Rb. Rotterdam, 09-02-2012, nr. 10/650234-11
ECLI:NL:RBROT:2012:BV9269
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
09-02-2012
- Zaaknummer
10/650234-11
- LJN
BV9269
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2012:BV9269, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑02‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 307 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 09‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 359a Sv; sectie door niet benoemde deskundigen; achteraf werd door OvJ en RC in een pv gerelateerd, dat zij een verzoek daartoe gehonoreerd zouden hebben. Vormfout leidt niet tot niet ontvankelijkheid OM. Vaststelling dat onherstelbare vormfout is begaan, volstaat. Art. 307 Sr; bewezenverklaring dood door schuld; vrijspraak roekeloosheid.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/650234-11
Datum uitspraak: 9 februari 2012
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz-Altindag, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2012.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van Unnik-van Sluis heeft gerekwireerd tot:
- -
vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde;
- -
bewezenverklaring van het meest subsidiair ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar overgelegde pleitnota ter terechtzitting bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging behoort te worden verklaard. Hiervoor beroept de verdediging zich op het volgende.
Tussen 8 en 9 augustus 2011 is er sectie op het lichaam van het slachtoffer verricht. Het verrichten van een dergelijk deskundigenonderzoek kan pas na benoeming van de deskundige door de officier van justitie of door de rechter-commissaris in geval het een niet geregistreerde deskundige betreft. De arts-patholoog die de sectie heeft verricht, is niet opgenomen in het landelijk register van vaste gerechtelijke deskundigen, zodat benoeming door de rechter-commissaris had moeten plaatsvinden. Dit is niet gebeurd. Volgens de verdediging zijn hierdoor de beginselen van een goede procesorde geschonden, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak. De gevolgen hiervan kunnen niet meer teniet worden gedaan. Daarom zou deze schending volgens de raadsvrouw moeten leiden tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging.
Met betrekking tot dit verweer wordt het volgende overwogen.
Vast is komen te staan dat de artsen-pathologen M. Buiskool en A. Maes (hierna “de artsen”) op dinsdag 9 augustus 2011 sectie hebben verricht op het stoffelijk overschot van het slachtoffer. De artsen waren op dat moment niet door de officier van justitie of de rechter-commissaris als deskundigen benoemd en hadden van deze functionarissen geen opdracht tot het verrichten van de sectie gekregen. De artsen waren overigens ook niet opgenomen in het landelijk register van vaste gerechtelijke deskundigen. Op donderdag 11 augustus 2011 heeft de officier van justitie in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal opgenomen dat, indien de betreffende opsporingsambtenaren haar zouden hebben gevraagd of er sectie moest worden verricht op het lichaam van het slachtoffer, zij daarop zeker bevestigend zou hebben geantwoord, en zij de rechter-commissaris daartoe om benoeming van een deskundige zou hebben verzocht. De rechter-commissaris heeft op 8 september 2011 in een proces-verbaal opgenomen dat zij een dergelijk verzoek van de officier van justitie zou hebben gehonoreerd.
