht om weer een (liefdes)relatie op te bouwen. Hij heeft bedoeld het mes dreigend op de borst van [slachtoffer] te leggen, waarna zij per ongeluk gewond is geraakt. De tweede wond is ontstaan door een schrikbeweging van verdachte. De aard van de verwondingen van [slachtoffer] wijzen ook uit dat er niet gestoken is.
Beoordeling van de rechtbank
De vraag die de rechtbank in de eerste plaats dient te beantwoorden is of verdachte [slachtoffer] gestoken heeft met het mes.
De verklaringen van verdachte -zowel bij de politie (pg’s 74 ev) als op de terechtzitting van 28 december 2010- houden ter zake samengevat in dat hij gefrustreerd raakte omdat [slachtoffer] een hernieuwde relatie met hem afwees. Hij wilde haar bang maken en zo afdwingen dat zij toch weer een relatie met hem wilde aangaan. Daarom heeft hij zijn mes tevoorschijn gehaald en op haar huid vlak boven de borst gelegd. Hij vroeg haar om een knuffel, zij schrok en het mes dat een zeer scherpe punt had, raakte haar huid en liet een verwonding achter. Vervolgens is door een schrikbeweging, een reflex, van hemzelf en/of [slachtoffer] het mes op een ander plek in haar huid terechtgekomen.
De medische verklaring over de verwondingen van [slachtoffer] ten gevolge van het mes vermeldt dat het gaat om een “2-tal steekwonden, beide 2 cm lengte, net boven beide borsten. De huid is door, maar onderliggende weefels zijn niet beschadigd”(pg 94).
De rechtbank stelt voorop dat de aard van de verwondingen past bij de verklaring van verdachte en niet bij stekende bewegingen met de intentie om iemand te verwonden of nog erger.
[slachtoffer] heeft in het ziekenhuis tegenover de politie verklaard dat verdachte haar aansprak en haar vroeg waarom zij niets meer van zich had laten horen. De hele tijd gedurende hun gesprek had verdachte zijn hand in zijn broekzak. Toen zij zijn verzoek om een laatste knuffel weigerde, trok hij opeens iets uit die broekzak en “toen heeft hij mij twee keer neergestoken” met een uitgeklapt mes. Daarna rende hij meteen weg (pg ‘s 87 en 88). Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer] verklaard dat zij op een hekje zat, hij haar een knuffel wilde geven; het daarna een hele tijd stil was -geschat 40 seconden- en dat verdachte haar toen uit het niets twee keer in de borst stak. Ook heeft zij verklaard dat zij het mes pas zag toen verdachte wegrende en dat zij eerst dacht dat hij haar twee snelle duwbewegingen gaf en gelijk wegrende.
Deze verklaringen van [slachtoffer] in samenhang bezien met de verklaringen van verdachte en de -objectief vastgestelde - aard van de verwondingen houden niet overtuigend in dat verdachte opzettelijk gestoken heeft.
De mogelijkheid blijft open dat [slachtoffer] de bewegingen van verdachte die volgens zijn zeggen inhielden dat hij het mes op haar borst legde en dat in tweede instantie het mes in een reflex op een andere plek boven haar borsten terechtkwam, vanwege de gevolgen: verwondingen, veel bloedverlies, naar het ziekenhuis, gekleurd heeft waargenomen, ervaren en/of geïnterpreteerd als steekbewegingen.
De verklaring van de getuige die het ontstaan van de verwondingen gezien heeft, steunt noch de verklaring van verdachte noch die van aangeefster. Immers deze getuige heeft verklaard dat zij gezien heeft dat de jongen (rechtbank: verdachte) met zijn rechterhand bewegingen maakte naar het meisje (rechtbank: [slachtoffer]); zij dacht dat hij haar sloeg (pg 105). Deze waarneming van “bewegingen” kan evenzogoed inhouden: de door verdachte verklaarde beweging van het brengen van zijn hand met mes naar de huid boven de linkerborst van [slachtoffer] en de daarop gevolgde reflexbeweging als de door [slachtoffer] verklaarde “duwbewegingen” en het steken.
