Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer LB1R017104-433 onderzoek LB1R017104 TGO Diependijkstraat, gesloten d.d. 30 augustus 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1257.
Rb. Limburg, 30-12-2019, nr. 03/721713-17 (+TUL 10/650175-15), 03/661063-18 (ttz gev)
ECLI:NL:RBLIM:2019:11664
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
30-12-2019
- Zaaknummer
03/721713-17 (+TUL 10/650175-15), 03/661063-18 (ttz gev)
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2019:11664, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 30‑12‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:2029
Uitspraak 30‑12‑2019
Inhoudsindicatie
De rechtbank veroordeelt de verdachten in de Blerickse schietpartij die op 1 november 2017 plaatsvond en waarbij een dodelijk slachtoffer is gevallen, tot gevangenisstraffen van 12 en 14 jaar, voor het medeplegen van doodslag.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03/721713-17 (+ TUL 10/650175-15), 03/661063-18 (ttz gev)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 december 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
gedetineerd in PI Rijnmond, De Schie te Rotterdam.
De verdachte wordt bijgestaan door R.F. Nelisse, advocaat kantoorhoudende te Schiedam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaken zijn inhoudelijk behandeld op de zittingen van 11 december 2019 en 16 december 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaken zijn gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte] ) met het parketnummer 03/721714-17.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
03/721713-17
feit 1: (primair) samen met [medeverdachte] slachtoffer [slachtoffer] heeft vermoord / (subsidiair) zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] ;
feit 2: [persoon 1 Blerickse groep] heeft bedreigd;
feit 3: een vuurwapen van categorie II/III voorhanden heeft gehad;
03/661063-18
feit 1: door tussenkomst van [persoon 1 Randstadgroep] getuige “ [bijnaam A] ” heeft beïnvloed;
feit 2: schriftelijk getuige en tevens medeverdachte [medeverdachte] heeft beïnvloed.
3. De voorvragen
3.1
Het standpunt van de verdediging
In de optiek van de verdediging heeft het Openbaar Ministerie een zo ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Hierbij is onder andere de rechter misleid, waardoor het wettelijk systeem in de kern in geraakt.
De verdediging heeft op 23 april 2018 een faxbericht gestuurd aan de rechtbank, met daarin de mededeling dat zij de geluidsopname van het getuigenverhoor van [persoon 1 Blerickse groep] van
1 november 2017 en de geluidsopname van het getuigenverhoor van [getuige 1] heeft beluisterd en dat opvalt dat de verbalisant niet alles wat van belang was in het proces-verbaal heeft opgenomen en zelfs dingen verkeerd heeft gerelateerd. Zulke fouten kunnen in de optiek van de verdediging tot geen andere conclusie leiden dan dat die moedwillig en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte zijn gemaakt.
Op de zitting van 26 april 2018 reageerde de officier van justitie passief toen de verdediging dit punt aansneed, terwijl zij actie had moeten ondernemen om met eigen oren vast te stellen wat er waar of niet waar was van de beweringen van de verdediging. Ook sindsdien heeft de officier van justitie niets ondernomen om de discrepanties weg te nemen. Ter terechtzitting van 17 juni 2019 en zelfs in haar requisitoir op 11 december 2019 komt terug dat getuige [getuige 1] zou hebben verklaard dat verdachte op de Diependijkstraat een wapen in zijn hand had en dat hij toen ‘opgefokt’ was, terwijl dit niet zo is verklaard. De officier van justitie laat daarmee niet enkel de kennelijke onwaarheid in stand, maar zij verspreidt deze onwaarheid ook nog eens en gebruikt haar als belastend gegeven tegen verdachte.
De rechtbank heeft, ondanks dat de zaak na eerdere zittingen inhoudelijk geheel opnieuw is behandeld, ter terechtzitting van 11 december 2019 geweigerd deze opnamen af te spelen. De rechtbank heeft zelfs belet dat de verdediging de opnamen zou afspelen in het kader van het pleidooi. De verdediging acht het van belang de rechtbank te overtuigen van de verkeerde inzichten die er op dit gebied bestaan. De verdediging wilde in de gelegenheid worden gesteld aan te tonen dat de verklaringen van [persoon 1 Blerickse groep] buiten beschouwing dienen te worden gelaten wegens verregaande onbetrouwbaarheid. Deze gelegenheid is de verdediging echter niet geboden.
Het voorgaande levert strijd op met het beginsel van adversial trial, equality of arms en het onmiddellijkheidsbeginsel. Verdachte heeft nadeel ondervonden van de werkwijze van de magistratuur, nu zijn voorlopige hechtenis met name op de verklaringen van [persoon 1 Blerickse groep] is gebaseerd. De gebreken zijn onherstelbaar in deze procedure, en het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat dit gebrek in appel wordt hersteld.
De verdediging vordert dan ook dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officier van justitie merkt op dat een geconstateerd vormverzuim onherstelbaar moet zijn,
willen er consequenties aan worden verbonden. Zou al sprake zijn van een vormverzuim, dan
is het in dit geval in elk geval niet onherstelbaar. Alle geluidsopnames zijn twee maal aan de
verdediging verstrekt en maken daarmee onderdeel uit van het procesdossier. Daarmee is
het voor de rechtbank mogelijk de geluidsopnames te vergelijken met hetgeen in de
uitgeschreven processen-verbaal van de desbetreffende verhoren is opgenomen, zodat de
inhoud van deze processen-verbaal controleerbaar zijn alvorens hier door de rechtbank
conclusies aan worden verbonden. Reeds daarmee is er geen sprake van een (onherstelbaar)
vormverzuim. Van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie kan daarom in het
geheel geen sprake zijn.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft, zoals ook ter terechtzitting aangegeven, de geluidsopnames waar de verdediging aan refereert beluisterd. De verklaringen van de getuigen zoals deze zijn opgenomen in de verhoorkamer, komen feitelijk vrijwel overeen met de weergave van deze verklaringen in de desbetreffende processen-verbaal. Hoewel de verhoren niet letterlijk zijn overgenomen in de processen-verbaal, betekent dit niet dat sprake is van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. Het proces-verbaal betreft immers een zakelijke weergave van wat gezegd zou zijn, geen verbatim weergave. Enig verschil is daarbij niet ongewoon. De rechtbank stelt vast dat de verhoorders juist goed hebben doorgevraagd daar waar de verklaring van [persoon 1 Blerickse groep] onduidelijkheid schiep. Dat de woorden die [persoon 1 Blerickse groep] heeft gebruikt niet woordelijk of exact gelijk in het proces-verbaal terecht zijn gekomen, doet daar niet aan af. Dientengevolge heeft het ook niet op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om actie te ondernemen. De opnames maken immers, evenals de processen-verbaal, onderdeel uit van het procesdossier. Voorts beschikt de rechtbank over de opgave van de raadsman van de punten waarop zijns inziens van belangrijke discrepantie sprake is. De rechtbank kan hier bij de beraadslaging zo nodig acht op slaan. De verdediging is dus niet in haar belangen geschaad. De rechtbank zal derhalve bij de bewijsmiddelen en de weging daarvan, indien van toepassing en waar nodig, aandacht schenken aan de feitelijke verklaringen zoals deze door [persoon 1 Blerickse groep] en [getuige 1] zijn afgelegd en de opmerkingen van de verdediging daarbij. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van enige schending van de goede procesorde die noopt tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officieren van justitie
03/721713-18, feit 1
Vast staat dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) van korte afstand met een vuurwapen is beschoten en ten gevolge hiervan is komen te overlijden. Hoewel door getuigen niet eenduidig is verklaard, is het meest aannemelijke scenario dat alleen [medeverdachte] heeft geschoten. De meeste directe getuigen verklaren hierover immers het meest gedetailleerd, consequent en daarmee betrouwbaar. Hierbij wordt veel waarde gehecht aan de onafhankelijke getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . Zowel [medeverdachte] als getuige [getuige 2] positioneren [medeverdachte] links ten opzichte van [slachtoffer] op het moment van schieten en dat past bij de bevindingen van de forensische opsporing. Aan de hand van het letsel, de aangetroffen hulzen en het feit dat verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] na de vlucht in Eindhoven tegen hem heeft gezegd dat hij, [medeverdachte] , [slachtoffer] in zijn borst schoot (en niets zei over een schot op een been), staat vast dat [medeverdachte] vier keer, op korte afstand, op vitale delen zoals de romp en het hoofd van [slachtoffer] heeft geschoten en hem ook heeft geraakt, waardoor (zuiver) opzet op de dood van [slachtoffer] wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte kan als informele leider van een “randstadgroep” worden bestempeld. [medeverdachte] lijkt een ondergeschikte rol ten opzichte van verdachte aan te nemen. Verdachte is degene die het plan had opgevat om een wapen aan te schaffen, omdat zijn eigen mensen steeds werden besprongen door de Blerickse groep. Daarnaast is van belang dat er tussen het begin van het conflict op 1 november 2017 op de Sloterbeekstraat en de uiteindelijke fatale schoten op de Nieuwborgstraat nog geen drie kwartier zat, waarvan er bijna een kwartier is besteed aan de controle van de auto, bestuurd door verdachte, door de politie.
