Beleidsregel investeren met publieke middelen in private activiteiten
Artikel 1 Begripsbepalingen
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2022
- Bronpublicatie:
06-07-2022, Stcrt. 2022, 18695 (uitgifte: 18-07-2022, regelingnummer: MBO/33252859)
- Inwerkingtreding
01-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-07-2022, Stcrt. 2022, 18695 (uitgifte: 18-07-2022, regelingnummer: MBO/33252859)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
Onderwijsrecht / Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
- a.
Bekostigde onderwijsinstelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.1.
- b.
Bekostigde wettelijke taak: de taak waarvoor de onderwijsinstelling op grond van de onderwijswetgeving wordt bekostigd.2. Overigens kunnen ook niet bij of krachtens de wet voorgeschreven activiteiten of voorzieningen die de toegankelijkheid en de kwaliteit van het bekostigde onderwijs bevorderen, tot de bekostigde wettelijke taak worden gerekend. Dan moeten die activiteiten of voorzieningen wel zijn gericht op de studenten die aan het bekostigd onderwijs deelnemen. En die studenten moeten vrijwillig, kosteloos of tegen een geringe niet-kostendekkende vergoeding, van die activiteiten of voorzieningen gebruik kunnen maken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om honours-programma’s, studium generale, of een bibliotheekvoorziening.
- c.
Bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel het instellingsbestuur, bedoeld in artikel 1.1, onder j, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
- d.
Integrale kostprijs: de integrale kostprijs als bedoeld in artikel 25i, eerste lid, van de Mededingingswet. Bij de vaststelling van de integrale kostprijs gaat het om álle kosten die samenhangen met de private activiteit. Dat zijn in ieder geval, maar niet uitsluitend:3.
- •
ontwikkelkosten van de private activiteit, zoals de ontwikkelkosten van een niet-bekostigde opleiding, of van daarvan afgeleide varianten, al dan niet in modules;
- •
personeelskosten;
- •
kosten van dienstverlening door derden;
- •
huisvestingskosten;
- •
afschrijvings- en onderhoudskosten;
- •
kostprijsverhogende belastingen, zoals btw en loonbelasting;
- •
vermogenskosten vreemd vermogen, indien ten behoeve van de activiteit investeringen zijn gefinancierd met vreemd vermogen;
- •
indirecte kosten;
- •
een risico-opslag (wordt bij onderdeel i nader gedefinieerd).
- e.
Investeren van publieke middelen in private activiteiten: het gebruiken van publieke middelen of mede met publieke middelen gefinancierde voorzieningen voor private activiteiten.
- f.
Onderwijswetgeving: de onderwijswetten genoemd in artikel 1, onder d, van de Wet op het onderwijstoezicht, alsmede de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.
- g.
Private activiteiten: alle activiteiten die mede onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van een bekostigde onderwijsinstelling worden uitgevoerd, voor zover deze activiteiten op meer zijn gericht dan alleen de uitvoering van de bekostigde wettelijke taak.
Niet-bekostigd onderwijs verzorgd door een bekostigde onderwijsinstelling is een private activiteit, met uitzondering van het onderwijs waarvoor op grond van artikel 7.46 van de WHW het instellingscollegegeld wordt berekend en het overdragen van kennis ten behoeve van de maatschappij. Ook wanneer een deelnemer aan bekostigd onderwijs daarnaast (extra) niet-bekostigd onderwijs afneemt, bijvoorbeeld op verzoek van een werkgever, is er voor wat betreft dat extra niet-bekostigde onderwijs sprake van een private activiteit.
Het ontwikkelen van activiteiten en voorzieningen ten behoeve van beroepspraktijkvorming (BPV), moet worden aangemerkt als private activiteiten, wanneer uit die activiteiten ook economische voordelen voor derden kunnen voortvloeien. Voorbeelden hiervan zijn de reparatiewerkplaats, de kapsalon en de horecavoorziening waar ook anderen dan de docent of student binnen het kader van de bekostigde opleiding gebruik van kunnen maken.
