Hof Den Haag, 08-03-2013, nr. 22-003700-12
ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2206
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
08-03-2013
- Zaaknummer
22-003700-12
- LJN
CA2206
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2206, Uitspraak, Hof Den Haag, 08‑03‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:363, Niet ontvankelijk
Uitspraak 08‑03‑2013
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het hoofd van het slachtoffer tot tweemaal toe met kracht tegen de stoeprand en/of wegdek te slaan. De schedel van het slachtoffer is hierdoor in meerdere fragmenten gebroken en ook een oogkas en een voorhoofdsholte waren gebroken. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Partij(en)
PROMIS
Rolnummer: 22-003700-12
Parketnummer: 09-757818-12
Datum uitspraak: 8 maart 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 juli 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortejaar] 1984,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught - Nieuw Vosseveld 2 Huis van Bewaring te Vught.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 februari 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het 1 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is er een beslissing genomen omtrent het beslag als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 maart 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk die [benadeelde partij] met de achterkant van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of met een steen tegen het hoofd heeft geslagen en/of die [benadeelde partij] met het hoofd meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen de stoeprand althans het wegdek heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 maart 2012 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: fractuur van de schedel en/of een bloeding tussen het hersenvlies en de schedel en/of verdrukking van de hersenen en/of schedelbasisfractuur, waaronder een gebroken oogkas en/of een gebroken voorhoofdsholte), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met de achterkant van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of met een steen tegen het hoofd te slaan en/of die [benadeelde partij] met het hoofd meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen de stoeprand althans het wegdek te slaan.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 maart 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk die [benadeelde partij] met het hoofd meermalen met kracht op/tegen de stoeprand althans het wegdek heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft zich terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [benadeelde partij] en [getuige] onaannemelijk en ongeloofwaardig zijn en mitsdien niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat het opzet van de verdachte niet was gericht op het toebrengen van potentieel dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij], zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Een en ander overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om verklaringen van [benadeelde partij] en [getuige] over de feitelijke toedracht als onaannemelijk of ongeloofwaardig terzijde te schuiven, nu zij in hoofdlijnen consistent en op essentiële punten strokend met de overige bewijsmiddelen hebben verklaard. Het hof zal hun verklaringen tot het bewijs bezigen.
Het verweer dat het opzet van verdachte niet was gericht op het toebrengen van letsel, dan wel de dood van [benadeelde partij], maar om zich van [benadeelde partij] los te maken, waarbij het hoofd van [benadeelde partij] tegen de grond is gekomen, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen.
Voorts overweegt het hof met betrekking tot het opzet van de verdachte dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een bijzonder kwetsbaar lichaamsdeel is en dat geweld aangewend tegen het hoofd bijzonder risicovol is en potentieel dodelijk kan zijn. Door het hoofd van [benadeelde partij] met kracht tot tweemaal toe tegen de stoeprand of het wegdek te slaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij] als gevolg daarvan zou kunnen komen te overlijden. Het hof verwerpt de verweren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig zijn pleitaantekeningen het verweer gevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt en mitsdien van alle rechtsvervolging ontslagen dient te worden.
Het hof overweegt omtrent het noodweerverweer als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte in de avond van 28 op 29 maart 2012 geluidsoverlast ondervond van zijn huisgenoot [getuige]. De verdachte is naar de kamerdeur van [getuige] gelopen en heeft daar vervolgens een woordenwisseling gehad met [getuige] en [benadeelde partij], die bij [getuige] op bezoek was. De verdachte had volgens [getuige] een agressieve houding, alsof hij wilde vechten. De verdachte heeft vervolgens tegen [benadeelde partij] gezegd dat hij mee naar buiten moest komen (ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, PL1514 2012068708 blz 43, 88, 128-129, verklaringen [getuige] en [benadeelde partij]). [benadeelde partij] is naar buiten gegaan, achter verdachte aan, waarna er een vechtpartij tussen de verdachte en het slachtoffer is ontstaan (idem blz 129, 43, 88). Verdachte verklaart dat er buiten gelijk gevochten werd tussen [benadeelde partij] en hem (idem blz 93). Als verdachte handhaaft verdachte bovendien zijn eerder als aangever afgelegde verklaring (idem blz 92), inhoudend dat hij buiten op straat gelijk begon te vechten met de jongen die op bezoek was (idem blz 67). [benadeelde partij] heeft als gevolg van de bewezenverklaarde geweldsuitoefening door de verdachte tijdens die vechtpartij ernstig letsel opgelopen (idem blz 58, een schriftelijk stuk gevoegd als bijlage bij genoemd proces-verbaal).