Incident 1: Sloterbeekstraat
Verdachte gooit water uit een flesje over of in de richting van [persoon 2 Blerickse groep] (hierna: [persoon 2 Blerickse groep] ). [persoon 1 Randstadgroep] (hierna: [persoon 1 Randstadgroep] ) en [persoon 2 Randstadgroep] zijn hierbij aanwezig. Als verdachte terug in de auto stapt, ziet [medeverdachte] dat verdachte kwaad is en hoort hij verdachte zeggen: “ik ga die pistool halen. Het is aan!” Verdachte had op dat moment de kans om zich te onttrekken aan een eventuele confrontatie, maar doet dat niet. Sterker nog, ze gaan richting de hangplek van de Blerickse groep. Dan volgt de politiecontrole waarbij [persoon 2 Randstadgroep] wordt meegenomen naar het bureau voor betaling van openstaande boetes.
Incident 2: Alberickstraat
Bij de COOP zien we op de beelden op straat dat de achterste auto met daarin [persoon 2 Blerickse groep] als eerste parkeert en dat pas daarna de auto van verdachte parkeert. Ook hier had hij de confrontatie uit de weg kunnen gaan. Er volgt een flinke vechtpartij tussen beide groepen. Getuige [persoon 1 Randstadgroep] verklaart dat verdachte hoogmoedig was ‘ik zag dat de lip van mijn maat begon te trillen. Ik zag dat hij gek werd. We werden besprongen en dan reageren wij. In Rotterdam is dat normaal. Als je geslagen wordt, dan gebeurt dit gewoon dat er iemand in zijn hoofd doordraait. Je kunt niet iemand zomaar mishandelen. Dan gaat er geschoten worden’. Verdachte en [medeverdachte] krijgen rake klappen. Verdachte weet als eerste weg te komen van de vechtpartij en rent richting Meidoornstraat, daarna volgt [medeverdachte] . Getuige [getuige 5] hoort iemand met het signalement van verdachte roepen: ‘ik ga gunno halen’. Getuige [getuige 5] hoort verdachte zeggen: ‘wacht maar ik kom terug’.
Incident 3: Meidoornstraat
Op camerabeelden van de flat op de Meidoornstraat is te zien dat verdachte aanbelt bij een portiek, naar binnen gaat, enkele minuten later weer naar buiten komt, de kelder van de flat binnen gaat met een zilverkleurig voorwerp in zijn handen dat gelijkenis vertoont met een wapen. Verbalisanten verklaren dat ze zagen dat de handelingen die verdachte aan het wapen verricht, passen bij het doorladen van het wapen, zeer waarschijnlijk een pistool van het merk Zastava model 70. Verdachte bekent ook dat hij het wapen in een flat aan de Meidoornstraat is gaan ophalen.
Incident 4: Diependijkstraat
[medeverdachte] verklaart dat hij verdachte bij een grasveldje tegenkomt en dat hij, op het moment dat ze de auto van [persoon 3 Blerickse groep] en [slachtoffer] zien, aan verdachte vraagt of hij het wapen bij zich heeft. [medeverdachte] krijgt het pistool en wilde trekker overhalen om in de lucht te schieten, maar het pistool is geblokkeerd. Verdachte verklaart ook dat [medeverdachte] problemen had met het wapen. [medeverdachte] geeft dan het wapen terug aan verdachte en verdachte haalt het blok/de lock van het pistool af. [medeverdachte] krijgt het wapen terug en lost een schot in de lucht. Na het schot zag [medeverdachte] dat het bovenste deel van het pistool open bleef staan en gaf het pistool terug aan verdachte om dit te verhelpen. [medeverdachte] verklaart dat [persoon 3 Blerickse groep] na het schot op [medeverdachte] afkwam en dat ze begonnen te vechten. Verdachte vecht met [slachtoffer] . Getuige [getuige 1] en haar dochter verklaren dat verdachte vijandig was, dat hij opgefokt was en dat ze iemand hoorde roepen ‘ik ga skieten’. Verdachte weet vanaf nu dat [medeverdachte] het wapen ook daadwerkelijk zal gebruiken, dat het van de lock af moet zijn, want er is geschoten.
Incident 5: Nieuwborgstraat
Ergens tussen de Diependijkstraat en de Nieuwborgstraat heeft verdachte het wapen weer aan [medeverdachte] gegeven, wetende dat het een echt vuurwapen is en wetende dat [medeverdachte] er niet voor terug deinst om het te gebruiken. Volgens verdachte zijn ze op weg naar zijn auto die hij wil ophalen maar die op de hangplek van de Blerickse groep staat geparkeerd. Beide partijen treffen elkaar op de Nieuwborgstraat. [slachtoffer] laat daar op tragische wijze het leven.
Verdachte en [medeverdachte] zijn altijd samen, werken samen in het drugsmilieu. Verdachte heeft zich bewapend omdat er al langer ruzie is in dit drugsmilieu, verdachte wordt beledigd door [persoon 2 Blerickse groep] , verdachte is hierdoor kwaad geworden, verdachte gaat de confrontatie met de groep vervolgens niet uit de weg, verdachte slaat volgens [persoon 1 Randstadgroep] door, verdachte haalt dan het wapen en laadt het door, verdachte roept dat hij iemand gaat vermoorden, verdachte zorgt ervoor dat [medeverdachte] daadwerkelijk een scherp vuurwapen kan afvuren door het van de lock te halen, verdachte zorgt er na het schot voor dat de slede terug wordt gezet zodat er nog een schot kan volgen, verdachte werkt willens en wetens bewust en nauw samen met [medeverdachte] en zorgt er voor dat [medeverdachte] dan bij een volgende confrontatie in staat is het wapen nogmaals te gebruiken. Medeplegen van het leven beroven kan wettig en overtuigend worden bewezen, ondanks het achterwege blijven van een fysieke uitvoeringshandeling op de uiteindelijke plaats delict, nu dit wordt gecompenseerd door de vele genoemde factoren. Sterker nog: zonder de betrokkenheid van verdachte had [slachtoffer] nog geleefd.
Ten aanzien van de voorbedachten rade kan geconstateerd worden dat:
- -
Verdachten deel uitmaakten van een langer slepend conflict in de Blerickse drugswereld;
- -
In dit conflict meerdere (gewapende) confrontaties hebben plaatsgevonden;
- -
Verdachten het besluit genomen hebben om, ondanks deze confrontaties, in Venlo/Blerick te blijven, enkel om geld te verdienen aan de drugshandel;
- -
Verdachten vanwege dit conflict een wapen hebben aangeschaft met het doel dit bij escalatie van het conflict te kunnen gebruiken;
- -
Na het eerste incident op de Sloterbeekstraat al is gesproken over het ophalen van het wapen en dat dit na het tweede incident op de Alberickstraat ook daadwerkelijk is gebeurd;
- -
Op de Diependijkstraat voor het eerst is geschoten met dit wapen;
- -
Tussentijds het wapen vermoedelijk drie maal, maar in ieder geval twee maal opnieuw schietklaar is gemaakt, door het te deblokkeren, door te laden of de slede terug te zetten. Het wapen stond dus op scherp;
- -
Uiteindelijk bij de laatste confrontatie op de Nieuwborgstraat [slachtoffer] met vier schoten om het leven is gebracht.
