Hof Den Haag, 18-07-2023, nr. 200.299.552/01
ECLI:NL:GHDHA:2023:1594
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
18-07-2023
- Zaaknummer
200.299.552/01
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2023:1594, Uitspraak, Hof Den Haag, 18‑07‑2023; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2021:3857, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 18‑07‑2023
Inhoudsindicatie
proceskostenvergoeding na intrekking vorderingen voorafgaand aan mondelinge behandeling.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.299.552/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/549478 / HA ZA 18-287
Arrest van 18 juli 2023
in de zaak van
Barco N.V.,
gevestigd in Kortrijk, België,
appellante,
advocaat: mr. M.R. Rijks, kantoorhoudend in Eindhoven,
tegen
Kindermann GmbH,
gevestigd in Eibelstadt, Duitsland,
verweerster,
advocaat: mr. R.M. van der Velden, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof zal partijen hierna respectievelijk Barco en Kindermann noemen.
1. De zaak in het kort
1.1
Barco heeft haar vorderingen in hoger beroep ingetrokken. Deze zaak gaat daarom uitsluitend nog over de hoogte van de door Barco aan Kindermann te vergoeden proceskosten, die worden begroot volgens 1019h Rv.
2. Procesverloop in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- -
de dagvaarding van 1 juli 2021 waarmee Barco in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 april 2021 (hierna: het Vonnis);
- -
de memorie van grieven van Barco, met bijlagen;
- -
de memorie van antwoord van Kindermann, met bijlagen;
- -
het schorsingsverzoek zijdens Barco van 19 april 2022;
- -
het tegen het schorsingsverzoek gemaakte bezwaar van Kindermann bij brief van 20 april 2022;
- -
de beslissing van het hof van 26 april 2022 inhoudende toewijzing van het schoringsverzoek van Barco en verwijzing naar de rol van 4 oktober 2002 voor het inlichten van het hof over de stand van zaken in de oppositieprocedure;
- -
de brief zijdens Kindermann d.d. 3 oktober 2022, waarin zij het hof verzoekt een datum voor de mondelinge behandeling te bepalen;
- -
de akte uitlating gevolgen oppositieprocedure bij het EOB, aan de zijde van Barco, ingekomen op 4 oktober 2023, waarin zij verzoekt de procedure aan te houden totdat de beslissing van de Technische Kamer van Beroep, in het door Barco in te stellen beroep, in kracht van gewijsde is gegaan;
- -
de beslissing van het hof van 11 oktober 2022 waarbij het hof de schorsing van de procedure heeft opgegeven en heeft bepaald dat verhinderdata dienen te worden opgegeven boor het bepalen van de mondelinge behandeling, die vervolgens is bepaald op 27 maart 2023;
- -
de akte intrekking vorderingen en in het geding brengen productie, aan de zijde aan Barco, ingekomen op 9 maart 2023;
- -
de antwoordakte, tevens specificatie proceskosten, aan de zijde van Kindermann, ingekomen op 17 maart 2023;
- -
de akte houdende reactie op de proceskostenspecificatie van Barco, aan de zijde van Kindermann, ingekomen op 23 maart 2023;
- -
de antwoordakte proceskosten aan de zijde van Barco, ingekomen op 27 maart 2023.
2.2
Het hof heeft vervolgens arrest bepaald op 11 juli 2023.
3. Vorderingen in hoger beroep
3.1
Barco was van mening dat Kindermann (onder meer) inbreuk maakte op het aan Barco verleende Europese octrooi EP 2756668 (hierna het octrooi). Zij heeft de rechtbank daarom verzocht aan Kindermann een inbreukverbod op te leggen. De rechtbank heeft de vorderingen van Barco afgewezen. Barco was het daar niet meer eens. In hoger beroep vorderde zij – kort samengevat – dat haar vorderingen alsnog zouden worden toegewezen.
3.2
Tegen de verlening van het octrooi was oppositie ingesteld bij het Europees Octrooibureau (EOB). Hangende de onderhavige procedure in hoger beroep heeft de Oppositieafdeling tijdens de zitting van 8 juni 2022 het octrooi volledig herroepen. Bij akte van 7 maart 2023 heeft Barco vervolgens alle vorderingen jegens Kindermann en de grieven tegen het Vonnis ingetrokken.
3.3
Vervolgens heeft het hof partijen als volgt bericht:
“Barco heeft het hof laten weten in de zaak met nummer 200.299.552 haar vorderingen te willen intrekken. Dat betekent dat uitsluitend over de (hoogte van de) proceskosten behoeft te worden beslist. Het komt het hof voor dat daarvoor de mondelinge behandeling die is gepland op 27 maart a.s. geen doorgang behoeft te vinden. Het hof stelt voor dat beide partijen op vrijdag 17 maart een proceskostenspecificatie indienen en dat ieder op 24 maart (tegelijkertijd) een akte neemt om op de proceskostenspecificatie van de wederpartij te reageren, waarna het hof daarop arrest zal wijzen. Graag verneem ik of u zich hiermee kan verenigen.”
