Hof 's-Hertogenbosch, 02-03-2017, nr. 200.174.146, 01
ECLI:NL:GHSHE:2017:834
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-03-2017
- Zaaknummer
200.174.146_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:834, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑03‑2017; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:20
ECLI:NL:GHSHE:2016:20, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑01‑2016; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2017:834
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:21
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Co-ouderschap intensief nagestreefd, met ondersteuning middels ondertoezichtstelling. Kinderen voeren er wel bij, ouders kunnen strijd niet los laten. Noodzaak gezagsbeëindiging.
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 2 maart 2017
Zaaknummer: 200.174.146/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/286884 / FA RK 14-6407
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A.P.J. van den Biggelaar.
5. De beschikking d.d. 7 januari 2016
Bij die beschikking heeft het hof:
- de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 30 april 2015 vernietigd voor zover betrekking hebbende op de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en haar hoofdverblijf voorlopig, voor de duur van het traject zoals overwogen onder rechtsoverweging 3.6.1 tot en met 3.6.6 van de beschikking, het zogenaamde schottentraject, bepaald bij de moeder;
- verstaan dat de partijen zich zullen houden aan de tussen hen overeengekomen afspraak inzake het tijdelijk niet onderhouden van rechtstreekse contacten, hoe ook genaamd en de daarbij deels door de partijen en deels door het hof vastgestelde randvoorwaarden, die zich voor wijziging of aanvulling, alles in overleg met de GI, lenen;
- iedere verdere behandeling van de zaak pro forma aangehouden.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2016, 4 oktober 2016 en 21 februari 2017.
Op 13 april 2016 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
- de vader, bijgestaan door mr. Van den Biggelaar;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] .
Op 4 oktober 2016 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
- de vader, bijgestaan door mr. Van den Biggelaar;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 3] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] .
Op 21 februari 2017 zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
- de vader, bijgestaan door mr. Van den Biggelaar;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 3] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] .
De raad is niet ter zitting verschenen.
6.2.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn op 20 februari 2017 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting van 21 februari 2017 is inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
6.3.
Het hof heeft na de uitspraak van 7 januari 2016 kennisgenomen van de inhoud van:
- -
de brief van de advocaat van de moeder van 31 maart 2016 met bijlage;
- -
de brief van de GI van 8 april 2016 met bijlagen;
- -
de brief van de advocaat van de moeder van 20 september 2016 met bijlagen;
- -
de brief van de advocaat van de moeder van 22 september 2016 met bijlagen;
- -
de brief van de advocaat van de vader van 27 september 2016;
- -
de brief van de GI van 3 oktober 2016;
- -
het faxbericht van de GI van 8 november 2016;
- -
de brief van de advocaat van de moeder van 28 november 2016 met bijlagen;
- -
de brief van de advocaat van de vader van 29 november 2016;
- -
de brief van de GI van 5 januari 2017;
- -
de brief van de advocaat van de vader van 6 februari 2017, houdende nieuwe verzoeken, met bijlagen;
- -
de brief van de advocaat van de moeder van 9 februari 2017 met bijlagen;
- -
de brief van de advocaat van de vader van 20 februari 2017 met bijlagen.
7. De verdere beoordeling
7.1.
Uit hetgeen de GI en de ouders het hof hebben bericht en zoals uitvoerig ter zitting van 21 februari 2017 besproken, dient te worden geconcludeerd dat handhaving van het co-ouderschap met de schotten tussen de ouders in, zoals dat door het hof aan partijen op 26 november 2015 is voorgesteld en waaraan partijen en de GI uitvoering hebben gegeven zoals is bepaald in de beschikking van 7 januari 2016, niet langer mogelijk is. Partijen hebben zich tot het uiterste ingespannen om invulling te geven aan dat co-ouderschap, met name ook omdat uit de gesprekken met de kinderen en aan de hand van hun persoonlijke ontwikkeling gedurende de afgelopen periode is gebleken dat zij zich wel hebben bevonden in dit co-ouderschap, dit ondanks de problemen die er ook steeds waren. Deze problemen hebben zich in hoofdzaak tussen de ouders afgespeeld. Waar de kinderen in de periode vóór de onder de regie van de GI plaatsgevonden co-ouderschapsregeling veel last ondervonden van de strijd tussen de ouders, met name bij de overgangen van de kinderen van de ene naar de andere ouder, is de belasting van de kinderen aanmerkelijk afgenomen. Desondanks is het voor de ouders een te zware belasting gebleken, zo maken zij beiden wel duidelijk, om nog van hen te verlangen dat zij voort gaan op de ingeslagen weg naar een co-ouderschap zonder verdere begeleiding van de GI.