In al deze gevallen (zowel voor als op 1 november 2017) hebben de verdachten het besluit kunnen nemen om zich aan de confrontaties/conflicten te onttrekken, maar steeds hebben zij bewust de keuze gemaakt om deze al dan niet gewapend weer aan te gaan. Daarbij is de geweldspiraal zo snel en hevig verlopen dat een dodelijk slachtoffer nagenoeg onvermijdelijk werd. Beide verdachten hebben op verschillende momenten de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun handelen en hebben zich daar gelet op hun handelen ook duidelijk rekenschap van gegeven. Er is geen sprake van een contra-indicatie, nu er geen sprake is van plotselinge hevige drift, er geen sprake is van slechts een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering en de gelegenheid tot beraad ook niet eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstond.
De officieren van justitie achten dan ook bewezen dat verdachte en [medeverdachte] tezamen [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven hebben beroofd.
03/721713-17 feit 2
De officieren van justitie eisen vrijspraak van het tenlastegelegde onder 2.
03/721713-17 feit 3
Verdachte heeft het wapen opgehaald op de Meidoornstraat, doorgeladen, van de lock gehaald, de slede teruggezet en [slachtoffer] met het wapen geslagen op de Diependijkstraat. Verdachte bekent dat hij het wapen in zijn bezit heeft gehad en zijn DNA zit op één van de verschoten hulzen. Op basis van het forensisch onderzoek kan worden vastgesteld dat de hulzen vermoedelijk verschoten zijn met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 7.65 mm Browning, merk Crvena Zastava model 70. Dit feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
03/661063-18 feiten 1 en 2
In het dossier zit een brief die gedateerd is 20 april waarvan gezien de inhoud kan worden gesteld dat die afkomstig is van verdachte en gericht is aan [persoon 1 Randstadgroep] . Verdachte schrijft hierin ‘bel jij [bijnaam A] (toevoeging officieren van justitie: [bijnaam A] is de bijnaam van [persoon 2 Randstadgroep] ) voor mij. Hij moet gaan getuigen en zeggen dat hij die dag in de buurt was en zag dat ik op grond werd geslagen. Ohja en als [bijnaam A] wilt getuigen moet die wel zelf naar scotoe gaan he en zeggen dat die wilt getuigen. En ishen verhaal maken maar wel zeggen dat ik heb gezegd tegen jou…’. De rest van de brief gaat over wat [bijnaam A] moet verklaren.
Op 1 mei 2018 wordt een brief onderschept van verdachte aan [medeverdachte] , waarin is opgenomen wat [medeverdachte] moet verklaren, onder andere dat hij geschoten heeft uit noodweer. [medeverdachte] moet luisteren naar wat verdachte hem vertelt. Op 4 mei wordt nog een brief van verdachte aan [medeverdachte] onderschept, waarin hij aangeeft dat [medeverdachte] eerlijk moet zeggen dat hij heeft geschoten.
Het is overduidelijk dat verdachte zich door middel van de verstuurde brieven wilde bemoeien met de inhoud van nog af te leggen verklaringen van [medeverdachte] en getuige ‘ [bijnaam A] ’, zijnde [persoon 2 Randstadgroep] . Deze feiten kunnen derhalve ook wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over het disproportionele geweld dat door de politie is gebruikt bij de aanhouding van verdachte. Het standpunt van de officier van justitie dat de rechter-commissaris de rechtmatigheid van de aanhouding van verdachte heeft vastgesteld is onjuist. De rechter-commissaris oordeelt immers niet over de rechtmatigheid van de aanhouding en heeft slechts de inverzekeringstelling als niet onrechtmatig beoordeeld. Verdachte heeft bij zijn aanhouding een vuistslag tegen het hoofd gekregen door een van de leden van het arrestatieteam. Dit, terwijl de politie reeds telefonisch te kennen was gegeven dat verdachte onderweg was naar het politiebureau om zich aan te geven. Elke vorm van geweld was derhalve onnodig. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook de aanhouding onrechtmatig te achten.
Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat in het requisitoir een groot aantal nader genoemde feitelijke onjuistheden en drogredenen zijn opgenomen.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van voorbedachten rade. [medeverdachte] handelde immers in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en verdachte lag op dat moment machteloos op de grond. Verdachte rende hard weg van iemand die hij eigenlijk niet kende. Dan is het onmogelijk dat hij zich zou hebben voorgenomen om die persoon te doden. En als hij zich dit al zou hebben voorgenomen, dan had het in de rede gelegen dat hij dit eerder gedaan zou hebben, toen hij daar de kans voor had.
Ook van medeplegen kan geen sprake zijn, nu de gehele bewijsconstructie van het Openbaar Ministerie met betrekking tot het medeplegen van verdachte gebaseerd is op feitelijke onjuistheden. Bovendien kan er per definitie geen sprake zijn van medeplegen nu [medeverdachte] in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld en verdachte machteloos was toen [medeverdachte] de fatale schoten afvuurde.
Met betrekking tot hetgeen onder feit 2 is ten laste gelegd, namelijk de bedreiging door verdachte van [persoon 1 Blerickse groep] , is er geen enkel bewijs in het procesdossier opgenomen. De verklaringen van [persoon 1 Blerickse groep] kunnen niet als bewijsmiddel gebezigd worden nu deze in grote mate aantoonbaar onbetrouwbaar zijn.
Hetgeen onder feit 3 is tenlastegelegd kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft het wapen voorhanden gehad.
Met betrekking tot de vermeende strafbare beïnvloeding van getuigen, stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Niet onderzocht is of de brief van 20 april 2018 de onbekend gebleven persoon heeft bereikt, zodat niet bewezen is dat verdachte zich jegens die persoon heeft geuit. Een poging tot een poging is niet strafbaar, zodat in elk geval op dit punt vrijspraak dient te volgen. Bovendien is de brief van 20 april 2018 door justitie doorgezonden, hetgeen justitie medeplichtig maakt aan het feit waarvoor zij verlangt dat verdachte wordt bestraft. Daarnaast geldt dat het in artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht gaat om de vrijheid van een getuige om ‘naar waarheid’ te verklaren. Als een getuige buiten de rechtszaal wordt benaderd met het dringende verzoek om geen verklaringen af te leggen waarvan hij weet dat ze onjuist zijn, wordt de vrijheid van de getuige om naar waarheid te verklaren niet aangetast. De poging een getuige zover te brengen dat hij bereid is om een verklaring af te leggen tast de verklaringsvrijheid van de getuige niet aan, ook niet als de getuige zich daardoor onder druk gezet voelt. Bovendien is [medeverdachte] door verdachte juist aangemoedigd om naar waarheid te verklaren. Naar de letter genomen is artikel 285a, van het Wetboek van Strafrecht, enkel van toepassing in gevallen waarin vaststaat dat de getuige een verklaring zal afleggen. De brieven die verdachte wilde versturen waren er enkel op gericht om die getuige ertoe te bewegen een verklaring af te leggen die – ook in de ogen van de getuige – de ware toedracht behelsde, zodat van strafbare beïnvloeding geen sprake is. Tot slot voert de verdediging in dit kader aan dat zich in het dossier geen vordering ex artikel 126nd met betrekking tot de brief aan [persoon 1 Randstadgroep] is opgenomen, zodat het bewijsmiddel onrechtmatig is verkregen en het niet mag bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde. Het briefgeheim is immers geschonden, hetgeen een zwaarwegend belang is in de zin van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4.3
Het oordeel van de rechtbank1.
Verweer: onrechtmatige aanhouding van verdachte
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de aanhouding onrechtmatig te achten, omdat
een van de leden van het arrestatieteam verdachte bij zijn aanhouding een vuistslag tegen het
hoofd zou hebben gegeven. De rechtbank stelt vast dat de verdediging aan dit standpunt geen
conclusies heeft verbonden, zodat reeds hierom geen sprake is van een uitdrukkelijk
onderbouwd standpunt. De rechtbank passeert derhalve dit verweer.
