Hof 's-Hertogenbosch, 06-08-2021, nr. 20-001800-20
ECLI:NL:GHSHE:2021:4362
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-08-2021
- Zaaknummer
20-001800-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:4362, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑08‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:748
Uitspraak 06‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Diefstal.
Parketnummer : 20-001800-20
Uitspraak : 6 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 14 augustus 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-068353-20 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal en is hij ter zake van de subsidiair tenlastegelegde oplichting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze geheel zal toewijzen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte integraal dient vrij te spreken.
In het geval dat het hof evenwel tot een veroordeling komt, heeft de verdediging zich achter de strafeis van de advocaat-generaal geschaard.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging betoogd dat het schadebedrag niet kan worden vastgesteld, zodat de vordering niet kan worden toegewezen. In het geval het hof overgaat tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel, heeft de verdediging verzocht te bepalen dat geen gijzeling kan worden toegepast.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 augustus 2016 te Beek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 12.100,00 euro, in elk geval enig geldbedrag/goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 augustus 2016 te Beek, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van 12.100,00 euro, in elk geval enig geldbedrag, door
- zich voor te doen als " [verdachte] " en/of
- 11 gouden munten te koop aan te bieden en/of
- één (echte) gouden munt aan die [benadeelde] te overhandigen en/of
- een map met 10 valse/namaak munten, verzwaard met lood, aan die [benadeelde] te overhandigen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 augustus 2016 te Beek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het tenlastegelegde, nu de hoogte van het weggenomen geldbedrag niet kan worden vastgesteld.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de aangifte van [benadeelde] van 17 augustus 2016 (pagina 4-6 van het dossier) blijkt dat hij werkzaam is als goudhandelaar en een winkel heeft in kunst, antiek en curiosa in Diest, België. Zijn vriend, [getuige] , is munten verzamelaar en als [benadeelde] munten op wil kopen vraagt hij [getuige] om advies. [getuige] had de dag er voor, op 16 augustus 2016, een telefoontje gekregen van een man die zich voorstelde als [verdachte] uit Venlo. [verdachte] uit Venlo had gouden munten te koop omdat hij een begrafenis voor zijn vader moest betalen. Hij vertelde dat hij 11 gouden munten van 50 pesos uit Mexico had. Omdat de aangever en zijn vriend [getuige] geïnteresseerd waren vanwege het gewicht aan goud in zo’n munt hebben zij een afspraak gemaakt met [verdachte] . [verdachte] bood de munten aan voor 12.100,00 euro. Als de munten echt zouden zijn dan zouden deze volgens de aangever minimaal 1370,00 euro per stuk waard zijn, dus in totaal 15.070,00 euro. [verdachte] had gebeld om te gaan naar het winkelcentrum [winkelcentrum] in Beek.
Op 17 augustus 2016 te 16.30 uur kwam aangever met [getuige] ter plaatse. Buiten bij de ingang werden zij aangesproken door twee mannen, waarvan er één verklaarde [verdachte] te zijn en ze namen plaats in een cafetaria. [verdachte] liet één munt zien die door [benadeelde] op echtheid is gecontroleerd en is gewogen. [benadeelde] was er van overtuigd dat deze munt echt was. Op basis van deze controle is [benadeelde] zijn geld gaan tellen. [verdachte] vertelde dat hij er nog 10 had. [verdachte] stond op en kwam even later terug met een plastic draagtas met daarin een album met 10 etuis met ieder één munt. [benadeelde] heeft verklaard dat hij zijn geld toen al geteld had, 12.100,00 euro, de afgesproken prijs. Hij had dat geld in een plastic ondoorzichtig draagtasje. Aangever zag dat [verdachte] opeens een greep in dat tasje deed en al het geld beetpakte. [benadeelde] heeft toen gezegd dat hij eerst nog de andere munten wilde controleren of die ook echt waren. Hij zag toen dat [verdachte] het geld snel in zijn broekzak stopte, opstond, de tas met munten gaf en hard begon weg te lopen, samen met zijn kompaan. Na controle van de andere etuis bleek dat de andere munten allemaal vals c.q. namaak waren. De etuis waren gedeeltelijk gevuld met stukjes lood.
