Hof Amsterdam, 23-04-2013, nr. 200.069.170/01
ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3103
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-04-2013
- Zaaknummer
200.069.170/01
- LJN
CA3103
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3103, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑04‑2013; (Hoger beroep)
ECLI:NL:GHAMS:2011:102, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑02‑2011; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Vordering tot terugbetaling. Gebondenheid aan gerechtelijke erkenning. Stelplicht en bewijslast ten aanzien van gestelde geldlening en ten aanzien van gestelde onverschuldigdheid rusten op op eisende partij. Ten aanzien van beide is onvoldoende gesteld, zodat voor bewijslevering geen plaats is.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.069.170/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 435856/HA ZA 09-2622
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 april 2013
inzake
[ APPELLANT ],
wonend te [ woonplaats ],
appellant,
advocaat: mr. J. van Boekel te Tilburg,
tegen:
[ GEÏNTIMEERDE ],
wonend te [ woonplaats ],
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.Th. Legger te Utrecht.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna wederom [ appellant ]en [ geïntimeerde ]genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 1 februari 2011 een incidenteel arrest gewezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- -
memorie van grieven, met producties;
- -
memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[ appellant ]heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog zijn vordering zal toewijzen, met veroordeling van [ geïntimeerde ]in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
[ geïntimeerde ]heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [ appellant ]in de kosten van het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
Uit de toelichting op de eerste grief (alinea 1.19 tot en met 1.21 van de memorie) blijkt dat [ appellant ]alsnog betwist dat, zoals de rechtbank onder 2.1 heeft vastgesteld, [ X ]en [ geïntimeerde ]op enig moment de afspraak hebben gemaakt dat [ geïntimeerde ]terzake van de huur genoegen zou nemen met een bedrag van € 10.000,= exclusief btw, dat is € 11.900,= inclusief btw per maand. Die betwisting is in strijd met de gerechtelijke erkenning door [ appellant ]van deze stelling van [ geïntimeerde ]bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg, opgenomen in een door hem ondertekende verklaring in het proces-verbaal van de zitting. Aangezien in het geheel geen uitleg is gegeven over deze koerswijziging is niet aannemelijk geworden dat de gerechtelijke erkentenis door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Op grond van artikel 154 lid 2 Rv moet aan de betwisting dan ook voorbij worden gegaan.
Voor het overige zijn de door de rechtbank vastgestelde feiten in hoger beroep niet betwist. Ook het hof zal derhalve van die feiten uitgaan. Die feiten komen neer op het volgende.
- i.
Tussen [ geïntimeerde ]als verhuurder en [ X ]als huurder heeft met ingang van 18 mei 2007 een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot een studio in Hilversum. De studio werd geëxploiteerd door [ Y ], die ook namens [ X ]de huur betaalde. In verband met betalingsachterstanden hebben [ X ]en [ geïntimeerde ]op enig moment de afspraak gemaakt dat [ geïntimeerde ]terzake van de huur genoegen zou nemen met een bedrag van € 10.000,= exclusief btw , dat is € 11.900,= inclusief btw, per maand.
ii. Op 15 oktober 2007 heeft [ appellant ]vanaf zijn privé bankrekening een bedrag van € 11.000,= overgemaakt op het rekeningnummer van [ geïntimeerde ]. Op het bankafschrift van [ geïntimeerde ]staat bij de omschrijving van de betaling – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“oktober 2007 wachten op
definitief volgens afspraak.
groet [C].”
iii. [ appellant ]was in deze periode interim manager van [ Y ].
iv. Op 30 november 2007 is door [ Y ] een bedrag van € 900,= overgemaakt op de rekening van [ geïntimeerde ]. Op het bankafschrift van [ geïntimeerde ]staat bij de omschrijving van de betaling – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“RESTANT BTW OKTOBER 2007”
- v.