03/721713-17, onder 1, bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot wettig en overtuigend bewijs dat verdachte medepleger is van het opzettelijk doden van [slachtoffer] . De rechtbank komt tot dat oordeel op basis van de navolgende bewijsoverwegingen.
[medeverdachte] heeft ten overstaan van de politie op 9 januari 20192.een verklaring afgelegd. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring van [medeverdachte] op essentiële onderdelen steun vindt in verklaringen van getuigen, hieronder nader weergegeven. Dit maakt dat de rechtbank deze verklaring van [medeverdachte] , voor zover hieronder weergegeven, geloofwaardig acht en als vertrekpunt en leidraad neemt voor de beoordeling van de gebeurtenissen van
1 november 2017.
De verklaring van [medeverdachte] is door de rechtbank ten behoeve van de leesbaarheid opgedeeld in tussenkopjes, waarbij de locaties (de straten) dan wel de gebeurtenissen waar [medeverdachte] op dat moment over verklaart, de tussenkopjes vormen. [medeverdachte] heeft verklaard:
Koffieshop Venlo
Op 1 november 2017 in de ochtenduren reden [verdachte] en ik in mijn auto, een Ford Focus. Toen zijn wij eerst in Tegelen [persoon 1 Randstadgroep]3. gaan ophalen. We zijn met z’n drieën naar de koffieshop in Venlo gegaan. Ik meen [naam koffieshop] . Ik bleef daar alleen in de auto zitten. Toen kwam ondertussen [persoon 2 Randstadgroep]4. ook bij die koffieshop. Even later namen [verdachte] , [persoon 1 Randstadgroep] en [persoon 2 Randstadgroep] weer plaats in de auto. [verdachte] zei gelijk toen hij in de auto stapte: “Ik ga die pistool halen. Het is aan! Wie denkt hij wel niet wie hij is”. [verdachte] maakte op mij een gefrustreerde indruk op dat moment. Ik wist dat [verdachte] over een pistool kon beschikken. Ik wist dat het pistool in een woning aan de Meidoornstraat lag. [verdachte] bestuurde de auto. Ik zat rechts voorin. [persoon 2 Randstadgroep] en [persoon 1 Randstadgroep] zaten achter in de auto. We waren van plan om in Blerick naar de COOP te gaan.
Politiecontrole
Toen wij onderweg naar Blerick waren, werden wij aan de kant gezet door de politie voor een controle. Toen bleek dat [persoon 2 Randstadgroep] nog een boete open had staan. Hij moest daarom met de politie mee naar het politiebureau. Wij konden verder rijden.
Ter hoogte van de Gamma te Blerick
Ter hoogte van de Gamma in Blerick wilden we bij de afslag naar links gaan. Er kwamen ons twee auto’s tegemoet. Die auto’s keerden gelijk om en reden achter onze auto aan. In die auto’s zaten jongens die ik ken als ‘de jongens van Blerick’. Ik zag dat [persoon 2 Blerickse groep]5. in de voorste van de twee auto’s zat. Hij had een probleem met [verdachte] . Ik hoorde dat hij naar ons riep: “Kom nu dan. Kom nu dan”. [verdachte] riep terug: ‘Wat is het probleem dan”. [persoon 2 Blerickse groep] riep terug dat wij naar Blerick-Centrum moesten komen.
Alberickstraat – COOP
Wij reden verder richting de COOP. De twee auto’s reden achter ons aan. Wij stopten bij de hangplek en parkeerden daar. Wij stapten alledrie uit de auto. Ook uit de twee auto’s achter ons stapte iedereen uit. Ik schat dat uit iedere auto 4 personen stapten, dus 8 in totaal. [persoon 2 Blerickse groep] was daar ook bij. Daarnaast stonden er op die hangplek bij de snackbar ook nog 3 of 4 jongens. [persoon 2 Blerickse groep] liep meteen op [verdachte] af. Ik weet niet wat [persoon 2 Blerickse groep] tegen [verdachte] zei. Ik zag wel dat hij [verdachte] plotseling sloeg. Hij sloeg hem met de vuist meerdere malen. Direct daarna vlogen nog 3 of 4 jongens uit Blerick op [verdachte] af. Ook zij sloegen en schopten [verdachte] . Ik zag op dat moment 2 andere Blerickse jongens naar mij kijken. Ik rende weg. Ik werd achterna gezeten door2 jongens. Op een gegeven moment struikelde ik en ik werd over mijn hele lichaam meerdere malen getrapt en geslagen door die twee jongens. Na een klap op mijn neus lieten die 2 jongens mij met rust en liepen zij terug in de richting van de plek waar [verdachte] nog was. Ik liep verder. Ik wilde daar weg en mijn scooter pakken. Mijn scooter stond geparkeerd voor een flatgebouw aan de Meidoornstraat. Ik liep over de Vastenavondkampstraat in de richting van de Meidoornstraat. Er stopte een auto naast mij. In die auto zaten de 2 jongens die mij eerder mishandeld hadden. Ze riepen ‘dit is onze stad. Ga weg van hier. Volgende keer als we je hier zien nemen we je te grazen. Wil je dat we nu hier uitstappen en je te pakken nemen?’. Ik zei niets terug en liep door. Kort daarna kwam er weer een auto naast mij rijden. Rechts voorin zat de Somaliër die ik ken als ‘ [bijnaam B] ’ en links voorin zat [slachtoffer] . [slachtoffer] riep: “Wat kijk jij? Ben jij een van die jongens die in groepsgevecht was met mijn vrienden? Wil je dat we hier uitstappen en je hier pakken?”. Ik reageerde niet en liep verder.
Meidoornstraat
Toen ik net op de Meidoornstraat liep zag ik dezelfde auto weer op de Meidoornstraat rijden en daar parkeren. Ik zag dat [bijnaam B] [persoon 3 Blerickse groep]6. en [slachtoffer] beiden uitstapten. Zij riepen of ik kon komen. Ik rende weg. Op de Sparrenstraat stonden 2 bewoners buiten. Een van hen was een donkere man. Ik heb in het dossier gelezen dat hij Omar ( [persoon 1 Blerickse groep]7.) heet. Ik vroeg om hulp. Ik sprak die [persoon 1 Blerickse groep] aan. Hij zei dat hij die jongens kende en dat hij wel met die jongens wilde gaan praten. Ik draaide me om en zag de auto met [bijnaam B] en [slachtoffer] komen aanrijden. Schuin over het grasveld zag ik [verdachte] lopen. Ik liep naar hem toe.
Diependijkstraat
[verdachte] en ik liepen via de Elzenstraat de Diependijkstraat in. Ik zag uit mijn ooghoek van achteren een grijze auto komen aanrijden. De auto haalde ons in. Ik zag dat [bijnaam B] en [slachtoffer] uit de auto stapten. Ik roep tegen [verdachte] dat we daar weg moesten omdat zij met meerderen waren. [verdachte] zei ‘nee’ tegen mij. Toen vroeg ik aan [verdachte] : “Heb jij dat ding bij je?”. Ik bedoelde met dat ding het pistool. [verdachte] zei ja en gaf mij het pistool. Ik wilde de trekker overhalen en een schot afgeven. Ik wilde op dat moment niemand raken, maar in de lucht schieten om die jongens af te schrikken. Het pistool was ‘geblokt’. Ik kon geen schot afgeven. Ik keek toen naar het pistool, wat ermee aan de hand was. Ik gaf het pistool terug aan [verdachte] . Ik zei nog tegen hem ‘het gaat niet’. [verdachte] nam het pistool van mij over en haalde het pistool toen van het blok af. Toen kreeg ik van [verdachte] het pistool weer terug. Ik zwaaide met mijn rechterarm omhoog en gaf een schot af. Op het moment dat het schot afging hield ik het pistool omhoog gericht, naar boven. Ik wilde de jongens laten schrikken. Direct na het schot zag ik dat het bovenste gedeelte van het pistool open bleef staan. Ik gaf het pistool terug aan [verdachte] . Die Somaliër kwam na het schot woedend op mij af en riep: ‘denk maar niet dat je hier met een pistool kunt schieten. Ik ben niet bang voor een pistool. Daar heb ik schijt aan’. Hij greep mij direct bij mijn kraag vast. Wat [slachtoffer] op dat moment deed weet ik niet. Ik probeerde mij los te rukken. Die Somaliër sloeg mij daarop meerdere keren met zijn vuist in mijn gezicht. [verdachte] kwam tussenbeide en hij hield in een hand het pistool dreigend boven zich, alsof hij ermee wilde slaan naar de Somaliër. Ik heb mij toen los kunnen maken van die Somaliër. Ik liep weg. Toen ik daar wegliep, liep [verdachte] achter mij aan.