Uit deze feitenvaststelling blijkt dat een strafprocesrechtelijk voorschrift is geschonden. Immers, de artsen die sectie op het slachtoffer hebben verricht, waren niet van tevoren conform artikel 176 Sv als deskundigen benoemd en hebben geen opdracht tot het verrichten van sectie van de rechter-commissaris ontvangen. Dit betreft een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit vormverzuim niet van zodanige aard of ernst is dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet volgen. Geenszins is komen vast te staan dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. De verdediging heeft slechts potentiële negatieve gevolgen van het vormverzuim genoemd. Niet is gebleken dat de verdachte ten gevolge van het vormverzuim in enig individueel concreet belang is geschaad en daardoor nadeel heeft ondervonden in de zin van artikel 359a Sv. Hierbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de inhoud van de voornoemde processen-verbaal van de officier van justitie en de rechter-commissaris inhoudende dat zij – indien hen dit tijdig was gevraagd – conform artikel 176 Sv zouden hebben gehandeld en dat in dat geval een opdracht tot het verrichten van sectie zou zijn verstrekt. Tevens is relevant dat het uiteindelijke rapport van de artsen d.d. 15 augustus 2011 wel in opdracht van de rechter-commissaris is opgemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid, is de officier van justitie ontvankelijk in haar strafvervolging. Het verweer wordt dan ook verworpen.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Dit oordeel zal niet nader worden gemotiveerd, omdat de officier van justitie tot vrijspraak heeft gerekwireerd en de raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 8 augustus 2011 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, aanmerkelijk onvoorzichtig, onder invloed van alcohol
- -
met een mes in zijn hand op [slachtoffer] is toegelopen en, terwijl hij dat mes in zijn hand bleef houden,
- -
vervolgens die [slachtoffer] heeft geduwd en
- -
vervolgens met die [slachtoffer] in een worsteling is geraakt en
- -
vervolgens in die worsteling ten val is gekomen
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat voornoemd [slachtoffer] een steekwond in de hals bekwam, veroorzaakt door het bovenbenoemde mes, aan de gevolgen waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
Naar de mening van de officier van justitie moet het handelen van de verdachte worden gekwalificeerd als onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. De rechtbank begrijpt hieruit dat de officier van justitie niet tot een bewezenverklaring komt van de ten laste gelegde roekeloosheid. Ook de rechtbank acht dit bestanddeel niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu ook de raadsvrouw vrijspraak hiervan heeft bepleit, zal dit oordeel niet nader worden gemotiveerd.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Bij dit vonnis is als bijlage II een overzicht gevoegd van de bewijsmiddelen inhoudende de redengevende feiten en omstandigheden die tot het bewijs hebben bijgedragen.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig dan wel onoplettend dan wel onachtzaam heeft gehandeld. De dood van het slachtoffer is niet aan zijn schuld te wijten, maar aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden (het trekken door het slachtoffer aan de arm van de verdachte, het verliezen van het evenwicht door de verdachte en het struikelen over de dorpel). Geconcludeerd wordt dat sprake is van een noodlottig ongeluk. Dat de verdachte alcohol had genuttigd, maakt dit niet anders.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank neemt, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, de verklaring van de verdachte over de toedracht van het gebeurde als uitgangspunt. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte naar aanleiding van een discussie naar het slachtoffer is toegegaan en hem met twee handen heeft weggeduwd. Hierbij had de verdachte een scherp mes in de hand, dat – in tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft aangevoerd – blijkens de beelden van de reconstructie naar boven was gericht. De duw vond plaats ter hoogte van de borst. Dat betekent dat de verdachte zijn hand met daarin het mes in de buurt van vitale organen en slagaders van het slachtoffer hield. Het slachtoffer heeft in een reactie op de duw van de verdachte de hand van de verdachte met daarin het mes beetgepakt, waarbij de verdachte struikelde. De rechtbank gaat er vanuit dat het mes dat de verdachte vasthield, bij de val/struikeling van de verdachte waarin het slachtoffer werd meegetrokken, de halsslagader van het slachtoffer heeft geraakt. Het slachtoffer bloedde namelijk direct heftig en is kort hierna aan zijn verwondingen overleden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van causaliteit tussen de dood en de vastgestelde gedragingen van de verdachte. De dood van het slachtoffer is namelijk ingetreden als gevolg van het handelen van de verdachte zoals dat bewezen is verklaard en kan hem redelijkerwijs worden toegerekend. Uit de rapportage naar aanleiding van de sectie blijkt dat de dood een rechtstreeks gevolg is van het steekletsel. Dat wellicht ook andere omstandigheden dan de handelingen van de verdachte aan de noodlottige afloop hebben bijgedragen, zoals het door het slachtoffer beetpakken van de hand van verdachte met daarin het mes en het daarop struikelen en vallen van de verdachte, doet hier niets aan af. Het moet voor de verdachte redelijkerwijs voorzienbaar zijn geweest dat zijn eerder omschreven duw met een mes in de hand tot een reactie van het slachtoffer kon leiden, waarbij een worsteling dan wel val kon ontstaan en het mes de vitale organen of slagaders van het slachtoffer kon raken.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het handelen van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden aangemerkt. De verdachte heeft met een scherp mes met een naar boven gerichte punt in zijn hand het slachtoffer met twee handen op borsthoogte weggeduwd. Bovendien was de verdachte onder invloed van alcohol. Hij wist dan wel had moeten weten dat dit effect kon hebben op zijn gedrag, reactiesnelheid en stabiliteit. Rekeninghoudend met al deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat er bij de verdachte sprake is geweest van een aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan dood door schuld van zijn vriend, een vijfentwintigjarige man. Nadat de verdachte worst had gesneden met een scherp keukenmes, kreeg hij een discussie met zijn vriend over een sms-bericht dat de verdachte van zijn vriendin kreeg. Het slachtoffer wilde hierop de telefoon uit de hand van de verdachte pakken. De verdachte heeft toen niet alleen zijn hand met daarin de telefoon naar achter gehouden, maar heeft vervolgens ook het slachtoffer met twee handen weggeduwd. Bij deze duw tegen het bovenlichaam van het slachtoffer had de verdachte in zijn rechterhand nog steeds het scherpe keukenmes. Doordat het slachtoffer vervolgens de rechterarm van de verdachte pakte, struikelde de verdachte en verloor hij zijn evenwicht. Tijdens deze val heeft het mes dat de verdachte vasthield de halsslagader van het slachtoffer geraakt. Het slachtoffer is kort hierna aan zijn verwondingen overleden.