Op 31 november 2007 heeft [ Y ] een bedrag van € 11.900,= overgemaakt op de rekening van [ geïntimeerde ]. De overschrijving is feitelijk verricht door [ appellant ]namens [ Y ]. Op het bankafschrift van [ geïntimeerde ]staat bij de omschrijving van de betaling – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“HUUR NOV. 2007. INCL. BTW
GROET [C]”
vi. Bij kortgedingvonnis van 8 april 2008 is [ X ]onder andere veroordeeld om de studio te ontruimen en een bedrag van € 135.470,= inclusief BTW aan achterstallige huur aan [ geïntimeerde ]te betalen.
3. Beoordeling
3.1
In dit geding vordert [ appellant ], kort gezegd, terugbetaling van het hiervoor onder 2 sub ii genoemde bedrag van € 11.000,=, verhoogd met rente en kosten. Hij legt aan deze vordering ten grondslag dat hij dat bedrag aan [ geïntimeerde ]heeft geleend, althans dat hij dat bedrag onverschuldigd aan [ geïntimeerde ]heeft betaald. [ geïntimeerde ]heeft de stellingen van [ appellant ]betwist en ter motivering van zijn verweer aangevoerd dat [ appellant ]het bedrag in privé ten behoeve van [ X ]heeft betaald als gedeeltelijke voldoening van de huur voor de studio over de maand oktober 2007.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [ appellant ]afgewezen op de grond dat [ appellant ]niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. [ appellant ]bestrijdt deze beslissing met drie grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling.
3.3
Voor zover de grieven berusten op een betwisting van de onder 2 sub i. omschreven afspraak, falen zij om de in de tweede alinea van rechtsoverweging 2 reeds genoemde reden.
3.4
Voorts gaat [ appellant ]in de toelichting op deze grieven ten onrechte ervan uit dat bij betwisting van de door [ appellant ]gestelde rechtsgrond voor de betaling het aan [ geïntimeerde ]zou zijn om de door deze in het kader van zijn verweer gestelde rechtsgrond te bewijzen en dat bij gebreke daarvan moet worden aangenomen dat de betaling onverschuldigd is geschied en de vordering tot terugbetaling moet worden toegewezen. Zowel met betrekking tot de vordering op grond van geldlening als met betrekking tot de vordering op grond van onverschuldigde betaling rusten stelplicht en bewijslast op [ appellant ]. Iedere betaling wordt verondersteld een rechtsgrond te hebben; als de geldlening niet komt vast te staan moet [ appellant ]bewijzen dat in het geheel geen rechtsgrond aanwezig is geweest. Het door [ geïntimeerde ]gevoerde verweer is, anders dan [ appellant ]betoogt, niet aan te merken als een bevrijdend (“ja, maar”) verweer, maar als een eenvoudige betwisting (“nee”) van de gestelde grondslag, die ertoe leidt dat [ appellant ]het door hem gestelde moet bewijzen. [ appellant ]zal echter pas tot bewijs kunnen worden toegelaten als hij aan zijn stelplicht heeft voldaan.
3.5
Aan het oordeel dat [ geïntimeerde ]niet de juistheid van zijn verweer behoeft te bewijzen doet niet af hetgeen [ appellant ]heeft aangevoerd over de proceshouding van [ geïntimeerde ]in diens kortgedingprocedure tegen [ X ]. Ook als zou moet worden aangenomen dat [ geïntimeerde ]in dat kort geding de betaling van [ appellant ]niet zou hebben meegenomen als huurbetaling, hetgeen overigens is betwist, rechtvaardigt dat nog niet het, door [ geïntimeerde ]te ontkrachten, vermoeden dat de betaling van [ appellant ]hetzij een geldlening was, hetzij onverschuldigd is geschied.