Nieuwborgstraat
Even later kwamen we, via de Nieuwborgstraat denk ik, bij de rotonde terecht. We liepen over de stoep. Van achteren kwam in onze richting een auto aanrijden. De auto stopte aan de kant van de weg. Uit de auto stapte de buurtbewoner [persoon 1 Blerickse groep] uit. Hij riep naar ons en vroeg of wij normaal konden praten. [verdachte] en ik zeiden dat wij normaal konden praten. Vervolgens stapte [slachtoffer] uit de auto en hij liep gelijk naar [verdachte] toe. [slachtoffer] zei iets tegen [verdachte] . [slachtoffer] sloeg daarop direct [verdachte] met zijn vuist in zijn gezicht. [verdachte] viel daarop gelijk op de grond. [slachtoffer] draaide zich om naar mij. Ik had het pistool bij me. Onderweg naar deze plek heeft [verdachte] het pistool aan mij gegeven. Waar precies weet ik niet. Toen ik zag dat [slachtoffer] op mij afkwam heb ik het pistool uit mijn broek gehaald. Ik had in eerste instantie de bedoeling om [slachtoffer] die op mij afkwam met het pistool te slaan. Echter, omdat hij zo kort bij mij stond en het zo snel ging lukte dit niet meer. Toen haalde ik de trekker over van het pistool. Niet één keer, maar meerdere keren. De onderlinge afstand was op dat moment ongeveer 1 meter. Het was niet mijn bedoeling om hem neer te schieten. Ik schat dat ik 4 of 5 keer geschoten heb. Ik dacht dat het zeer ernstig met hem was. Toen hij daar lag dacht ik al gelijk dat hij dood was.
Deze verklaring van [medeverdachte] vinden op meerdere punten bevestiging in de verklaringen van verdachte, afgelegd in verschillende verhoren bij de politie, die hieronder – met zakelijke weergave van de verklaring van verdachte – worden weergegeven::
Verhoor 23 november 20178.:
- -
Onderweg naar de Eindhovenseweg probeerden ze me te blokkeren en riepen uit het raam: ‘kom dan, kom dan’;
- -
Ik ben achter hun aan, richting de Alberickstraat gereden;
- -
Daar zaten ook al een paar jongens ons op te wachten;
- -
Dit keer was ik boos waardoor ik er niet over nadacht om weg te gaan. Ook omdat ik opgefokt was door de politiecontrole dus ik dacht: we zien wel wat er gebeurt;
- -
Ik werd door 5 man besprongen en er werd getrapt op mijn hoofd, waardoor ik mijn bewustzijn verloor. Ze bleven op mij intrappen;
- -
Ik ben vervolgens weggerend richting de Meidoornstraat, niet wetend dat [medeverdachte] achter mij aan rende;
- -
Vervolgens heb ik dat wapen gepakt in de flat waar wij het wapen hebben verstopt;
- -
Ik rende richting de Diependijkstraat. Onderweg kwam ik [medeverdachte] tegen met bloed uit zijn neus en open wonden;
- -
Hij kwam op mij afgestormd en zei ‘geef mij die ding’, waardoor ik hem dat wapen overhandigde;
Verhoor 11 januari 20189.:
- Op het moment dat [medeverdachte] in de lucht schoot zat [medeverdachte] met het wapen te vechten;
Verhoor 17 januari 201810.:
- -
Ik wist niet wat [medeverdachte] met het vuurwapen wilde doen. Ik dacht dat hij ze wou afschrikken;
- -
Op de Nieuwborgstraat liep [medeverdachte] op de stoep en ik op de weg. De auto reed de rotonde af en draaide de auto haaks op de weg;
- -
Ik kreeg een klap op mijn oog waar ik al eerder een klap op had gekregen had. Ik ging gelijk op de grond. Ik was out;
- -
Gedurende het schietincident was ik out.
De verklaring van [medeverdachte] dat verdachte boos was en een confrontatie met [persoon 2 Blerickse groep] en de zijnen niet uit de weg wilde gaan en dat verdachte op de Alberickstraat tegen het hoofd is geschopt door [persoon 2 Blerickse groep] vindt bevestiging in de verklaring van [persoon 1 Randstadgroep] . [persoon 1 Randstadgroep] heeft ten overstaan van de politie het volgende verklaard11.over de periode tussen het voorval bij de coffeeshop op de Sloterbeekstraat tot en met het voorval op de Alberickstraat:
We werden gecontroleerd door de politie en werden daarna gevolgd door twee auto’s. Ik gaf aan dat ik niet wilde stoppen maar een van mijn maten gaf aan dat hij wilde stoppen om te kijken wat er aan de hand was. Hij wilde kijken wat ze gingen doen. Hij was hoogmoedig. Hij zei dat we gingen stoppen. Toen zijn we gestopt. Hij zat zelf achter het stuur en besloot dus te stoppen. Toen we uitstapten sprak hij met die gasten uit de andere auto’s. Ik zag dat de lip van mijn maat begon te trillen. Ik zag dat hij gek werd. Ik zag dat mijn maat ineens door een Turk geslagen werd tegen zijn hoofd. Ik zag dat mijn maat hierdoor meteen tegen de grond ging. Die gast die hem sloeg was een kleine brede Turk. Mijn maat werd vervolgens ook door [persoon 2 Blerickse groep] meerdere keren tegen zijn hoofd geschopt.
De verklaring van [medeverdachte] dat verdachte, nadat [medeverdachte] na het waarschuwingsschot het vuurwapen aan verdachte had teruggegeven, met het vuurwapen [slachtoffer] heeft geslagen, dan wel gedreigd heeft te slaan, vindt bevestiging in de verklaring van getuige [persoon 3 Blerickse groep] .
[persoon 3 Blerickse groep] heeft over het voorval op de Diependijkstraat onder andere het volgende verklaard12.:
We ( [slachtoffer] en [persoon 3 Blerickse groep] ) stopten maar even. [slachtoffer] en ik waren uitgestapt. Een van die jongens, die donkere, gaf [slachtoffer] een klap op zijn oog. Ik zag dat de jongen met een vuurwapen [slachtoffer] tegen zijn oog sloeg.
De verklaring van [medeverdachte] over de situatie op de Nieuwborgstraat, ten slotte, vindt steun in de situatieschets die door getuige [getuige 6] is getekend.
Getuige [getuige 6] , die ten tijde van het schietincident rijles had en in die hoedanigheid zicht had op de Nieuwborgstraat, heeft een situatieschets13.getekend van de plaats waar het schietincident plaatsvond. De rechtbank stelt aan de hand van deze situatieschets vast dat de plaats waar de auto van [slachtoffer] en [persoon 3 Blerickse groep] werd geparkeerd relatief dicht bij de plek waar verdachte en [medeverdachte] zich op dat moment bevonden lag. Enkel nog het oversteken van de straat was nodig om elkaar fysiek te bereiken.
Verder overweegt de rechtbank dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met het vuurwapen, waarvan hij wist dat het werkte, meerdere malen op korte afstand opzettelijk heeft beschoten. [medeverdachte] heeft ook verklaard dat hij vrijwel direct wist dat [slachtoffer] overleden was. In het proces-verbaal van bevindingen14., opgemaakt door verbalisant en hoofdagent [verbalisant 1] , is het volgende gerelateerd:
Op 1 november 2017 hoorde ik de melding van een schietpartij op de Diependijkstraat te Venlo. Op enig moment hoorde ik dat er een slachtoffer zou liggen op de Nieuwborgstraat te Blerick in de gemeente Venlo. Wij gingen direct deze kant op. Ik zag dat het slachtoffer een man betrof. Ik zag dat de man geen teken van leven toonde en op zijn rug op het wegdek lag. Ik zag op ongeveer 1 meter afstand van de man een huls van een afgeschoten patroon. Ik stelde de huls veilig door deze af te dekken met een pion. Ik reanimeerde de man vervolgens enkele minuten. Het ambulancepersoneel verzocht mij door te gaan met reanimeren. Ik hoorde vervolgens dat het slachtoffer niet meer te redden was waarop ik het slachtoffer afschermde van de omstanders. Samen met collega [verbalisant 2] heb ik de plaats delict rondom het slachtoffer grondig bekeken. We troffen nog 3 hulzen aan welke wij veilig stelden door deze af te dekken met pionnen.
