ABRvS, 08-10-2008, nr. 200800767/1
ECLI:NL:RVS:2008:BF7194
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-10-2008
- Zaaknummer
200800767/1
- LJN
BF7194
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BF7194, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑10‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 08‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 6 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) aan de vereniging Diepenheimse Schutterij (hierna: de Schutterij) vrijstelling verleend voor het jaarlijks gebruik gedurende de periode van 10 september tot en met 5 oktober van een terrein aan de Borculoseweg te Diepenheim (hierna: het terrein) voor het houden van het driedaagse schuttersfeest, het parkeren hiervoor en de opbouw en afbraak daarvan, zoals omschreven in de bij dit besluit behorende ruimtelijke onderbouwing en de daarbij behorende deelrapporten (hierna: het schuttersfeest).
Partij(en)
200800767/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Hof van Twente,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/285 van de rechtbank Almelo van 20 december 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) aan de vereniging Diepenheimse Schutterij (hierna: de Schutterij) vrijstelling verleend voor het jaarlijks gebruik gedurende de periode van 10 september tot en met 5 oktober van een terrein aan de Borculoseweg te Diepenheim (hierna: het terrein) voor het houden van het driedaagse schuttersfeest, het parkeren hiervoor en de opbouw en afbraak daarvan, zoals omschreven in de bij dit besluit behorende ruimtelijke onderbouwing en de daarbij behorende deelrapporten (hierna: het schuttersfeest).
Bij besluit van 17 januari 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
De Schutterij heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2008, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Braamhaar, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de Schutterij, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1.
Vaststaat dat het gebruik van het terrein voor het schuttersfeest in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan
"Buitengebied Diepenheim" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde het gebruik mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.2.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.3.
[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen. Daartoe voert hij aan dat sprake is van een tijdelijk gebruik, zodat het college met toepassing van artikel 17 van de WRO vrijstelling had moeten verlenen.
2.3.1.
Dit betoog faalt. Gelet op de omstandigheid dat het gebruik weliswaar is beperkt tot enkele weken per jaar, maar niet beperkt is in jaren, heeft de rechtbank reeds daarom met juistheid overwogen dat het college terecht heeft gekozen voor het verlenen van vrijstelling met toepassing van artikel 19 van de WRO.
2.4.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de door hem ingediende zienswijzen tegen het voornemen van het college om vrijstelling te verlenen onzorgvuldig heeft behandeld door op de dag van ontvangst daarvan het besluit te nemen de zienswijzen niet over te nemen en bij het college van gedeputeerde staten van Overijssel een verklaring van geen bezwaar aan te vragen, terwijl het college op dat moment nog niet beschikte over de ruimtelijke onderbouwing.
2.4.1.
Zoals onweersproken door het college is gesteld, heeft het de zienswijzen op 26 juli 2005 per fax ontvangen. Op dezelfde dag hebben ambtenaren van de gemeente Hof van Twente een weerlegging van deze zienswijzen opgesteld en voorgelegd aan het college. De voortvarendheid waarmee deze weerlegging is opgesteld was mogelijk door de omstandigheid dat de bezwaren van [appellant] tegen het schuttersfeest grotendeels reeds bekend waren bij de gemeente Hof van Twente. Nadat het college op 26 juli 2005 had besloten de zienswijzen van [appellant] niet over te nemen, is op 29 juli 2005 de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar naar het college van gedeputeerde staten van Overijssel verzonden. De ruimtelijke onderbouwing "Feestterrein Diepenheimse Schutterij Borculoseweg, Diepenheim" van SAB van 29 juli 2005 is met die aanvraag meegezonden. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de behandeling door het college van de door [appellant] ingediende zienswijzen onzorgvuldig is geweest. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5.
Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het tussen hem, de Schutterij en het college gesloten compromis van 3 september 2002 aan het verlenen van vrijstelling in de weg staat, faalt. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, heeft het compromis geen betrekking op de in geschil zijnde vrijstelling, zodat [appellant] aan dat compromis geen rechten kan ontlenen, nog daargelaten welke rechten dit zouden zijn en welke consequenties deze zouden moeten hebben voor de in geschil zijnde vrijstelling.
2.6.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de vrijstelling niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe voert hij aan dat de Flora- en faunawet een belemmering oplevert voor de vrijstelling, nu er geen ontheffing van de in deze wet genoemde verboden is aangevraagd. Voorts voert hij daartoe aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de grens van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (hierna: PEHS).
2.6.1.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen komen de vragen of voor het schuttersfeest ontheffingen nodig zijn op grond van de Flora- en faunawet, en zo ja, of deze ontheffingen kunnen worden verleend, aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat het college geen vrijstelling voor het schuttersfeest had kunnen verlenen indien en voor zover hij op voorhand had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het schuttersfeest in de weg staat.
De ruimtelijke onderbouwing is neergelegd in het rapport "Feestterrein Diepenheimse Schutterij Borculoseweg, Diepenheim" van SAB van 29 juli 2005 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) en de daarbij behorende deelrapporten, waaronder het rapport "Effectenstudie flora en fauna feestterrein Diepenheimse Schutterij Borculoseweg, Diepenheim" van SAB van 29 juli 2005. De conclusie van laatstgenoemd rapport luidt dat door het schuttersfeest geen verstorende effecten zullen optreden, die in strijd zijn met de Flora- en faunawet, als de uitstraling van licht op de omgeving van het terrein wordt beperkt. Nu in laatstgenoemd rapport voorts de daartoe te nemen maatregelen voldoende duidelijk zijn omschreven, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich op voorhand in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Flora- en faunawet niet aan het schuttersfeest in de weg zal staan.
Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de grens van de PEHS. Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat het terrein niet gelegen is binnen de PEHS. Van een globaal getrokken grens is, anders dan [appellant] betoogt, geen sprake, nu de grens loopt over de Borculoseweg.
Derhalve slaagt het betoog niet.
2.7.
Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties voor het schuttersfeest, faalt ten slotte ook. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, dient het college te beslissen omtrent de aanvraag zoals die is ingediend. Indien het plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door de verwezenlijking van alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat onderzoek is gedaan naar mogelijke alternatieven. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het college in de ruimtelijke onderbouwing heeft gemotiveerd waarom het perceel de voorkeur verdient boven alternatieven. Nu niet aannemelijk is geworden dat met één van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren, behoefde hierin geen grond te worden gevonden om de vrijstelling te weigeren.
2.8.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008
270-531.