[getuige] heeft op 17 augustus 2016 (pagina 11-13 dossier) verklaard dat hij op 16 augustus 2016 werd gebeld door [verdachte] uit Venlo die gouden munten te koop aanbood. Omdat hij het wel een leuke deal vond belde hij [benadeelde] en hebben zij een afspraak gemaakt. [verdachte] bood de munten aan voor een totaal bedrag van 12.100,00 euro. Zij zijn naar het winkelcentrum in Beek gegaan en namen plaats in een cafetaria. [verdachte] liet aangever een munt zien die hij op echtheid ging controleren. Omdat aangever er van overtuigd was dat de munt echt was is hij zijn geld gaan tellen. [getuige] hoorde [verdachte] zeggen dat hij er nog 10 had. [getuige] zag dat [verdachte] opstond en terug kwam met een plastic draagtas met daarin een blauw album met 10 etuis met ieder één munt er in. [getuige] zag dat toen aangever klaar was met tellen die [verdachte] opstond en een greep in het tasje deed waar het geld in zat. Hij hoorde dat aangever aangaf eerst nog de andere munten te willen controleren, maar dat [verdachte] het geld in zijn broekzak stak, de tas met munten aan aangever gaf, en hard weg begon te lopen met zijn kompaan.
Uit de beschrijving van de camerabeelden door verbalisant [verbalisant] (pagina 29-30 dossier) blijkt dat waar te nemen is dat vier mannen komen aanlopen en plaats nemen aan een tafel aan het einde van het terras. Te zien zijn een man met donkerkleurig shirt en een man met lichtkleurig shirt met korte mouwen die gaan zitten en daar tegenover twee andere mannen, een man met licht blauw kleurig shirt met lange mouwen en een man met een wit kleurig shirt met lange mouwen.
Te zien is dat de man met lichtblauwkleurig shirt opstond en wegliep en terug liep. Hij had een zwartkleurige tas in zijn linkerhand. Hij ging aan tafel zitten. Hij stond ineens op en ging aan het einde van de tafel staan. Hij legde de zwartkleurige tas c.q. map op de tafel en keek in de richting van de mannen aan de andere zijde. Hij ging weer zitten. Hij stond weer op en keek in de richting van de man die voor hem zat. Hij boog over de tafel in de richting van de man en liep weg. De man met het witkleurige shirt met lange mouwen stond eveneens op. Er werd een zwartkleurige map gegeven en de mannen liepen weg in versnelde pas.
De man met witkleurig shirt met lange mouwen is door verbalisanten herkend als zijnde [medeverdachte] (pagina 34 en 37 dossier).
Verdachte heeft bij de politie op 10 april 2018 (pagina 63-64) verklaard dat hij wel munten heeft verkocht maar niet voor 12.000,00 euro. Hij heeft munten verkocht voor 300,00 euro en dat waren koperen munten. Hij had die munten op marktplaats gezet en die man had daarop gereageerd. Vervolgens hebben ze in de [winkelcentrum] afgesproken voor de overdracht. Hij is inderdaad degene die op de printscreens van de camerabeelden is te zien met lich blauw kleurig shirt. Hij had de munten gekocht op een rommelmarkt en daar 100,00 euro voor betaald. Omdat hij een telefoontje kreeg dat zijn nichtje naar het ziekenhuis was gebracht zijn ze gaan rennen. Het nichtje [betrokkene 1] uit Eindhoven is gestorven.
Ter terechtzitting in eerste aanleg op 14 augustus 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij die dag inderdaad met [benadeelde] had afgesproken, dat hij 300,00 euro voor de munten had gekregen en dat hij daarna is weggegaan omdat hij gebeld werd dat hij met spoed naar het ziekenhuis moest voor zijn nicht [betrokkene 2] . Hij weet niet meer wat zij had, maar zij is inmiddels volledig hersteld. De koperen munten had hij in Duitsland gekocht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij koperen munten voor 200,00 euro had gekocht op de rommelmarkt in Heerlen of Hoensbroek, althans in die richting.