7.2.
De moeder heeft duidelijk gemaakt dat voor haar het reizen gedurende de week dat de kinderen bij haar zijn een te zware belasting oplevert: zij houdt dit niet meer vol. Zij verbindt voorwaarden aan een (eventuele) voortzetting van een co-ouderschap. De belangrijkste voorwaarde daarbij is dat de kinderen, althans [minderjarige 2] , in de omgeving van de moeder school zullen (zal) vervolgen. Alleen op die wijze kan de moeder verdere invulling geven aan een co-ouderschap waarbij de kinderen gedurende een week bij haar en de andere week bij de vader verblijven. Het hoofdverblijf van de kinderen zou wat de moeder betreft in dat geval bij voorkeur bij haar worden bepaald en het gezamenlijk gezag wil de moeder door laten lopen. De moeder weet dat er voor [minderjarige 1] op korte termijn een keuze gemaakt dient te worden voor haar middelbare school. Zij wenst [minderjarige 1] in de gelegenheid te stellen zich nader te oriënteren op een inschrijving op een school in [plaats 1] , alwaar [minderjarige 1] een door haar gewenste dansopleiding kan volgen. [minderjarige 1] is daar op auditie geweest. Daar is uitgekomen dat zij vooralsnog niet geplaatst wordt. [minderjarige 1] kan gedurende een periode van drie maanden op maandagavond en woensdagmiddag in [plaats 1] komen trainen. In die periode wordt dan vastgesteld of [minderjarige 1] eventueel alsnog kan worden toegelaten op de school in [plaats 1] . Voor de periode die nu aanstaande is wil de moeder dat [minderjarige 1] naast de school in [plaats 1] en de door [minderjarige 1] voorgestelde scholen in [plaats 2] tevens wordt ingeschreven op een school in [plaats 3] .
Indien niet aan de voorwaarde(n) van moeder kan worden voldaan, verzoekt moeder de omgangsregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking te handhaven.
7.3.
De vader heeft te kennen gegeven last te ondervinden van de voortdurende spanningen die er tussen de ouders zijn. Hij stelt dat ook de kinderen, op dit moment met name [minderjarige 1] , schade oplopen door de stagnatie in het co-ouderschap. Op geen enkel punt is het mogelijk om tot overeenstemming te komen. Hij acht het nodig dat het gezag over de minderjarigen alleen bij hem komt te berusten. De vader verwacht dat er dan rust zal ontstaan, van waaruit het mogelijk zal zijn dat de kinderen de ene week bij hem en de andere week bij de moeder verblijven. Voor het geval het gezag niet alleen bij hem komt te liggen, wijst de vader er op dat er voor [minderjarige 1] op zeer korte termijn een schoolkeuze gemaakt dient te worden. Voor 8 maart 2017 moet zij worden ingeschreven, eventueel voorlopig. De vader wil niet (meer) meewerken aan een (voorlopige) inschrijving in [plaats 1] . Hij verzoekt het hof vervangende toestemming aan hem te verlenen [minderjarige 1] in te schrijven op een middelbare school in [plaats 2] . De vader acht het niet in het belang van [minderjarige 1] dat zij alsnog inspanningen gaat leveren om in [plaats 1] aangenomen te worden. [minderjarige 1] heeft audities gedaan in [plaats 4] , [plaats 5] , [plaats 6] en [plaats 1] en er zou nu aanvaarding moeten zijn dat het hoogste niveau op dit gebied niet haalbaar is. Voor [minderjarige 1] zijn er ook goede alternatieven in [plaats 2] om haar passie uit te oefenen, die beter aansluiten bij haar persoonlijke omstandigheden, waaronder ook de gezinssituaties en de (on)mogelijkheden die van daaruit bestaan om aan bepaalde wensen invulling te geven.