Private activiteiten hoeven niet altijd direct op het onderwijs betrekking te hebben. Ook onderzoeken in opdracht of op verzoek van derden kunnen worden aangemerkt als private activiteiten.
Andere voorbeelden van private activiteiten (zonder volledig te willen zijn):
- •
voorzieningen voor medewerkers en onderwijsdeelnemers, zoals huisvesting / logies; reisbureau; boekwinkel; horeca/catering; kopieer/printvoorziening. Daarbij kan het ook gaan om het ter beschikking stellen van ruimte voor een onderneming van een derde die de betreffende voorziening tegen een vergoeding mag exploiteren;
- •
dienstverlening aan derden door de bekostigde instelling, zoals detachering, verhuur, laboratoriumdiensten, financiële diensten, ICT-diensten, reisbureau, HRM-diensten;
- •
arbeidsbemiddeling, ondersteuning van startups (o.a. middels zogenoemde incubators4.), kennis-exploitatie, valorisatie, niet als onderdeel van de bekostigde wettelijke taken,5. maar in het verlengde daarvan, bij voorbeeld voor oud-studenten die hun bekostigde opleiding al hebben afgerond en/of oud-medewerkers, en waarbij veelal de betreffende oud-student of oud-medewerker dan wel een andere specifieke derde een economisch voordeel verkrijgt.
- h.
Publieke middelen: de middelen verkregen ten laste van de rijksbegroting (zoals de rijksbijdrage of lumpsum) of anderszins uit hoofde van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen verkregen middelen (zoals het lesgeld of het collegegeld), en de opbrengsten daarvan (zoals rente over op spaarrekeningen aangehouden publieke middelen), waarover een instelling de beschikking heeft gekregen om de bekostigde wettelijke taak te verrichten.6.
- i.
Risico-opslag Bij de berekening van de integrale kostprijs wordt een vergoeding voor het gebruik van het publieke eigen vermogen in rekening gebracht. Deze vergoeding is een compensatie voor de ongelijkheid die er is tussen bekostigde onderwijsinstellingen en private ondernemingen. Private ondernemingen die op een markt opereren lopen allerlei soorten risico’s en ze kunnen eventueel failliet gaan. Wanneer zij voor het doen van investeringen afhankelijk zijn van een lening, zullen kapitaalverschaffers daarom een bepaald rendement eisen op hun belegging (de lening die zij verstrekken). Het opnemen van een risico-opslag in de kostprijs heeft tot doel het creëren van zo gelijk mogelijke concurrentieverhoudingen tussen bekostigde onderwijsinstellingen als aanbieder van private diensten aan derden en andere, niet-bekostigde onderwijsinstellingen die gelijksoortige diensten aanbiedt.7.
De hoogte van de risico-opslag is gelijk aan het rendement dat kapitaalverschaffers zouden eisen op een lening aan een private onderneming van dezelfde omvang.
Voetnoten
De zogenoemde werkplaatsfunctie van academische ziekenhuizen wordt beschouwd als onderdeel van de universiteit waaraan dat academische ziekenhuis is verbonden.
Zie bijvoorbeeld Hoofdstuk I, Titel 3, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 1.9, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Verwezen wordt naar het Besluit markt en overheid dat meer inzicht geeft in de wijze waarop integrale kosten in rekening moeten worden gebracht. Hoewel de instellingen voor het beroepsonderwijs en voor het hoger onderwijs zijn uitgezonderd van het toepassingsbereik van de Wet markt en overheid en het Besluit markt en overheid, wordt in deze beleidsregel voor wat betreft de uitleg van het begrip integrale kosten wel aansluiting gezocht bij deze wetgeving.
Onder incubators wordt hier verstaan, organisaties die een (incubatie-) proces realiseren om de versnelde groei van hoogwaardige starters naar succesvolle ondernemingen mogelijk te maken door een geïntegreerd pakket diensten aan te bieden zoals werkruimte, services, cultuur, coaching, netwerk, (toegang tot) kapitaal, et cetera.
Kamerstukken II, 2007-2008, 31 354, nr. 3 , p. 38 en 39.