Ten slotte overtuigen de door de officier van justitie opgesomde feiten en omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat verdachte met voorbedachten rade te werk is gegaan, de rechtbank er evenmin van dat verdachte [slachtoffer] met een mes gestoken heeft, ook niet wanneer deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang worden beschouwd. Immers op zichzelf beschouwd zijn deze omstandigheden niet veelzeggend voor de voorbedachte rade. Dat geldt met name voor de omstandigheid dat verdachte een mes bij zich had - de rechtbank overweegt dat het helaas vaker voorkomt dat iemand een mes bij zich draagt. Voorts heeft verdachte daarvoor de verklaring gegeven dat hij dat mes altijd bij zich heeft vanwege zijn angst voor de vriend van de moeder van [slachtoffer]. Het gegeven dat verdachte nieuwe simkaarten had aangeschaft - de rechtbank overweegt dat dat vaker gebeurt - en dat hij deze na het incident heeft vernietigd - de rechtbank overweegt dat dit past bij de aanvankelijke poging van verdachte om zijn aanwezigheid in Arnhem te verbloemen - draagt evenmin bij aan de conclusie van de officier dat er sprake zou zijn van voorbedachte rade. En voor de gestelde feiten en omstandigheden, zoals: “de reis van Hoorn naar Arnhem”, “het geruime tijd achter het slachtoffer aanlopen”, “het doen plaatsvinden van het incident wanneer er geen omstanders lijken te zijn” (rechtbank: uit niets volgt dat verdachte dit heeft gearrangeerd), “het van te voren hebben van zijn hand in de broekszak (mes)” en “de relatief lange stilte voorafgaand aan het steken” (rechtbank: [slachtoffer] verklaart hier pas bij de rechter-commissaris voor het eerst over en de duur ervan is een inschatting van haar) geldt dat die evenzeer passen in het door verdachte verklaarde scenario als bij het door [slachtoffer] verklaarde steken.
Een en ander houdt in dat de rechtbank het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen acht. Wel is te bewijzen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door een mes tegen haar borst te houden met de aanmerkelijke kans op verwondingen. Mishandeling is evenwel niet tenlastegelegd.
Onder parketnummer 05/721041-10:
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van meerdere mishandelingen (met letsel dan wel pijn ten gevolge) haar aangedaan door verdachte in de periode 1 september 2009 tot 30 januari 2010. Daarbij heeft zij aangegeven dat:
- -
verdachte haar eind september 2009 begin oktober 2009 in Terborg met zijn vuist op haar neus heeft geslagen. Verdachte wilde op dat moment naar huis (4.00 uur ’s nachts) en [slachtoffer] zei hem dat er geen treinen reden en hij moest blijven. De dag hierna zijn [slachtoffer] en verdachte naar de huisarts gegaan;
- -
zij vanaf begin oktober 2009 bij verdachte en zijn moeder in huis in Amsterdam woonde. Aldaar kregen verdachte en zij in november 2009 ruzie, waarbij werd geduwd, getrokken en over en weer geslagen, waarna verdachte haar een schop na gaf;
- -
zij onderweg naar Doetinchem (om een aangifte aan te laten passen) door verdachte aan de haren uit de tram werd getrokken, maar dat omstanders haar toen hebben gered;
- -
zij eind december 2009 met de platte hand door verdachte is geslagen en daarna van hem een klap op haar neus heeft kregen waarbij haar neus begon te bloeden. Zij later nog een klap in haar gezicht heeft gekregen waarbij haar neus wederom ging bloeden. Tevens kreeg zij een styling tang tegen haar gezicht gegooid. [slachtoffer] heeft die dag haar moeder gebeld en die heeft vervolgens de politie gebeld;
- -
zij in januari 2010 bij het uitgaan een klap van verdachte heeft gekregen. De volgende dag is zij gaan werken bij de Albert Heijn. De filiaalmanager bij de Albert Heijn heeft [slachtoffer] meermaals gevraagd naar haar blauwe plekken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gemotiveerd onderbouwd dat de ten laste gelegde mishandelingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het ten laste gelegde deels ontkend.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de hiervoor weergegeven verklaringen van [slachtoffer]. Hiertoe vindt de rechtbank op meerdere onderdelen steun in het rechtbankdossier.
Na het gebeuren in Terborg hebben een arts , de moeder en de tante van [slachtoffer] een blauwe plek op de neus van [slachtoffer] waargenomen. Tevens heeft verdachte ter zitting aangegeven, teneinde het huis te kunnen verlaten, [slachtoffer] een zodanige duw te hebben gegeven te hebben dat zij een blauwe neus heeft opgelopen. Hij is met haar meegegaan naar de huisarts omdat hij dacht dat haar neus wellicht gebroken was.
Het incident in de tram (onderweg naar Doetinchem) wordt bevestigd door de melding van de tramchauffeur en getuigen ter plaatse.
De filiaalmanager van de Albert Heijn waar [slachtoffer] in haar verklaring over spreekt heeft de verklaring van [slachtoffer] bevestigd in die zin dat hij meerdere malen blauwe plekken heeft gezien en haar daarover heeft aangesproken.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting bevestigd [slachtoffer] op meerdere momenten te hebben geslagen, geduwd en aan haar haren te hebben getrokken. Hierbij heeft verdachte aangegeven dat [slachtoffer] ook gewelddadig naar hem toe was.