Indien het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitsluitend bij vader komt te berusten en een week op week af regeling niet meer haalbaar is, verzoekt hij een omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de oneven weken voortaan bij de vrouw verblijven van donderdag 09.00 uur tot maandag 09.00 uur en in de even weken van woensdag 09.00 uur tot donderdag 09.00 uur.
7.4.
De GI heeft bij brief van 5 januari 2017 haar visie gegeven op de situatie van kinderen en de ouders.
Ten aanzien van [minderjarige 1] : er wordt een groei gezien vanaf het begin van groep 8. Er lijkt meer rust te zijn en zij staat steviger in haar schoenen. Ook gaan haar resultaten vooruit. De omgeving van [minderjarige 1] is turbulent geweest de afgelopen jaren, wat haar belemmerd heeft in haar cognitieve ontwikkeling. Nu wordt er meer rust gezien en komt [minderjarige 1] toe aan haar eigen ontwikkeling.
Ten aanzien van [minderjarige 2] : zij doet het heel goed op school en in de klas. Zij kan beter verwoorden wat zij wil en voelt. Zij is sterker geworden.
Ten aanzien van de ouders: zij hebben ieder hun eigen standpunten en zijn hier moeilijk van af te krijgen. Er is veel emotie en onenigheid. Overleg en onderhandeling inzake kwesties rond de kinderen en af en toe water bij de wijn doen, blijken onmogelijk. Afspraken rondom vakanties maken de ouders nu wel zelf en dat gaat prima. Een co-ouderschap is niet (langer) haalbaar en uitvoerbaar. De moeder kan het onder de huidige omstandigheden om praktische redenen ook niet langer opbrengen.
Beide ouders zijn individueel in staat de kinderen te verzorgen en op te voeden. Er dient nu rust te komen voor de kinderen. Daartoe dient het gezag aan één van de ouders te worden opgedragen. Er dient een omgangsregeling tussen de kinderen en de andere ouder te worden vastgesteld.
De vader kan het meest neutraal reageren op de kinderen in de relatie tot de andere ouder. Om die reden dient het gezag alleen aan de vader te worden toegekend.
Wat de omgangsregeling betreft zou bij voorkeur de thans lopende contactregeling dienen te worden voortgezet. Als die om praktische redenen, zoals de moeder dat stelt, niet langer haalbaar is zou een regeling van woensdag na school tot maandagochtend voor de moeder wellicht uitvoerbaar kunnen zijn.
7.5.
De kinderen hebben tijdens het kindgesprek op 20 februari 2017 hun mening over de bestaande situatie en de toekomst kenbaar gemaakt. Voor beide kinderen geldt dat zij aan zowel de moeder als de vader welzijn ontlenen. Zij geven er de voorkeur aan dat het co-ouderschap wordt gecontinueerd. Zij zouden ook graag de week op week af regeling willen continueren. Voor de kinderen, zeker voor [minderjarige 2] , is het van groot belang dat zij samen mogen blijven optrekken wat het wonen / verblijven betreft: als dat niet in stand zou blijven zouden zij naast het gemis steeds van één van de ouders ook nog eens elkaar missen en dat willen zij niet.
[minderjarige 1] hecht zeer aan dansen, dat is haar passie. Zij wil daar ook in blijven investeren. Haar eerste keuze voor de opvolgende school zou dan ook [plaats 1] zijn, als zij daar zou worden toegelaten. Haar opvolgende keuze is een school in [plaats 2] , het Stedelijk College [plaats 2] , locatie [locatie] , staat dan bovenaan op haar lijstje. [minderjarige 2] heeft het goed naar haar zin op haar huidige school, zij heeft er haar vriendjes en vriendinnetjes gemaakt.