Op 4 november 2017 werd aan het lichaam van het slachtoffer [slachtoffer] een forensisch onderzoek naar sporen verricht. De bevindingen van dit onderzoek zijn in een proces-verbaal15.opgenomen. Naar aanleiding van de bevindingen is een voorlopig sectierapport16.opgesteld. In dit proces-verbaal en in het rapport is, voor zover van belang, het volgende vastgesteld:
Huidperforaties:
1 doorschot aan het hoofd;
1 inschot aan de romp;
2 doorschoten aan de romp;
1 doorschot aan de rechter wijsvinger;
1 doorschot een de linker ringvinger.
De doorschoten aan de vingers kunnen in relatie zijn met de schotkanalen aan de romp. Zowel het doorschot aan het hoofd als het inschot aan de borstkas zijn op zichzelf staand als in combinatie dodelijk. De overige letsels kunnen middels bloedverlies tezamen een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden.
Het overlijden van [slachtoffer] wordt zonder meer verklaard door verwikkelingen van de schotletsels.
Uit het hierboven aangehaalde rapport van het NFI blijkt dat [slachtoffer] op vitale delen zoals de romp en het hoofd is geraakt en dat hij overleden is ten gevolge van de verwikkelingen van deze schotletsels.
De rechtbank acht [medeverdachte] dan ook schuldig aan het opzettelijk doden van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt vervolgens vast op grond van het voorgaande dat verdachte het vuurwapen heeft opgehaald en aan [medeverdachte] het vuurwapen heeft overhandigd toen deze hem daar naar vroeg. Verdachte heeft [medeverdachte] geholpen bij het functioneel maken van het vuurwapen op het moment dat [medeverdachte] ermee wilde schieten. Na het incident op de Diependijkstraat en het lossen van een (waarschuwings)schot door [medeverdachte] wist verdachte dat [medeverdachte] bereid was te schieten met het vuurwapen. Na dit schot heeft [medeverdachte] opnieuw aan verdachte gevraagd het vuurwapen schietklaar te maken, hetgeen verdachte heeft gedaan. Verdachtes opzet was volgens zijn eigen verklaringen op de Diependijkstraat en op de Nieuwborgstraat gericht op de samenwerking met [medeverdachte] om, eventueel met gebruikmaking van het vuurwapen, uit Blerick weg te komen. Dit laat onverlet dat verdachte al eerder volgens getuigen heeft gezegd dat hij een ‘gunno’ ging halen, terwijl er op dat moment nog geen sprake was van een mogelijk penibele aftocht. Wat de precieze intentie van verdachte op welk moment ook is geweest met betrekking tot het gebruik van het vuurwapen, stelt de rechtbank vast dat verdachte in een conflict verzeild, zich heeft bewapend met een vuurwapen en ten aanzien van het hanteren van dit vuurwapen nauw en bewust met [medeverdachte] heeft samen gewerkt. Verdachte heeft daarbij de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] opnieuw schoten zou afvuren en daarbij iemand (dodelijk) zou raken. Verdachte heeft, door het halen van het wapen en het in samenwerking met [medeverdachte] gebruiken ervan, evenzeer als [medeverdachte] , anderen en zichzelf de kans op een minder ingrijpend geweldsmiddel dan het gebruik van het vuurwapen ontnomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte dan ook medepleger van de doodslag op [slachtoffer] .
Vrijspraak van moord: geen voorbedachten rade
Uit het dossier volgt dat verdachte, [medeverdachte] en [persoon 1 Randstadgroep] zijn ‘uitgedaagd’ door de ‘Blerickse groep’ toen zij onderweg waren na het eerste incident bij de coffeeshop, om naar het centrum van Blerick te gaan en hen te treffen. Zij zijn op deze uitdaging ingegaan. Dat zij op de Alberickstraat werden klemgereden door de Blerickse groep acht de rechtbank gelet op de verklaring van [persoon 1 Randstadgroep] en de camerabeelden ongeloofwaardig, maar feit is dat verdachte, [persoon 1 Randstadgroep] en [medeverdachte] de uitdaging zijn aangegaan. Op de Alberickstraat waren verdachte, [persoon 1 Randstadgroep] en [medeverdachte] in de minderheid. Toen zij weg konden komen bij de vechtpartij die aldaar is ontstaan en waarbij in elk geval verdachte en [medeverdachte] rake klappen hebben gekregen, zijn ze gevlucht. Los van elkaar zijn verdachte en [medeverdachte] vervolgens richting Meidoornstraat gegaan. Verdachte om het vuurwapen op te halen en [medeverdachte] vooral om weg te komen van de Blerickse groep. Dit laatste lukt niet, want onderweg wordt [medeverdachte] meerdere malen door leden dan wel sympathisanten van de Blerickse groep dreigend aangesproken en op de Nieuwborgstraat treffen [medeverdachte] en verdachte opnieuw de Blerickse groepering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [medeverdachte] zowel op de Diependijkstraat als op de Nieuwborgstraat niet de agressors waren, met andere woorden, dat zij op beide plekken niet degenen waren die de confrontatie opzochten. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen had gehaald om de auto, die nog op de Alberickstraat geparkeerd was, te kunnen halen en ook [medeverdachte] heeft verklaard dat hij weg wilde. Verdachte en [medeverdachte] hebben allebei verklaard [slachtoffer] niet te hebben gekend en diverse getuigen die aan de Blerickse groep gelinkt kunnen worden hebben eveneens verklaard dat [slachtoffer] niets te maken had met verdachte en [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze gang van zaken geenszins dat sprake is geweest van een vooropgezette daad waarvan verdachte zich rekenschap heeft gegeven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair tenlastegelegde moord op [slachtoffer] .
03/721713-17, onder 2 vrijspraak
[persoon 1 Blerickse groep] heeft ten overstaan van de politie op 1 november 2017 verklaard dat hij ‘de donker getinte man’ een pistool zag pakken en dat deze man twee keer schoot op [slachtoffer] , alvorens hij het pistool op [persoon 1 Blerickse groep] richtte. Deze verklaring wordt onvoldoende door andere bewijsmiddelen ondersteund. Uit het verwoorde op pagina 3 van dat verhoor als ook de geluidsopnames die daarvan zijn gemaakt, blijkt dat [persoon 1 Blerickse groep] weinig met zekerheid kan verklaren. Voorts verklaart hij ten overstaan van de rechter-commissaris op 5 april 2018 afwijkend. De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 1 Blerickse groep] op dit punt onvoldoende betrouwbaar om als bewijsmiddel te kunnen dienen, zodat de rechtbank verdachte van het onder 2 tenlastegelegde zal vrijspreken.
03/721713-17, onder 3 bewijsoverwegingen
Verdachte heeft op 23 november 2017 ten overstaan van de politie het volgende verklaard17.:
Op 1 november 2017 zei [persoon 1 Randstadgroep] : “Ga die ding halen”. En toen ben ik vervolgens weggerend richting de Meidoornstraat. […] Vervolgens heb ik dat wapen gepakt in de flat waar wij het wapen hebben verstopt. Ik rende een hele andere kant op richting de Diependijkstraat. Onderweg kwam ik [medeverdachte] tegen. Hij kwam op mij afgestormd en zei: “Geef mij dat ding”, waardoor ik hem dat wapen overhandigde. Het wapen was toen in [medeverdachte] ’s handen.