De gevolgen van het handelen van de verdachte zijn enorm tragisch. Ondanks dat de verdachte de dood van zijn vriend niet heeft gewild, is hij hier wel verantwoordelijk voor. De nabestaanden van het slachtoffer hebben een onherstelbaar verlies geleden en zullen het slachtoffer voor altijd moeten missen. Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Wel houdt de rechtbank bij het bepalen van die duur rekening met de ernstige gevolgen van het feit voor de verdachte zelf. De verdachte lijdt zichtbaar onder het gebeurde en betreurt zijn handelen zeer. Hij moet zelf zijn vriend missen en leven met de wetenschap dat hij een bepalende rol bij diens overlijden heeft gespeeld. Hierin wordt aanleiding gezien de gevangenisstraf enigszins te matigen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is verder in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 januari 2012 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 186 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kaaij, voorzitter,
en mrs. Benaissa en Van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hut, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2012.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 9 februari 2012:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 08 augustus 2011 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek en/of halsader en/of halsslagader van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(Art. 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 augustus 2011 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de hals/nek en/of halsader en/of halsslagader), heeft toegebracht, door opzettelijk (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek van die [slachtoffer] te steken, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
(Art. 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 augustus 2011 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nek en/of halsader en/of halsslagader heeft gestoken, tengevolge waarvan deze [slachtoffer] is overleden;
(Art. 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 8 augustus 2011 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, roekeloos, in elk geval grovelijk, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, (onder invloed van alcohol)
- -
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand op [slachtoffer] is toegelopen en/of, terwijl hij dat mes in zijn hand bleef houden,
- -
(vervolgens) die [slachtoffer] heeft geduwd en/of
- -
(vervolgens) met die [slachtoffer] in een worsteling is geraakt en/of
- -
(vervolgens) in die worsteling samen met [slachtoffer] ten val is gekomen
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat voornoemd [slachtoffer] een snijwond/steekwond in de hals bekwam, veroorzaakt door het bovenbenoemde mes, aan de gevolgen waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Bijlage II bij vonnis van 9 februari 2012:
BEWIJSMIDDELEN en voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan
De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.
- 1.