[minderjarige 1] zou alle voor haar belangrijke zaken graag met haar beide ouders willen bespreken om daarna haar mening te vormen en te geven. Het is nog wel lastig om dat in de huidige omstandigheden voor elkaar te krijgen. Zij voelt zich bij beide ouders wel zeer thuis, met misschien soms een lichte voorkeur voor haar moeder. Maar dat wordt ook onmiddellijk weer gerelativeerd.
8. Overwegingen van het hof
8.1.
Gezag
Ten aanzien van het gezag overweegt het hof als volgt.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Ook nu de GI een positie heeft naast de ouders blijkt het in een periode van ruim een jaar niet mogelijk te zijn geweest de destructieve relatie die de ouders jegens elkaar onderhouden om te bouwen naar een relatie die gericht is op wederzijdse ondersteuning van de ouderrol, met ruimte om in concrete situaties voor elkaar te buigen en tot gezamenlijke beslissingen te komen. De schoolkeuzes voor [minderjarige 2] in 2015/2016 en nu, in 2017 voor [minderjarige 1] zijn illustratieve voorbeelden van de schrijnende en ook voortdurende onmacht van de ouders om tezamen invulling te geven aan een verantwoorde gezagsuitoefening. De aanwezigheid van de GI heeft de kinderen voor grote ontsporingen behoed. Bij het wegvallen van de GI – deze ondertoezichtstelling kan niet eindeloos voortduren – zou er direct een voor de kinderen bedreigende situatie ontstaan bij voortzetting van het gezamenlijk gezag. Het hof acht het mitsdien noodzakelijk het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof heeft hierbij de mening van de kinderen gewogen: zij zouden graag voortzetting daarvan zien. Echter: het gaat niet, de ouders kunnen deze verantwoordelijkheid niet gezamenlijk aan. De vraag rijst dan aan wie het gezag dient toe te komen. Het hof stelt voorop dat ieder van de ouders hiervoor in aanmerking komt. Het hof acht het in het belang van [minderjarige 2] dat haar huidige situatie op school niet wordt veranderd. Hierbij wijst het hof op de eerdere veranderingen die nog maar betrekkelijk kort geleden rond [minderjarige 2] hebben plaatsgevonden en het gegeven dat het thans goed met haar gaat op school. Voor [minderjarige 1] geldt dat zij, indien genoemde school in [plaats 1] geen optie is, (ook) in [plaats 2] naar school wenst te gaan. Ten aanzien van de ouders onderling schat de GI in dat de vader, meer dan de moeder, in staat zal zijn de andere ouder een positie te verlenen in het leven van de kinderen, zoals die in hun belang te achten zal zijn. Vanuit het belang van de kinderen gezien acht het hof het geraden het gezag alleen aan de vader toe te laten komen. Door deze beslissing komt het belang aan een beoordeling van en hoofdverblijfplaats van de kinderen en een schoolkeuze voor [minderjarige 1] te vervallen. Het hof wijst de vader en de GI erop dat het thans aan de vader is om [minderjarige 1] , rekening houdende met de aanwijzingen van de GI, op de juiste wijze te begeleiden in het maken van een schoolkeuze.
8.2.
Omgangsregeling
Ten aanzien van de omgangsregeling overweegt het hof als volgt.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Voor het geval de moeder na het wijzen van deze beschikking alsnog zou opteren voor het voortzetten van de bestaande omgangsregeling, dan zal hebben te gelden dat de huidige regeling als de vigerende omgangsregeling zal worden gecontinueerd. De moeder dient zich hierover, indien zij daarvoor opteert, binnen één maand na datum van deze beschikking schriftelijk uit te laten aan het adres van de vader en de GI, ervan uitgaande dat de ondertoezichtstelling dan nog lopende is. De gedachte achter deze eerste optie is dat het voor de kinderen onmiskenbaar het beste zou zijn indien de thans lopende regeling zou worden gecontinueerd.