3.6
Het betoog van [ appellant ]dat hij wel aan zijn tweeledige stelplicht heeft voldaan, wordt door het hof niet gevolgd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.7
In eerste aanleg heeft [ appellant ]naar aanleiding van het verweer van [ geïntimeerde ]- dat de betaling een gedeeltelijke huurbetaling was ten behoeve van [ X ] en dat ook blijkt uit de bijschriften bij de onder 2. vermelde overboekingen - het volgende gesteld. [ appellant ]heeft geen verbintenis met [ X ]en heeft deze ook nooit gehad. [ geïntimeerde ]heeft hem benaderd omdat hij geld nodig had voor een bouwproject in Frankrijk. Hij heeft [ geïntimeerde ]het geld gegeven omdat de studio een wespennest was en hij de rust in de tent wilde bewaren en vertrouwen wilde wekken jegens de huurbaas, [ geïntimeerde ]. Afgesproken is dat [ geïntimeerde ]het bedrag voor het eind van het jaar zou terugbetalen. Het is niet logisch dat het bedrag van € 11.000, = de huur zou betreffen, omdat daarmee de btw niet volledig was gedekt.
3.8
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [ appellant ]met dit betoog zijn stellingen tegenover het verweer van [ geïntimeerde ]onvoldoende heeft gemotiveerd. Met betrekking tot het verweer dat [ appellant ]geen verbintenis met [ X ]had, heeft de kantonrechter overwogen dat in ieder geval is gebleken dat [ appellant ]betrokken was bij de huurbetaling door [ X ], doordat [ Y ], waarvan hij interim manager was, die huurbetaling verrichtte en [ appellant ]zelf in november 2007 de huurbetaling over die maand namens [ Y ] feitelijk heeft verricht. Met betrekking tot het verweer dat het bedrag van € 11.000, = niet de gehele btw dekte heeft de kantonrechter overwogen dat [ appellant ]daarmee miskent dat het ontbrekende bedrag op 30 november 2007 door [ Y ] is betaald. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat [ appellant ]had moeten uitleggen waarom bij de overschrijving van 15 oktober 2007 is vermeld: “oktober 2007”, waarop de betaling van € 900, = op 31 november 2009 door [ Y ] betrekking had en waarom daarbij staat vermeld “restant BTW oktober 2007”, een en ander temeer daar [ appellant ]heeft aangevoerd het bedrag van € 11.000, = te hebben betaald om bij de verhuurder vertrouwen te wekken.
3.9
In hoger beroep is [ appellant ]in het geheel niet ingegaan op de door de kantonrechter gesignaleerde lacunes in zijn betoog. Hij herhaalt slechts dat de betaling een geldlening was en voert aan dat hij dat hoogstwaarschijnlijk niet kan bewijzen en daarom in rechte moet worden aangenomen dat de betaling onverschuldigd is geschied of aan [ geïntimeerde ] bewijs moet worden opgedragen van diens verweer. Aldus heeft hij zijn standpunt dat de betaling een geldlening was, onvoldoende gemotiveerd. Het hof zal [ appellant ]ook niet tot bewijs van de door hem gestelde geldlening toelaten, omdat zijn in algemene termen gestelde bewijsaanbod geen betrekking heeft op voldoende concrete stellingen.
3.10
Met betrekking tot de subsidiair gestelde onverschuldigde betaling heeft [ appellant ]al helemaal niets feitelijks gesteld; de onverschuldigde betaling is slechts de (onjuiste) juridische consequentie die hij verbindt aan het feit dat de gestelde geldlening niet is komen vast te staan. Ook met betrekking tot die grondslag van zijn vordering heeft [ appellant ]dus, mede gelet op het onder 3.8 overwogene, niet aan zijn stelplicht voldaan. Aan bewijslevering komt het hof ook in dit verband niet toe.