Het hof constateert dat de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] en de beschrijving van de camerabeelden. Hiertegenover staan de wisselende verklaringen van de verdachte en de omstandigheid dat op de camerabeelden niet is waargenomen dat de verdachte een telefoontje heeft gekregen alvorens hij ging wegrennen. Het hof zal dus uitgaan van de verklaring van de aangever en hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte.
Het hof is van oordeel dat op basis van de aangifte van [benadeelde] en de getuigenverklaring van de getuige [getuige] , bewezen is dat verdachte het geld, dat [benadeelde] in zijn tasje had, heeft gepakt en vervolgens met het geld is weggerend. Met deze gedragingen heeft verdachte het geld weggenomen. Dit geld behoorde op dat moment toe aan [benadeelde] .
Volgens de verklaring van [benadeelde] , van welke verklaring het hof uitgaat, was [benadeelde] enkel voornemens het afgesproken bedrag aan verdachte te betalen als er (in totaal) 11 gouden munten zouden worden geleverd. Door het geld weg te nemen, maar zonder de overeengekomen gouden munten te leveren, heeft verdachte het geld weggenomen met het oogmerk om dit wederrechtelijk toe te eigenen.
Nu aangever [benadeelde] een geldbedrag van 12.100,00 euro zou betalen voor 11 gouden munten, en hem 1 gouden munt is geleverd, is het hof van oordeel dat niet bewezen is dat de verdachte het totaalbedrag van 12.100,00 euro wederrechtelijk heeft weggenomen, maar een bedrag van 11.000,00 euro. Het hof zal dan ook enig bedrag bewezen verklaren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De politierechter heeft de verdachte ter zake van oplichting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van diefstal zal veroordelen tot de straf zoals die is opgelegd door de politierechter.
De verdediging heeft zich achter deze strafeis geschaard.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van een groot geldbedrag. Verdachte is daarbij geraffineerd te werk gegaan. Nadat hij gouden munten had aangeboden en nadat aangever één van de munten had gecontroleerd op echt goud, heeft verdachte vervolgens geen gouden, maar valse munten overhandigd, terwijl hij het afgesproken geldbedrag van aangever heeft weggepakt.
Daarnaast heeft het hof bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 mei 2021. Hieruit is het hof gebleken dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijke feit. Deze eerdere veroordeling heeft de verdachte kennelijk niet het laakbare van zijn handelen doen inzien en heeft hem er evenmin van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een soortgelijk feit. Daarnaast is het hof op grond van voornoemd Uittreksel gebleken dat het taakstrafverbod ex artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op de omvang van het schadebedrag, de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde reeds onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit en de omstandigheid dat het taakstrafverbod van toepassing is, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
Tot slot overweegt het hof nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn te gelden dat de rechtbank binnen 2 jaren nadat de termijn een aanvang heeft genomen vonnis wijst. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt dan wel redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen haar een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 10 april 2018, de datum waarop de verdachte voor de eerste maal als verdachte is gehoord. Nu de politierechter eerst op 14 augustus 2020 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met circa 4 maanden geschonden. Het hof is niet van bijzondere omstandigheden gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen.
Zoals hiervoor is overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen.
De verdediging heeft bepleit dat het schadebedrag niet kan worden vastgesteld, dan wel ten hoogste voor een bedrag van € 300,00.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op wat hiervoor onder de bewijsoverwegingen is overwogen is het hof van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van (10 x € 1.100,00) € 11.000,00.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag, zoals gevorderd, vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 17 augustus 2016 tot aan de dag der voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 11.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
17 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 90 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) weken.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 11.000,00 (elfduizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 11.000,00 (elfduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 augustus 2016.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 6 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.A.M. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.