Indien de moeder zich binnen genoemde termijn niet schriftelijk heeft uitgelaten, dient er van te worden uitgegaan dat de week op week af regeling niet langer haalbaar is en zal, conform het advies van de GI, een omgangsregeling worden vastgesteld inhoudende dat de moeder gerechtigd zal zijn tot omgang met de beide kinderen eenmaal per veertien dagen vanaf woensdagmiddag na school tot maandagochtend voor school.
8.3.
Kinderalimentatie
Ingeval de omgangsregeling een voortzetting inhoudt van de thans bestaande co-ouderschapsregeling zou, zo verstaat het hof de nadere stellingen en verzoeken van beide partijen, de thans tussen de ouders bestaande financiële regeling voor de kinderen geen wijziging behoeven. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen met betrekking tot het betalen van kosten is opgenomen in de beschikking van dit hof van 7 januari 2016. Door de wijziging van de gezagsregeling zullen de wettelijke kindregelingen conform het nieuwe gezagsregime ten uitvoer worden gelegd. Het hof ziet daarin geen aanleiding de tussen de partijen thans bestaande regeling te wijzigen bij voortzetting van de bestaande contactregeling.
Indien de bestaande contactregeling wordt vervangen door de hiervoor genoemde beperktere omgangsregeling verandert de situatie. De vader ziet voor die situatie aanleiding te verzoeken dat de moeder hem een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal voldoen van in totaal € 120,-- per maand. Hij doet dit verzoek voor het eerst, in hoger beroep in de brief van zijn advocaat van 6 februari 2017. In de brief van haar advocaat van 9 februari 2017 verzoekt de vrouw het hof dit verzoek af te wijzen.
Het hof wijst er op dat voor een zelfstandig verzoek, voor het eerst en bovendien zo laat ingesteld in hoger beroep, geen plaats is. De vader heeft bij indiening van zijn verweerschrift op 10 september 2015 incidenteel appel ingesteld onder meer inzake de gezagskwestie. Op dat moment heeft hij – ten behoeve het levensonderhoud van de kinderen – geen verzoek ingesteld. Op het thans, zo laattijdig gedane verzoek kan niet goed meer worden ingespeeld.
Het hof acht de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
9. Proceskosten
Het hof ziet aanleiding de kosten van de eerste aanleg en die van het hoger beroep te compenseren, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De verzoeken tot kostenveroordeling zullen worden afgewezen.
10. Slotsom
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen en voorzover niet reeds bij beschikking van 7 januari 2016 vernietigd, zulks met uitzondering van de uitgesproken nihilstelling van de kinderalimentatie en de proceskostencompensatie, en de vader alleen met het gezag over de kinderen belasten alsmede een omgangsregeling vaststellen als hiervoor onder 8.2 overwogen.
11. De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost Brabant van 30 april 2015, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen en zulks met uitzondering van de nihilstelling van de kinderalimentatie alsmede de proceskostencompensatie,
en opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat het traject als weergegeven in de beschikking van dit hof van 7 januari 2016 onder rechtsoverwegingen 3.6.1 tot en met 3.6.6 tot een einde is gekomen, zulks met uitzondering van hetgeen ten aanzien van de kosten van de minderjarigen is overwogen;
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005,
en
[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
voortaan alleen aan de vader alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost Brabant;
bepaalt dat de moeder en kinderen gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
- eenmaal in de veertien dagen vanaf woensdag na school tot maandag voor school, met dien verstande dat, indien de moeder tijdig gebruik maakt van haar recht zoals vermeld onder rechtsoverweging 8.2 om de huidige omgangsregeling (co-ouderschapsregeling) te continueren, dan zal die door lopen;
- gedurende feest- en bijzondere dagen en de helft van de vakanties, in onderling overleg tussen de ouders vast te stellen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn aanvullende verzoek betreffende een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.K. Veldhuijzen van Zanten en A. Herczog en is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2017.