3.11
In de toelichting op grief 2 heeft [ appellant ], voor het zich hier voordoende geval dat de geldlening niet komt vast te staan, een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking, erin gelegen dat [ geïntimeerde ]gebruik heeft gemaakt van alle door de huurder opgebouwde goodwill en de studio na de ontruiming weer heeft verhuurd met gebruikmaking van alles wat daarin door de huurder was aangebracht. Ook deze grondslag van de vordering moet worden verworpen. Gegeven het feit dat de ontruiming heeft plaatsgevonden op grond van een aanzienlijke huurachterstand en [ appellant ]onbetwist heeft gesteld dat [ X ]een lege vennootschap is waar niets valt te halen is de gestelde verrijking van [ geïntimeerde ]onvoldoende gemotiveerd, laat staan dat is gebleken dat [ geïntimeerde ]is verrijkt ten koste van [ appellant ]. Bij dit laatste is van belang dat de onderlinge verhoudingen tussen [ appellant ], [ Y ] en [ X ]ook in hoger beroep onduidelijk zijn gebleven.
3.12
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de aangevoerde grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [ appellant ]verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [ appellant ]in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [ geïntimeerde ]begroot op € 420,= aan verschotten en € 894,= voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, J.C.W. Rang en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 april 2013.
Uitspraak 01‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Vordering op de wet van artikel 843a Rv. Geen rechtmatig belang.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te [woonplaats],
APPELLANT IN DE HOOFDZAAK, EISER IN HET INCIDENT,
advocaat: mr. J. van Boekel te Tilburg,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE IN DE HOOFDZAAK, VERWEERDER IN HET INCIDENT,
advocaat: mr. M.Th. Legger te Utrecht.
De partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
Bij dagvaarding van 8 juni 2010, hersteld bij exploot van 22 juni 2010, is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2010, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 435856/HA ZA 09-2622 gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Bij incidentele memorie heeft [appellant] een incidentele vordering ingesteld tot inzage van een aantal stukken en in het incident geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen om binnen vijf werkdagen na het wijzen van dit arrest, althans een door het hof te bepalen termijn, inzage te geven in
- -
de jaarstukken van [geïntimeerde] over de jaren 2007 en 2008 voor zover het betreft de huurinkomsten c.q. de ontvangen betalingen van [bedrijf 2]., [bedrijf 1]. en/of (subsidiair) [appellant];
- -
de boekhouding van [geïntimeerde] over de jaren 2007 en 2008 voor zover deze betrekking heeft op de huurinkomsten c.q. de ontvangen betalingen van [bedrijf 2]., [bedrijf 1]. en/of (subsidiair) [appellant];
- -
een specificatie van de ontvangen huurpenningen over de jaren 2007 en 2008 voor zover betrekking hebbend op de ontvangen betalingen van [bedrijf 2]., [bedrijf 1]. en/of (subsidiair) [appellant];
- -
de IB aangiftes voor zover deze betrekking hebben op de huurinkomsten c.q. de ontvangen betalingen van [bedrijf 2]., [bedrijf 1]. en/of (subsidiair) [appellant],
en deze stukken aan [appellant] ter hand te stellen (in afschrift) althans op een door het hof te bepalen wijze (het hof leest:) daarin inzage te verstrekken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke is althans een door het hof vast te stellen dwangsom, en [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het incident.
[geïntimeerde] heeft bij memorie in het incident geantwoord en geconcludeerd dat het hof bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair met betrekking tot de memorie van grieven van [appellant] akte niet-dienen zal verlenen en subsidiair de vorderingen van [appellant] in het incident als ongegrond dan wel onbewezen zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van (het hof begrijpt:) het incident.
Ten slotte is in het incident arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1
Het gaat in deze zaak, voor zover in het onderhavige incident van belang, om het volgende.
( i) Tussen [geïntimeerde] als verhuurder en [bedrijf 1]. als huurster heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot een studio in [plaats], waarbij de huur van de studio is ingegaan op 18 mei 2007. De studio werd geëxploiteerd door [bedrijf 2]., die ook feitelijk namens [bedrijf 1]. de huur betaalde. In verband met betalingsachterstanden hebben [bedrijf 1]. en [geïntimeerde] op enig moment de afspraak gemaakt dat [geïntimeerde] ter zake van de huur genoegen zou nemen met € 10.000,- exclusief BTW per maand, wat neerkomt op een bedrag van € 11.900,- inclusief BTW per maand.
