Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-04-2014, nr. 11/00015 t/m 11/00017
ECLI:NL:GHARL:2014:2687
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-04-2014
- Zaaknummer
11/00015 t/m 11/00017
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:2687, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑04‑2014; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLEE:2010:BO7284, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2014/31.21 met annotatie van Redactie
NTFR 2014/1441 met annotatie van Mr. P.F. Zijlstra
Uitspraak 01‑04‑2014
Inhoudsindicatie
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht omzetbelasting heeft nageheven bij belanghebbende.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummers: 11/00015 t/m 11/00017
uitspraakdatum: 1 april 2014
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 25 november 2010, nummers AWB 09/2662, 09/2663 en 09/2664 in de gedingen tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het bedrag van € 174.846. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag berekend van € 31.728.
1.2
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar deze naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het bedrag van € 69.388. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag berekend van € 7.367.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar deze naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.5
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het bedrag van € 35.898. Aan heffingsrente is bij beschikking een bedrag berekend van € 1.985.
1.6
Belanghebbende is tegen de drie uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen in de bestreden uitspraken ongegrond verklaard.
1.7
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft in iedere zaak een verweerschrift ingediend.
1.8
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.9
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbenden hun gemachtigde [A] bijgestaan door [B] en [C], alsmede namens de Inspecteur drs. [D], mr. [E], [F] RA en [G]. Het onderhavige hoger beroep alsmede de hoger beroepen van de Fiscale eenheid [H] BV c.s., [I] BV Fiscale eenheid [I] BV, [J] BV c.s., bij het Hof geregistreerd onder respectievelijk de nummers 11/00010, 11/00011, 11/00012, 11/00013 en 11/00014, zijn met toestemming van partijen ter zitting gelijktijdig behandeld. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting op de voet van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een voorstel te doen voor de formulering van aan het Hof van Justitie te Luxemburg (hierna: Hof van Justitie) voor te leggen prejudiciële vragen.
1.10
Het Hof heeft enkel in de zaak met nummer 11/00010 bij beslissing van 3 januari 2012 op de voet van artikel 267 VWEU verzocht om een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie en heeft die zaak alsmede de zaken met nummers 11/00011 tot en met 11/00017 aangehouden.
1.11
Het Hof van Justitie heeft de zaak geregistreerd onder nummer C-26/12. De Nederlandse regering heeft bij brief van 27 april 2012 schriftelijke opmerkingen ingediend bij het Hof van Justitie. Belanghebbende heeft bij brief van 4 mei 2012 schriftelijke opmerkingen ingediend bij het Hof van Justitie. Voorts hebben de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Commissie schriftelijke opmerkingen ingediend. Ter terechtzitting van 6 februari 2013 hebben zij alle hun standpunten toegelicht.
1.12
Het Hof van Justitie heeft op 18 juli 2013 arrest gewezen. Het Hof heeft partijen in gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van het Hof van Justitie, waarna belanghebbende bij brief van 23 oktober 2013 een reactie heeft gegeven en de Inspecteur bij brief van 22 oktober 2013.
1.13
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting hervat op 8 januari 2014. Daarbij zijn verschenen namens belanghebbenden [A] en [K], alsmede hun gemachtigden mr. [L] en mr. [M]. Namens de Inspecteur waren drs. [D], mr. [E] en mr. [N] aanwezig. Bij de aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen dat de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof tijdens het onderzoek ter zitting op 10 mei 2011 was samengesteld uit mrs. E. Polak, J. Huiskes en W.A.P. Nieuwenhuizen, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de eerste meervoudige belastingkamer door mrs. E. Polak, C.M. Ettema en P. van der Wal, en wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid, van de Awb, in de stand waarin zij zich bevond. Partijen hebben verklaard daartegen geen bezwaar te hebben. Voorts zijn ter zitting van het Hof gelijktijdig behandeld de vijf onder 1.9 genoemde zaken. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen een exemplaar daarvan overlegd aan het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij deze uitspraak is gevoegd. De voorzitter heeft ter zitting het onderzoek gesloten.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende is een pensioenstichting waarin pensioenen zijn ondergebracht voor de werknemers van het [O]-concern.
2.2
Belanghebbende heeft met [P] N.A. gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: [P]) een beheersovereenkomst afgesloten ten behoeve van het vermogensbeheer voor het Pensioenfonds.
2.3
Belanghebbende heeft op basis van de onder 2.2 genoemde overeenkomst vergoedingen aan [P] betaald, waarover noch [P] noch belanghebbende in Nederland omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. De Inspecteur heeft door middel van de onderhavige naheffingsaanslagen 19% omzetbelasting nageheven over deze vergoedingen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht omzetbelasting heeft nageheven bij belanghebbende.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend omdat – primair – een vrijstelling van omzetbelasting van toepassing is en – subsidiair – op grond van beleid de heffing van omzetbelasting achterwege dient te blijven.
3.3
Partijen hebben geen geschil omtrent de hoogte van de naheffingsaanslagen en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, de uitspraken van de Inspecteur, de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente.
3.5
De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof eveneens geconcludeerd tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en dienovereenkomstige vernietiging van de beschikkingen heffingsrente.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Ter zitting van het Hof is vast komen te staan dat de Inspecteur in met deze zaken vergelijkbare zaken, niet-gepubliceerd beleid hanteert op grond waarvan heffing van omzetbelasting terzake van dergelijk vermogensbeheer achterwege kan blijven. De Inspecteur heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat bedoeld beleid ook in deze zaken integraal toepassing kan vinden en dat de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente dienen te worden vernietigd.
4.2
Gezien het voorgaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.
5. Kosten
5.1
Aangezien het hoger beroep gegrond is, ziet het Hof aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd beaamd dat de proceshandelingen die door belanghebbenden op eigen naam maar in samenspraak c.q. op advies van gemachtigden zijn verricht, zijn te beschouwen als volgens het Besluit voor vergoeding in aanmerking te nemen proceshandelingen.
5.2
Samenhangende zaken worden ingevolge artikel 3, eerste lid van het Besluit beschouwd als één zaak. Hoewel het bezwaarschrift in de zaak met nummer 11/00015 op 8 december 2008 is ingediend en de bezwaarschriften in de zaken met de nummers 11/00016 en 11/00017 beiden op 6 februari 2009 zijn ingediend, acht het Hof deze drie zaken nagenoeg gelijktijdig ingediend als bedoeld in artikel 3, tweede lid van het Besluit. In beroep en hoger beroep acht het Hof eveneens samenhang in bedoelde zin aanwezig.
5.3
Gelet op de aard van de geschilpunten ziet het Hof aanleiding rekening te houden met een wegingsfactor 1,5.
5.4.
Het voorgaande in aanmerking genomen stelt het Hof de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit vast op € 729 voor de bezwaarfase (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 243 en een wegingsfactor 1,5), € 1.461 voor de beroepsfase (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting bij de Rechtbank met een waarde per punt van € 487 * 1,5 wegingsfactor), en € 2.922 voor het hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor de conclusie van repliek, 1 punt voor de eerste zitting, 0,5 punt voor het verstrekken van inlichtingen na het arrest van het Hof van Justitie en 0,5 punt voor de nadere zitting bij het Hof met een waarde per punt van € 487 en * 1,5 wegingsfactor), derhalve in totaal een bedrag van € 5.112.
6. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraken van de Rechtbank;
- -
vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- -
vernietigt de naheffingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente;
- -
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het bedrag van € 5.112;
- -
gelast dat de Inspecteur het griffierecht vergoedt in beroep en hoger beroep van respectievelijk € 297 en € 1.362.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 1 april 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) | (E. Polak) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 april 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.