Uitspraak 07‑01‑2016
Inhoudsindicatie
communicatieverbod voor de ouders tijdens de ondertoezichtstelling
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 7 januari 2016
Zaaknummer: 200.174.146/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/286884 / FA RK 14-6407
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A.P.J. van den Biggelaar.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 april 2015.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juli 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen – naar het hof begrijpt – voor zover het betreft de wijziging van de hoofverblijfplaats van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 2] , de contactregeling tussen de moeder en de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de nihilstelling van de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de moeder te bepalen;
- een contactregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen zoals in het beroepschrift is weergegeven, dan wel een contactregeling vast te stellen welke het hof juist acht;
- de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te bepalen op € 468,36 per kind per maand met ingang van de dag waarop de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben, dan wel de bijdrage te bepalen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
- de moeder vervangende toestemming te verlenen tot het inschrijven van [minderjarige 1] op een andere basisschool in [vestigingsplaats] (De Muldershof), tot het overschrijven van de kinderen op haar zorgpolis en het inschrijven van de kinderen in de huisartsenpraktijk van de huisarts van de moeder, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht,
subsidiair voor het geval de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet bij de moeder wordt bepaald:
- een contactregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen zoals in het beroepschrift is weergegeven, dan wel een contactregeling vast te stellen welke het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 september 2015, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar dit te ontzeggen als ongegrond en onbewezen onder bekrachtiging voormelde beschikking.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de contactregeling en de afwijzing van het verzoek van de vader ten aanzien van het gezag, en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vader toekomt;
- een contactregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen zoals in het beroepschrift is weergegeven,
met veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2015, heeft de moeder verzocht het incidenteel appel van de vader, c.q. de verzoeken van de vader af te wijzen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de moeder, bijgestaan door mr. Poort-van der Meeren;
- -
de vader, bijgestaan door mr. Van den Biggelaar;
- -
de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 maart 2015;
- -
het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 9 november 2015;
- -
het V-formulier van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 9 november 2015;
- -
het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 10 november 2015;
- -
het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 12 november 2015;
- -
het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 13 november 2015.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
- -
het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 1 december 2015;
- -
het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 2 december 2015;
- -
het V-formulier van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 4 december 2015;
- -
het V-formulier van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 17 december 2015.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- -
[minderjarige 1] (ook te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
- -
[minderjarige 2] (ook te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 3 februari 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 19 juni 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 11 januari 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij de moeder bepaald;
- een contactregeling vastgesteld waarbij de kinderen in de even weken bij de vader verblijven en in de oneven weken bij de moeder;
- bepaald dat de moeder alle kosten van de kinderen betaalt, behoudens de dagkosten van de kinderen als zij bij de vader verblijven;
- bepaald dat de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de moeder moet voldoen een bedrag van € 324,36 totaal per maand.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
- het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vader bepaald;
- een contactregeling vastgesteld, inhoudende dat de kinderen drie van de vier weekenden van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur bij de moeder verblijven, alsmede op woensdag na school tot 18.00 uur;
- de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2015 bepaald op € 196,88 totaal per maand en deze bijdrage met ingang van 30 april 2015 bepaald op nihil;
- het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij haar te bepalen afgewezen;
- het (voorwaardelijk) verzoek van de vader om de vader voortaan alleen met het gezag te belasten afgewezen.
3.4.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Voor de stellingen van partijen volstaat het hof in dit stadium van het hoger beroep, gelet op het verloop van de procedure, met een verwijzing naar de inhoud van het beroepschrift en het verweerschrift in incidenteel van de moeder, alsmede naar de inhoud van het verweerschrift van de vader.
3.6.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof met partijen en de raad vastgesteld dat beide ouders niet in staat zijn om op constructieve wijze met elkaar te communiceren. De moeder stelt zich met name machteloos te voelen omdat het haar niet lukt om zich als moeder naast de vader staande te houden. Zij probeert zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de behoeftes van de kinderen. Zij heeft in het verleden eigenlijk nooit een co-ouderschap gewild. De vader stelt verdriet te hebben van het feit dat het hem niet lukt te bewerkstelligen dat de ouders samen voor de kinderen zorgen. Hij wil wel graag weer een co-ouderschapsregeling. Het hof heeft partijen voorgehouden dat tijdens het kinderverhoor met [minderjarige 1] is gebleken dat zij het liefst even veel tijd bij de moeder als bij de vader wenst te verblijven. Het hof heeft de ouders voorgehouden dat de problemen die zij met elkaar hebben, hun weerslag hebben op de kinderen, in die zin dat zij er last van hebben en dat de situatie die de ouders gecreëerd hebben in toenemende mate een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen gaat opleveren.