Nu de aangifte van [slachtoffer] op meerdere onderdelen door getuigen en deels ook door verdachte worden ondersteund en verdachte heeft erkend geweld richting [slachtoffer] niet te schuwen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte hier ten laste is gelegd. Zulks met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op tijdstippen in de periode 1 september 2009 tot 30 januari 2010 te Terborg en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten l[slachtoffer], meermalen heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt en/of voornoemde [slachtoffer] aan de haren heeft getrokken en/of een (hard) voorwerp tegen het gezicht van die [slachtoffer], heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Onder parketnummer 05/900833-10:
De rechtbank neemt het onderstaande als vaststaand in aanmerking nu dit volgt uit de bewijsmiddelen en verder ook niet ter discussie heeft gestaan.
Verdachte heeft vanaf 24 april 2010 een periode in hechtenis gezeten in de PI “de Berg” te Arnhem. Hij is in die periode in contact gekomen met [betrokkene] en heeft met hem gesproken over de onderhavige rechtszaak.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gemotiveerd onderbouwd dat de ten laste gelegde uitlokking wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit van meet af aan ontkend.
De beoordeling van de rechtbank
Als bewijs van het gemaakte verwijt heeft de officier van justitie de verklaringen van [betrokkene] en twee (onder [betrokkene] in beslag genomen) briefjes met daarop personalia van [slachtoffer] en haar moeder [moeder slachtoffer] overgelegd. Voorts heeft hij gewezen op het rapport Vergelijkend handschriftonderzoek inzake de briefjes afkomstig uit Huis van Bewaring, door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 3 december 2010. Het NFI heeft na onderzoek van (het handschrift op) de briefjes gesteld dat het in de lijn der verwachting ligt wanneer verdachte de schrijver is van de betwiste briefjes. De kans dat een ander persoon de briefjes zou hebben geschreven wordt klein geacht.
De rechtbank ziet in het voorgaande onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het oordeel dat verdachte heeft gepoogd [betrokkene] tot moord heeft bewegen. Immers, onverminderd de conclusies van het NFI kan uit bedoelde briefjes niet worden afgeleid met welk doel de schrijver van die briefjes de genoemde personen heeft genoteerd. Buiten de verklaringen van [betrokkene] is geen (ander) bewijsmiddel aanwezig waaruit kan blijken dat verdachte bedoelde briefjes aan [betrokkene] heeft overhandigd en voor zover dit al het geval zou zijn dan betekent dit nog niet dat verdachte [betrokkene] (mondeling danwel schriftelijk) zou hebben bewogen tot het plegen van een moord op [slachtoffer] en haar moeder. De verklaring van [betrokkene] daarover staat op zichzelf. Verdachte heeft dit ook ontkend. Deze briefjes kunnen de tenlastelegging dan ook niet dragen.
Nu de essentialia van het verwijt slechts worden ondersteund door de verklaring van [betrokkene] zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het hier ten laste gelegde.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 721041-10:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- -
de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- -
de persoon en de persoonlijke financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 19 november 2010;
• het rapport van Psychiatrisch onderzoek pro justitia betreffende verdachte, gedateerd 21 juni 2010, opgesteld door drs. [psychiater];
• het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 29 juni 2010, opgesteld door [deskundige].
De strafmaat
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op de ernst van de ten laste gelegde feiten gewezen en op de gevolgen welke deze voor [slachtoffer] hebben. Voorts heeft hij gewezen op de persoon van de verdachte. Uitgaande van de bewezenverklaring van de drie ten laste gelegde feiten heeft de officier een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar geëist.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor vrijspraak van de poging tot moord en de poging tot uitlokking van moord gepleit. Er is geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling van de rechtbank
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (toenmalige) vriendin, hetgeen pijn en letsel heeft veroorzaakt. Meerdere gebeurtenissen vonden plaats in huiselijk en relationele sfeer, alwaar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Dat maakt het ernstige feiten. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte reeds eerder wegens meerdere (zwaardere) misdrijven is veroordeeld. Ten gunste van verdachte houdt bij de oplegging van straf rekening met de omstandigheid dat de relatie ook van de zijde van [slachtoffer] als ‘wild’ kan worden aangemerkt, hetgeen ondermeer kan blijken uit haar verklaring dat verdachte striemen in zijn nek heeft gekregen door haar nagels.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een gevangenisstraf.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder parketnummer 05/721041-10, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert een strafbaar feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) weken.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J.P. Bordes, als voorzitter,
mr. J.M. Hamaker, rechter,
mr. J.A.P. Bakker, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 januari 2011.