Een ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL17E0 2011235594-42 inclusief foto van een mes, opgemaakt door de opsporingsambtenaren A. Breemer en L.W. Muilwijk, voor zover inhoudende als de op 18 augustus 2011 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Terwijl ik in de gang in de woning aan de Anjerweg 8 te Bleiswijk stond met mijn telefoon in mijn hand, zag ik dat [slachtoffer] (de rechtbank beziet deze verklaring van de verdachte in onderling verband en samenhang met de andere bewijsmiddelen en gaat er daarbij vanuit dat met [slachtoffer] wordt bedoeld: het slachtoffer) vanaf de keuken ook de gang in kwam. Ik had de telefoon in mijn linkerhand. In mijn rechterhand had ik een mes vast. Ik gaf aan [slachtoffer] aan dat hij zich er niet mee moest bemoeien en liep langs [slachtoffer] de keuken in. [slachtoffer] bleef in de deuropening staan en ik draaide mij om en zei dat hij mij met rust moest laten. Ik zag dat hij met zijn hand in de richting van mijn telefoon kwam. Ik maakte hieruit op dat hij mijn telefoon wilde pakken. De hand waar ik mijn telefoon in hield, deed ik hierop naar achteren, zodat [slachtoffer] de telefoon niet kon pakken. [slachtoffer] en ik stonden op dat moment met onze gezichten naar elkaar toe. Ik heb [slachtoffer] vervolgens met de telefoon en het mes in mijn handen met twee handen weggeduwd. Ik denk dat ik hem op zijn borst duwde. Ik voelde dat [slachtoffer] mij vastpakte bij mijn rechterhand waar ik het mes in vast hield en ik voelde dat [slachtoffer] mij naar zich toe trok. Ik weet niet met welke hand [slachtoffer] mij vast hield, maar ik voelde druk op mijn hand. Door de druk vanuit mijn hand, verloor ik mijn evenwicht en viel ik naar voren, terwijl [slachtoffer] mij vast hield. Ik struikelde ook over de drempel of iets anders. Ik viel als het ware naar voren. Voordat ik volledig op de vloer zou vallen, kon ik mijn evenwicht herstellen. Op het moment dat ik mij herstelde en weer rechtop stond, zag ik dat er bloed uit de linkerkant van de hals van [slachtoffer] stroomde. Het is een mes met kartels. Het handvat is van hout en rood van kleur. Wanneer u mij de afbeelding van een mes toont, die als bijlage aan het proces-verbaal is gevoegd, antwoord ik dat dat het mes is. Wij hebben maar één mes in huis dat er zo uit ziet. Dit alles is gebeurd op maandag 8 augustus 2011 om ongeveer 19.00 uur.
- 2.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting, voor zover inhoudende:
Het was inderdaad het scherpste mes dat we hadden. Ik wist dat het scherp was.
- 3.
De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden van de schouw d.d. 24 november 2011, die als bijlage zijn gevoegd bij het ambtsedig proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL17P0 2011235594-46, opgemaakt op 5 december 2011 door de opsporingsambtenaar L. Vermeulen, waarop is te zien dat de verdachte tijdens de duw het mes met het lemmet naar boven in zijn hand heeft.
- 4.
Een ambtsedig rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 15 augustus 2011, zaaknummer 2011.08.09.010, aanvraagnummer 001, opgemaakt door de deskundigen A. Maes en M. Buiskool, voor zover inhoudende:
De overledene is overleden te Bleiswijk, Anjerweg 13, op 8 augustus 2011 omstreeks 20.00 uur. Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door een onderbreking van de bloedsomloop door een luchtembolie opgetreden ten gevolge van uitwendig mechanisch perforerend geweld op de hals (steekletsel).
- 5.
Een ander geschrift, te weten een brief van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 9 januari 2012, zaaknummer 2011.08.09.010 S2011-262, opgemaakt door de deskundigen A. Maes en M. Buiskool, voor zover inhoudende:
Uw aanvullende vraag, die is gesteld in de e-mail d.d. 4 januari 2012, naar aanleiding van de door ons bijgewoonde reconstructie op 24 november 2011 hebben wij in goede orde ontvangen.
Vraag: komt de lezing van de verdachte overeen met het letsel gevonden bij het slachtoffer bij de sectie?
Antwoord: de door de verdachte nagebootste handelingen met betrekking tot het ontstaan van het bij het slachtoffer gevonden letsel kunnen het bij sectie gevonden dodelijk letsel goed verklaren.
- 6.
Een ambtsedig rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 29 september 2011, zaaknummer 2011.08.09.010, aanvraagnummer 002, opgemaakt door de deskundige K.J. Lusthof, voor zover inhoudende:
In het bloed van [verdachte] is alcohol (ethanol) aangetoond in een concentratie van 0,54 m/ml (= promille). De concentratie van alcohol in het bloed van [verdachte] ten tijde van de melding bij de politie (rond 19 uur) kan worden geschat op 1,1 à 1,5 mg/ml
Bij een dergelijke concentratie kunnen onder andere gedrags- en stemmingsveranderingen, roes en verminderde reactiesnelheid en waarneming optreden.
Het andere geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.