Het hof constateert, zoals met de ouders is gedeeld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, dat er tussen de ouders (ook) nog sprake is van een strijd op ex-partnerniveau die zich met name manifesteert in de wijze waarop de ouders met elkaar omgaan en communiceren in alle aangelegenheden rondom de kinderen. Een voorbeeld daarvan is de wijze waarop de wisselingen van de kinderen van de ene naar de andere ouder plaats vinden: het komt voor dat de ouders in aanwezigheid van de kinderen bij de overdracht ruzie gaan maken. Het hof verwijst voorts naar het proces-verbaal in eerste aanleg waarin tal van voorbeelden worden opgesomd.
3.6.2.
Gelet op de verharde strijd waarin de ouders met elkaar zijn verwikkeld en het effect dat dit heeft op [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , heeft het hof ter zitting aan de ouders een voorstel gedaan, inhoudende dat zij voor de periode van een half jaar het co-ouderschap weer in stellen èn dat zij tegelijkertijd op geen enkele wijze contact met elkaar zullen zoeken of onderhouden, ook niet per e-mail of geschrift. Een ondertoezichtstelling is dan (tijdelijk) noodzakelijk. Contact tussen de ouders vindt uitsluitend plaats via, dan wel op initiatief van de gezinsvoogdij instelling (GI). Deze periode dient te worden benut om rust te creëren: rust voor de ouders en rust voor de kinderen. Alle communicatie die de ouders met elkaar wensen te voeren, zal via de GI geschieden. De GI kan door een ouder worden benaderd in geval van problemen die zich voordoen. De aanwijzingen van de gezinsvoogd zullen in zo een geval worden opgevolgd.
Wisselingen van de kinderen van de ene ouder naar de andere ouder binnen de uitvoering van de contactregeling dienen eveneens door tussenkomst van de stichting (bijvoorbeeld op kantoor van de stichting) te geschieden, tenminste dient te worden gewaarborgd dat de ouders niet met elkaar in contact (kunnen) treden tijdens wisselingen.
Tijdens deze rustperiode, waarin de ouders de strijd hebben los te laten, zal de GI voor de ouders en of de kinderen hulpverlening kunnen inzetten. Gesprekken tussen de GI en de ouders apart of tezamen horen daar bij. Het einddoel is een situatie te bereiken waarin de ouders zowel afzonderlijk als tezamen in staat zullen zijn op een voor de kinderen goede wijze beschikbaar te zijn.
3.6.3.
Na een korte schorsing van de zitting in hoger beroep hebben beide ouders ingestemd met voornoemd traject van rust gedurende de periode van een half jaar. De raad heeft ter zitting verklaard zich te kunnen vinden in deze door het hof voorgestelde en door de ouders geaccepteerde tussenoplossing, die eveneens noodzakelijk in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt geacht. Gelet hierop spreekt het hof op verzoek van de ouders bij prorogatie heden een ondertoezichtstelling van de kinderen uit, welke zaak ter griffie is ingeschreven onder nummer 200.183.108/01.
3.6.4.
Voor de duur van het traject heeft [minderjarige 1] het hoofdverblijf bij de vader en [minderjarige 2] het hoofdverblijf bij de moeder, zoals het hof hierna zal bepalen. Op dit punt dient de beschikking van de rechtbank te worden vernietigd.