Gelet op vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door [getuige] en [benadeelde partij] te vragen mee naar buiten te gaan en voor [benadeelde partij] uit te lopen op weg naar de straat. Op straat is gelijk een vechtpartij ontstaan tussen twee personen die hierop uit waren. Aldus is niet aannemelijk geworden dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer faalt dan ook.
De verdediging heeft haar stelling dat sprake is van noodweerexces niet of nauwelijks met feiten en/of omstandigheden onderbouwd, terwijl ook overigens uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte als gevolg van een zodanige gemoedsbeweging heeft gehandeld. Het beroep op noodweerexces faalt mitsdien eveneens.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of de verdachte uitsluit. Het bewezen verklaarde en de verdachte zijn dus strafbaar.
Kwalificatie
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het hoofd van het slachtoffer tot tweemaal toe met kracht tegen de stoeprand en/of wegdek te slaan. De schedel van het slachtoffer is hierdoor in meerdere fragmenten gebroken en ook een oogkas en een voorhoofdsholte waren gebroken. Gelet op dit letsel en de potentieel dodelijke gevolgen hiervan heeft het slachtoffer een spoedoperatie moeten ondergaan. Dat het slachtoffer niet is overleden, is een gelukkige omstandigheid die zeker niet aan de verdachte is te danken. De lichamelijke gevolgen voor het slachtoffer op lange termijn zijn nog niet bekend. Blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring ondervindt het slachtoffer tot op heden de lichamelijke en psychische gevolgen van verdachtes handelen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een poging tot doodslag alsmede andere strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het advies van de reclassering d.d. 5 juli 2012 waarin wordt geconcludeerd dat de verdachte een verleden heeft met geweldsdelicten, hetgeen hij bagatelliseert. De verdachte heeft geen woonruimte meer, heeft geen werk en kan niet terugvallen op familie of vrienden. De reclassering adviseert daarom zo mogelijk een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen problemen heeft, maar dat hij zich kan vinden in het advies en de voorgestelde bijzondere voorwaarden van de reclassering.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag als voorschot van € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij zich niet in eerste aanleg, maar eerst in hoger beroep heeft gevoegd. De benadeelde partij is hiertoe ex artikel 421, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering onbevoegd. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering (zie o.a. HR 17 februari, 1998, NJ 1998). De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij]
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de thans voorhanden gegevens niet bepaald worden wat de hoogte is van de door het slachtoffer geleden (immateriële) schade. Vast staat dat nog geen eindresultaat beschouwd kan worden. Er is geen informatie voorhanden over het beloop van het herstelproces. Onduidelijk is of, gedurende welke periode en in welke mate verdachte beperkingen heeft ondervonden/ondervindt in zijn functioneren. Gesteld wordt dat het slachtoffer onder behandeling is van een psycholoog wegens depressieve klachten, maar nadere informatie daaromtrent ontbreekt. Bij gebreke hiervan acht het hof geen termen aanwezig voor het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar aanwijzingen van de Stichting Reclassering Neerland te Den Haag, zoals deze instelling dat nodig acht, ook indien dit inhoudt het naleven van een meldingsgebod en/of een behandelverplichting bij Bouman GGZ of soortgelijke instelling.
Geeft eerstgenoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de opgelegde voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 maart 2013.
Mr. G.J.W. van Oven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.