[medeverdachte] werd onder meer op 9 januari 2019 verhoord18.door de politie. Hij heeft onder meer verklaard:
Op 1 november 2017 zijn we [ [verdachte] , [medeverdachte] en [persoon 1 Randstadgroep] ] naar de koffieshop in Venlo gegaan. Toen kwam [persoon 2 Randstadgroep] ook bij de koffieshop. Ik zat in de auto te wachten. Even later namen [verdachte] [verdachte], [persoon 1 Randstadgroep] en [persoon 2 Randstadgroep] weer plaats in de auto. [verdachte] zei gelijk toen hij in de auto stapte: “ik ga die pistool halen. Het is aan! Wie denkt hij wel niet wie hij is”. Ik vroeg wat aan de hand was. Ik wist dat [verdachte] over een pistool kon beschikken en dat het ergens lag. Ik wist zelf ook dat het pistool in een woning aan de Meidoornstraat lag. Het was een zilverkleurig pistool. We reden naar Blerick in de richting van de COOP. Wij stopten bij de hangplek. [verdachte] werd geslagen en geschopt. Ik werd achterna gezeten door 2 jongens en werd meerdere malen getrapt en geslagen door die 2 jongens. Ik wilde daar weg en mijn scooter pakken, die stond geparkeerd aan de Meidoornstraat. […] Ik zag [verdachte] lopen. We liepen de Diependijkstraat in. Toen vroeg ik aan [verdachte] : “Heb jij dat ding bij je?”. Ik bedoelde het pistool. [verdachte] zei ja en gaf mij het pistool. Ik wilde de trekker overhalen en een schot afgeven. Ik wilde op dat moment niemand raken, maar in de lucht schieten om die jongens af te schrikken. Het pistool was geblokt. Ik kon geen schot afgeven. Daarom gaf ik het pistool terug aan [verdachte] . [verdachte] haalde het pistool van het blok af. Toen kreeg ik het pistool weer terug. Ik gaf een schot af. Ik wilde de jongens laten schrikken. […] Toen ik daar wegliep, liep [verdachte] achter mij aan. Even later kwamen we, via de Nieuwborgstraat bij de rotonde terecht. Er kwam een auto aan. [persoon 1 Blerickse groep] (de rechtbank begrijpt: [persoon 1 Blerickse groep] ) stapte uit. Vervolgens stapte [slachtoffer] uit. Ik had het pistool bij me. […] Toen haalde ik de trekker over van het pistool. Niet één keer, maar meerdere keren.
In het rapport van het door het NFI verrichte Munitieonderzoek19.is geconcludeerd dat de op de plaats delict waar [slachtoffer] uiteindelijk is gedood aangetroffen hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Crvena Zastava, model 70. De afvuursporen in de kogels passen volgens het NFI eveneens bij dit vuurwapen.
De rechtbank stelt vast dat zowel verdachte als [medeverdachte] een bekennende verklaring hebben afgelegd omtrent het voorhanden hebben gehad van het vuurwapen. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan het feit dat het wapen dat verdachte op de Meidoornstraat heeft opgehaald, hetzelfde wapen is als het vuurwapen waar [slachtoffer] uiteindelijk mee is gedood. Omdat het vuurwapen zelf niet is teruggevonden, heeft het NFI zich voor wat betreft het onderzoek gericht op de verschoten hulzen die op de plaats delict nabij het slachtoffer en in zijn kleding zijn aangetroffen. Aan de hand van deze hulzen heeft het NFI vastgesteld dat het gebruikte vuurwapen vermoedelijk een (semi-)automatisch werkend pistool van het merk Crvena Zastave, model M70 is geweest. Dit betreft een vuurwapen van categorie III. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad, hetgeen strijd oplevert met de Wet wapens en munitie, nu verdachte over dit vuurwapen niet mocht beschikken.
03/661063-18, onder 1 en 2
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij vanuit detentie een brief heeft gestuurd aan [persoon 1 Randstadgroep]20., die op dat moment verbleef in PI Vught. Deze brief is gedateerd 20 april en desgevraagd heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat dit de brief is die hij gestuurd heeft. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat ‘ [bijnaam A] ’ de bijnaam is die hij voor [persoon 2 Randstadgroep] gebruikt. In de brief is onder andere het volgende geschreven:
[…] En bel jij [bijnaam A] voor mij. Mij luisteren ze af. Hij moet gaan getuigen en zeggen dat hij die dag in de buurt was en zag dat ik op grond werd geslagen en toen die boy [medeverdachte] probeerde te slaan en daarna trok [medeverdachte] ganoe en had hij hem geshoot maarja zo is het ook eigenlijk echt gebeurd. […] Ohja en als [bijnaam A] wilt getuigen moet die wel zelf naar scotoe gaan he en zeggen dat die wilt getuigen. En ishen verhaal maken maar wel zeggen wat ik heb gezegt tegen jou.
Uit het proces-verbaal dat door het GRIP (Gedetineerden Recherche Informatiepunt) is opgemaakt21.blijkt, dat het GRIP op 24 april 2018 van de directie van de PI te Vught een kopie van deze brief heeft ontvangen.
Verder heeft verdachte ter terechtzitting bekend dat hij, eveneens vanuit detentie, een brief heeft gestuurd naar [medeverdachte] , gericht aan het Maison d’Arrêt, Route Departementale 972 BP 32 Osny, 95524 Cergy-Pontoise Cedex in Frankrijk22., waar [medeverdachte] op dat moment gedetineerd was. In deze brief is onder andere het volgende geschreven:
[…] heb gewoon gezegd dat je had geschoten toen ik op de grond lag maar wel dat je had geschoten pas toen die jongen jou aanviel. En dat is ook gewoon wat er gebeurd is toch. Maar ik heb je niet genaaid. Het was al bekend dat jij het was er zijn 4 mensen die het hebben gezien en zeggen dat jij heb geshoetoe toen je werd aangevallen. Nu het volgende want ik wil je helpen want hoe dan ook wij krijgen een straf. Maar de vraag is wat precies snapje en dat ligt eraan wat je precies gaat verklaren. Want de zaak is eigenlijk duidelijk. Dus we kunnen niet liegen en dat gaat tegen werken. Kijk luister nu goed naar mij AUB want we zitten allebij in problemen daar dit en je weet is jou schuld maar geeft niet. Luister wat je moet doen en luister goed. Als ze naar je toekomen om tegaan verklaren moet je duidelijk. Dit verklaren en dit duidelijk maken. Dat je hebt geschoten omdat je op dat moment werd aangevallen en ik op de grond geslagen werd en je hebt geschoten uit angst en uit noodweer omdat je werd aangevallen anders had je dat niet gedaan. Je was in schok dat ik neergeslagen werd en vervolgens viel hij jou aan. En daar schrok je van en je werd bang omdat we eerder mishandeld werden en daarom schoot je. […] Als je dit uitlegt aan hun dan is het zelfverdediging daar staat dan misschien max 12 jaar. Maar als je gaat liegen en wat anders gaat verklaren dan wat ik je nu zeg dan geloof me word het 18 tot 24 jaar want dan is het moord. Maar als je zegt wat ik je zei dan is het doodslag en geen moord. Want dit was niet de bedoeling en we hadden niks besproken! Dus is niet met voorbedacht raden snapje wat ik bedoel. […] gewoon zeggen je schoot uit noodweer uit zelfverdediging omdat je werd aangevallen en we vooral ook al waren aangevallen. Wij wouden gewoon terug naar de auto en weg van daar gaan! Ik hoop dat ik duidelijk ben en je dit serieus neemt want gaat om ons allebij en dit is het beste voor je echt. Want ik kan gewoon bewijzen dat het zo is en ik het niet was en je hebt echt teveel getuigen tegen jou wil je helpen. […] als je dit allemaal zegt wat ik jou aanraad heb je zelf kans dat je vrijgesproken werd. Dit is je enigste kans voor vrijspraak. Want dan is het zelfverdediging! Snapje. Dus luister naar me fuck wat iedereen zegt luister naar wat ik je vertel geloof me ik weet wat ik zeg en hoe het gaat!
Uit het proces-verbaal dat door het GRIP (Gedetineerden Recherche Informatiepunt) is opgemaakt23.blijkt, dat het GRIP op 1 mei 201818 van de directie van de PI te Vught een kopie van deze brief heeft ontvangen.