(ii) Op 15 oktober 2007 heeft [appellant] vanaf zijn privé-bankrekening een bedrag van € 11.000,- overgemaakt op het rekeningnummer van [geïntimeerde]. Op het bankafschrift van [geïntimeerde] staat bij de omschrijving van de betaling, voor zover relevant, het volgende vermeld:
"(...)
okotber 2007 wachten op
definitief volgens afspraak.
groet cor."
[appellant] was op dat moment interim-manager van [bedrijf 2].
(iii) Op 30 november 2007 is door [bedrijf 2]. een bedrag van € 900,- overgemaakt op de rekening van [geïntimeerde]. Op het bankafschrift van [geïntimeerde] staat bij de omschrijving van de betaling, voor zover relevant, het volgende vermeld:
"(...)
RESTANT BTW OKTOBER 2007"
(iv) Op 30 november 2007 heeft [bedrijf 2]. eveneens een bedrag van € 11.900,- overgemaakt op de rekening van [geïntimeerde], welke overschrijving feitelijk door [appellant] namens [bedrijf 2]. is verricht. Op het bankafschrift van [geïntimeerde] staat bij de omschrijving van de betaling, voor zover relevant, het volgende vermeld:
"(...)
HUUR NOV. 2007. INCL. BTW
GROET COR"
( v) Bij vonnis van 8 april 2008 is [bedrijf 1]. onder andere veroordeeld om de studio te ontruimen en een bedrag van € 135.470,- inclusief BTW ter zake van de huur aan [geïntimeerde] te betalen.
(vi) [appellant] heeft in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.000,- aan hem, en heeft daartoe gesteld dat de betaling ter hoogte van dit bedrag die hij op 15 oktober 2007 heeft gedaan een geldlening aan [geïntimeerde] betrof in verband met de financiering van een project in Frankrijk, welk bedrag [geïntimeerde] dient terug te betalen. Daaraan heeft [appellant] toegevoegd dat als [geïntimeerde] de geldlening betwist, de betaling in elk geval zonder rechtsgrond heeft plaatsgevonden en terugbetaling uit hoofde van onverschuldigde betaling dient plaats te vinden.
(vii) [geïntimeerde] heeft beide stellingen van [appellant] betwist en gesteld dat het door [appellant] betaalde bedrag van € 11.000,- een deelbetaling van de huur voor de studio voor de maand oktober 2007 betrof die [appellant] voor [bedrijf 1]. heeft voldaan.
(viii) Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen en heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat [appellant], mede in het licht van het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde], zijn beide stellingen onvoldoende heeft onderbouwd.
2.2
De vraag waar het in het onderhavige incident primair om gaat is of voldoende grond bestaat voor toewijzing op de voet van artikel 843a lid 1 Rv van de vordering van [appellant] tot inzage van de door hem opgesomde bescheiden.
2.3
[appellant] baseert zijn vordering tot inzage hierop, kort gezegd, dat onvoldoende duidelijk is wat de huurachterstand van [bedrijf 1]. op dit moment is en dat hij er daarom "recht en belang bij [heeft] dat geïntimeerde de exacte achterstanden in de huurbetalingen kenbaar maakt en de daarop vallende betalingen inzichtelijk maakt, alsmede dat hij inzichtelijk maakt hoe de ontvangen betalingen zijn verwerkt." (incidentele memorie onder 8). Daaraan heeft [appellant] toegevoegd dat zonder deze stukken een behoorlijke rechtspleging niet mogelijk is, aangezien de rechtbank heeft gesteld dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en deze stukken noodzakelijk zijn om daaraan te voldoen, doch deze onder berusting van [geïntimeerde] zijn en andere middelen om over deze bescheiden te kunnen beschikken niet aanwezig zijn.