Eveneens voorlopig acht het hof een navolgende ouderschapsregeling in het belang van de kinderen en de ouders, die het hof hebben verzocht voor de duur van het traject een regeling te treffen:
De vader onderhoudt in de rustperiode de contacten met de school en organiseert de remedial teaching voor [minderjarige 1] . Hij organiseert en begeleidt de hulpverlening voor [minderjarige 1] en draagt zorg voor het halen en brengen rondom die hulp, alsmede de kinderfeestjes. Verder gaat de vader met de kinderen naar de kapper en draagt hij zorg voor gymspullen voor school, jassen en schoenen en de overige kleding voor de momenten waarop de kinderen bij hem verblijven. Ook begeleidt de vader de kinderen bij de voorbereiding van onderwerpen voor de nieuwskring en boekbesprekingen op school. De vader draagt zorg voor de zaken verband houdende met sport (behoudens ballet en dans) en vrije tijd. De vader regelt de financiële zaken, zoals de betaling van schoolgeld, de ouderbijdrage, kindercoach, remedial teacher, contributies, verzekeringen.
De moeder draagt in de rustperiode zorg voor het begeleiden van de kinderen bij het voorbereiden van spreekbeurten voor school. Zij gaat met de kinderen naar de tandarts en draagt zorg voor de kleding van de kinderen (behoudens jassen, schoenen en gymkleding) voor de momenten waarop de kinderen bij haar verblijven. Verder organiseert de moeder de aan ballet, dans, kunst en muziek gerelateerde zaken.
Voor het overige draagt de ouder waar de kinderen op dat moment verblijven zorg voor traktaties voor verjaardagen en het halen en brengen naar activiteiten.
Alle van belang zijnde (zorg)beslissingen die de kinderen aangaan, waaronder de schoolkeuze, zullen in overleg met de gezinsvoogd worden voorbereid en genomen.
3.6.5.
Anders dan het hof partijen tijdens de mondelinge behandeling (bij wege van voorstel) heeft voorgehouden ziet het hof aanleiding om gedurende de rustperiode ten aanzien van de onderhoudsbijdrage zoveel mogelijk aan te sluiten bij de huidige situatie. Dit betekent dat het hof thans nog geen door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast zal stellen, maar tot uitgangspunt neemt dat de man de volgende kosten voor de kinderen voor zijn rekening zal blijven nemen:
- kosten verblijf kinderen bij de man;
- kosten van jassen, schoenen, gymspullen;
- kosten van kleding voor de momenten waarop de kinderen bij de man zijn;
- kosten van remedial teaching voor [minderjarige 1] ;
- kosten van de kindercoach ten behoeve van [minderjarige 1] ;
- kosten van ballet voor [minderjarige 1] ;
- kosten van hiphop (dans) voor [minderjarige 2] ;
- ouderbijdrage school.
3.6.6.
Het hof geeft de ouders mee dat het voor het slagen van dit traject van belang is dat zij zich bewust blijven van het feit dat het hun keuze is dit traject in te zetten en dat zij, ieder voor zich, het welslagen daarvan in de hand hebben. Het zich openstellen voor hulp en vervolgens het elkaar opnieuw leren zien in een andere rol zijn onderdelen van het traject. Het hof vraagt de ouders in dit kader zich in de komende periode op de eigen rol te concentreren en zich niet in te laten met wat er bij de andere ouder speelt.
3.6.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beslissing zal aanhouden voor de duur van een half jaar. Het hof zal op een nader vast te stellen tijdstip in juli 2016 de mondelinge behandeling voortzetten teneinde het traject te evalueren en de vervolgstappen met de ouders te bespreken.
4. De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 30 april 2015 voor zover betrekking hebbende op de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bepaalt haar hoofdverblijf voorlopig, voor de duur van het hiervoor onder rechtsoverweging 3.6.1 tot en met 3.6.6 besproken traject, bij de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verstaat dat de partijen zich zullen houden aan de tussen hen overeengekomen afspraak inzake het tijdelijk niet onderhouden van rechtstreekse contacten, hoe ook genaamd en de daarbij deels door de partijen en deels door het hof vastgestelde randvoorwaarden, die zich voor wijziging of aanvulling, alles in overleg met de GI, lenen.
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot 7 juli 2016 ter fine als onder rechtsoverweging 3.6.1 tot en met 3.6.6 weergegeven.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.A.M. Scheij en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.