3.4
Het op 27 maart 2023 geplande pleidooi heeft gelet op de intrekking van de vorderingen door Barco geen doorgang gevonden. In plaats daarvan hebben partijen de hiervoor in r.o. 2.1 drie laatste aandachtstreepjes bedoelde aktes gewisseld, waarin zij zich hebben uitgelaten over de hoogte van de te vergoeden proceskosten.
4. Beoordeling in hoger beroep
4.1
Niet ter discussie staat dat Barco door de intrekking van haar vorderingen jegens Kindermann in het hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd. Partijen zijn het er ook over eens dat Kindermann aanspraak kan maken op vergoeding van haar redelijke en evenredige proceskosten in de zin van art. 1019h Rv. Zij twisten over de hoogte van die kosten.
4.2
Kindermann maakt aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 75.000,- conform de categorie ‘normaal’ volgens de toepasselijke indicatietarieven.
4.3
Barco heeft in haar memorie van grieven aangevoerd dat de onderhavige procedure moet worden aangemerkt als een ‘normale zaak’ volgens de Indicatietarieven. Zij meent evenwel dat de proceskostenvergoeding dient te worden gemaximeerd op een bedrag van € 30.000,- conform het tarief voor een zaak in de categorie ‘eenvoudig’. Volgens Barco bestaat daarvoor aanleiding omdat geen incidenteel appel is ingesteld en er geen pleidooi heeft plaatsgevonden.
4.4
Het hof verwerpt het standpunt van Barco.
4.5
Barco heeft haar vorderingen pas in een zeer laat stadium van de procedure – drie weken voorafgaand aan de op 27 maart 2023 geplande mondelinge behandeling – ingetrokken, terwijl zij al sinds 8 juni 2022 van de volledige herroeping van het octrooi door de Oppositieafdeling van het EOB op de hoogte was. De memorie van antwoord had Kindermann toen al genomen. Aan het opstellen van de memorie van antwoord zal in de regel de meeste tijd worden besteed, omdat daarna (vanwege de twee-conclusieregel) in beginsel geen nieuwe standpunten mogen worden ingenomen.
4.6
Kindermann heeft haar proceskosten in hoger beroep gespecificeerd tot een bedrag van € 96.474,35 aan advocaatkosten en kosten octrooigemachtigde. Deze specificatie is door Barco niet bestreden. Zij heeft ook niet gemotiveerd aangevoerd dat deze kosten, die reeds het indicatietarief van € 75.000,- overstijgen, gelet op de tot dan toe verrichte proceshandelingen, buitensporig hoog zouden zijn.
4.7
Het hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden, het feit dat in onderhavige procedure geen pleidooi heeft plaatsgevonden niet maakt dat een lager bedrag dan het voor een normale zaak geïndiceerde bedrag van maximaal € 75.000,-, redelijk en evenredig is. Evenmin bestaat er aanleiding om de zaak vanwege het achterwege blijven van een pleidooi in plaats van als een ‘normale’ zaak, als ‘eenvoudige’ zaak aan te merken, zoals Barco zonder verdere onderbouwing stelt.
4.8
De enkele omstandigheid dat Kindermann geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld maakt ook niet dat er aanleiding bestaat een lager bedrag toe te kennen dan voor de toepasselijke categorie ‘normale zaak’ geïndiceerd. Voor de toepassing van de tarieven en de categorie-indeling gelden een principaal en incidenteel beroep immers als één procedure (vgl. paragraaf 9 van de Indicatietarieven).
4.9
Naast voornoemde kosten voor haar advocaat en octrooigemachtigde komen de – door Barco niet bestreden – door Kindermann gespecificeerde verschotten ten bedrage van € 754,89 (waaronder € 338,- aan griffierecht) voor vergoeding in aanmerking. De door Kindermann gevorderde en niet bestreden nakosten en wettelijke rente zijn evenzeer toewijsbaar zoals hierna in het dictum is vermeld.
Conclusie
4.10
Nu Barco haar vorderingen tegen Kindermann en de grieven tegen het Vonnis heeft ingetrokken zal het hof het Vonnis bekrachtigen. Het hof zal Barco als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 75.754,89, te vermeerderen met nakosten en rente zoals in het dictum verwoord.
5. Beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 april 2021;
- -
veroordeelt Barco tot vergoeding van de proceskosten van Kindermann in hoger beroep, begroot op € 75.754,89 aan proceskosten en griffierecht, te vermeerderen met € 173,- aan nasalaris, te verhogen met € 90,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze kostenveroordeling is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- -
bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 90,00, na de datum van betekening, aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van veertien dagen tot aan de dag der algehele voldoening;
- -
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Kalden, H.M.H. Speyart van Woerden en A.W.J. Kamperman Sanders en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.