2.4
[geïntimeerde] heeft hiertegen, kort samengevat, aangevoerd dat hij, [geïntimeerde], bij wege van verweer gemotiveerd heeft aangevoerd dat de betalingen alle betrekking hadden op huurverplichtingen van [bedrijf 1]., dat [appellant] dit verweer onvoldoende heeft weersproken, dat [appellant] voor ogen moet houden dat hij, [appellant], stelt dat hij een geldlening aan [geïntimeerde] voor een project in Frankrijk zou hebben verstrekt en dat de door [appellant] gevorderde of verzochte bescheiden betrekking hebben op de rechtsrelatie tussen andere partijen, te weten tussen [geïntimeerde] en [bedrijf 1].
2.5
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil in het incident neemt het hof als uitgangspunt dat voor toewijzing van een vordering op de voet van artikel 843a lid 1 Rv slechts plaats is indien degeen die een dergelijke vordering instelt daarbij een rechtmatig belang heeft, de bescheiden voldoende bepaald zijn en het bescheiden betreft aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
2.6
Het hof is van oordeel dat [appellant] bij zijn vordering geen rechtmatig belang heeft in de zin van voornoemde bepaling. Het is in de eerste plaats aan [appellant], die stelt dat hij recht heeft op terugbetaling van het door hem aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 11.000,- op grond van een overeenkomst van geldlening dan wel omdat hij dit bedrag onverschuldigd aan [geïntimeerde] heeft betaald, zijn stellingen in dit opzicht voldoende te onderbouwen en, zonodig, te bewijzen. De door [appellant] verlangde bescheiden kunnen in beginsel slechts een rol spelen in het kader van het door [geïntimeerde] te voeren verweer. Tot dusverre heeft [appellant] onvoldoende duidelijk gemaakt waarom hij over de desbetreffende bescheiden zou moeten beschikken, althans onvoldoende duidelijk gemaakt dat niet kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd in de zin van artikel 843a lid 4 Rv. Daar komt nog bij dat, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, de bescheiden waarvan [appellant] inzage vordert in beginsel geen betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn maar op een rechtsbetrekking tussen [geïntimeerde] en [bedrijf 1].
2.7
Voor zover [appellant] subsidiair – te weten, zo begrijpt het hof, voor het geval dat de primaire vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt - in zijn memorie te kennen heeft gegeven inzage te willen hebben in de boekhouding van [geïntimeerde] voor zover het betreft de betaling van € 11.000,- die [appellant] heeft gedaan, komt zijn vordering op dezelfde gronden als hiervoor overwogen niet voor toewijzing in aanmerking. Hetzelfde geldt voor zover zijn incidentele vordering tot inzage van de door hem opgesomde bescheiden is gegrond op het meer subsidiaire verzoek tot openlegging van de boekhouding door [geïntimeerde] op de voet van artikel 162 Rv.
2.8
Het voorgaande brengt mee dat de incidentele vordering van [appellant] zal worden afgewezen en dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van het incident. Daaraan voegt het hof, gelet op het door [geïntimeerde] gevoerde verweer, toe dat de vraag of op enigerlei moment met betrekking tot de memorie van grieven van [appellant] akte niet-dienen moet worden verleend, door middel van een rolbeslissing van de rolraadsheer van dit hof aan de hand van het op dat moment geldende Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven moet worden beantwoord en zich derhalve niet leent voor behandeling in het kader van het onderhavige geding.
3. Beslissing
Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellant] af;
verwijst [appellant] in de proceskosten van het incident en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [geïntimeerde] gevallen, op € 894,-;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 15 maart 2011 voor memorie van grieven in de hoofdzaak;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Wortel, D.J. van der Kwaak en J.W. Hoekzema en op 1 februari 2011 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.