Verdachte heeft nog een brief gestuurd naar [medeverdachte] , gericht aan het Cour d’Appèl Paris 34, 75053 Paris Louvre24., waarin het volgende is geschreven:
Luister goed naar mij wat ik je ga zeggen. Er zijn genoeg getuigens die hebben gezien dat je hebt geschoten toen ik op de grond lag. Luister AUB naar mij wil je niet naaien of wat dan ook ik sta aan jou kant maar zelf [persoon 1 Randstadgroep] en [naam] hebben alles eerlijk verteld wat er is gebeurd en moet jij ook doen. Wat jou kan helpen is je moet eerlijk zeggen dat je had geschoten omdat hij jou aanviel toen die mij knock out had geslagen. En je had geshoetoe uit angst en uit noodweer dan heb je kans dat je een mindere straf krijg. Anders heb je echt 18 jaar boven je hoofd hangen snapje en hebben we allebij probleem en dat is al zo maarja dus luister aub goed naar mij. En dit is ook gewoon de waarheid ik heb dat ook verklaard en we hadden helemaal niks besproken was gewoon zo gebeurd en dat is ook zo. Ik laat je zowieso niet vallen ben met jou ga je sowieso sponseren maar vertel wel de waarheid en het belangrijkste dat je schoot omdat je aangevallen werd. En uit noodweer schoot want anders had je dat niet gedaan en ik weet dat ook. Hou je rustig alles komt goed als je luisterd ben met jou vergeet dat niet.
Uit het proces-verbaal dat door het GRIP (Gedetineerden Recherche Informatiepunt) is opgemaakt25.blijkt, dat het GRIP op 4 mei 2018 van de directie van de PI te Vught een kopie van deze brief heeft ontvangen.
Van schending van het briefgeheim en onrechtmatig verkregen bewijs van de zijde van het Openbaar Ministerie, waar de verdediging op wijst, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De verdediging beroept zich op schending van het bepaalde in artikel 126 nd van het Wetboek van Strafvordering, stellende dat de daarin bedoelde vordering in het dossier ontbreekt. Daarmee gaat de verdediging er aan voorbij dat het beschermd belang van dit artikel niet het belang van verdachte is, doch van de houder van gegevens die van belang (kunnen) zijn voor het onderzoek. De bedoelde vordering verschaft deze houder een titel om de gevraagde (persoons)gegevens te verstrekken. Nu de Schutznorm niet verdachte betreft, komt hem een beroep op schending van dit artikel niet toe.
Om van het voltooide delict ‘strafbare beïnvloeding van een getuige’ (artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht) te kunnen spreken, dient een verdachte zich opzettelijk – in dit geval bij geschrift – zich jegens een persoon uit te laten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden. Daarnaast dient de verdachte te weten of ernstige reden hebben te vermoeden dat die verklaring ook daadwerkelijk zal worden afgelegd. Hierbij is het niet nodig dat de verdachte zeker weet dat de persoon jegens wie hij zich uit ook daadwerkelijk gaat verklaren. Ook niet van belang is of de verdachte de persoon verzoekt de waarheid te verklaren of juist te liegen. Het gaat erom dat de verdachte zich met opzet jegens een persoon uitlaat, kennelijk om diens verklaringsvrijheid te beïnvloeden. Wat hierbij wèl van belang is, is dat de verdachte zich daadwerkelijk jegens een ander heeft geuit. Het enkel willen uiten jegens een ander is in dit geval dan ook onvoldoende om van een voltooid delict te kunnen spreken. Evident is dat verdachte drie brieven heeft geschreven, via [persoon 1 Randstadgroep] gericht aan “ [bijnaam A] ” en twee brieven gericht aan [medeverdachte] . Deze brieven zijn ook daadwerkelijk door verdachte verzonden en zijn vervolgens – alvorens deze al dan niet zijn doorgezonden – in handen gekomen van de PI en het GRIP. Bij elk van de brieven is op grond van de informatie in het procesdossier niet met zekerheid vast te stellen of deze ook daadwerkelijk [persoon 1 Randstadgroep] en/of [medeverdachte] hebben bereikt. Wat wèl bij elk van de brieven met zekerheid is vast te stellen, is dat verdachte zich jegens [bijnaam A] (via [persoon 1 Randstadgroep] ) en [medeverdachte] heeft willen uiten op de manier zoals strafbaar gesteld in artikel 285a, van het Wetboek van Strafrecht. Daarmee is ten aanzien van elk van de brieven wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepoogd zich jegens “ [bijnaam A] ” via [persoon 1 Randstadgroep] en/of jegens [medeverdachte] uit te laten, kennelijk om hun vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, waarbij verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring ook daadwerkelijk zou worden afgelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht, gelet op de hierboven weergegeven bewijsoverwegingen, bewezen dat de verdachte
03/721713-17
1.
op 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte of zijn mededader met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogels in het lichaam van die
[slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
3.
op 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo, een vuurwapen, te weten een pistool, van categorie III voorhanden heeft gehad;
03/661063-18
1.
op 20 april 2018 in de gemeente Vught, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk bij geschrift zich jegens “ [bijnaam A] ´ (door tussenkomst van [persoon 1 Randstadgroep] ) heeft geuit, kennelijk om de vrijheid van die “ [bijnaam A] ” om naar waarheid en geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [persoon 1 Randstadgroep] opzettelijk een brief gestuurd met daarin instructies - zakelijk weergegeven in elk geval inhoudende - dat [persoon 1 Randstadgroep] , contact met “ [bijnaam A] ” moet opnemen en dat [persoon 1 Randstadgroep] die [bijnaam A] moet instrueren om te verklaren dat hij, verdachte, was neergeslagen en dat [medeverdachte] heeft geschoten en dat die “ [bijnaam A] ” moet verklaren wat hij, verdachte, en/of die [persoon 1 Randstadgroep] hem zegt, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, daar die brief die [persoon 1 Randstadgroep] en “ [bijnaam A] ” niet heeft bereikt;
2.
in de periode van 01 mei 2018 tot en met 04 mei 2018 in de gemeente Vught, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meermalen, opzettelijk bij geschrift zich jegens [medeverdachte] te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid en/of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te
leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, voornoemde [medeverdachte] opzettelijk meerdere brieven heeft geschreven en gestuurd met daarin instructies - zakelijk weergegeven in elk geval
inhoudende - dat [medeverdachte] goed moet luisteren wat hij, verdachte, hem zegt en dat [medeverdachte] moet verklaren dat hij heeft geschoten uit angst, noodweer en zelfverdediging en dat hij heeft geschoten omdat hij in shock was nadat hij, verdachte, was neergeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, daar die brieven gericht aan voornoemde [medeverdachte] zijn onderschept.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
03/721713-17
1. medeplegen van doodslag;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet, wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
03/661063-18
poging tot het opzettelijk bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter en/of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd;
poging tot het opzettelijk bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter en/of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Klinisch psycholoog M. van Winkel heeft op 30 januari 2018 over de geestvermogens van de verdachte gerapporteerd. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten. Immers, het advies luidt verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten en het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank volgt dit advies.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De straf
7.1
De vordering van de officier van justitie
Gewezen wordt op het forse strafblad van verdachte. Hij is blijkens de rapportage van het NIFP vanuit Rotterdam naar Venlo gegaan, om geld te verdienen aan de drugshandel. De psycholoog geeft in de ‘forensisch psychologische beschouwing’ aan dat verdachte bewuste keuzes heeft gemaakt om het risico te lopen dat hij in een (gewapend) conflict terecht zou kunnen komen en dat hij geen enkele notie heeft van de maatschappelijke impact die het kan hebben als iemand op klaarlichte dag met een wapen rondloopt. De psycholoog schat de kans op recidive in gewelddadig gedrag in op ‘hoog’. Er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar er is geen verband tussen deze persoonlijkheidsstoornis en het ten laste gelegde. De psycholoog adviseert naast verdachte volledig toerekeningsvatbaar te verklaren ook het volwassenenstrafrecht toe te passen. De officier van justitie volgt deze conclusies en verzoekt de rechtbank deze ook over te nemen.
Voorts wijst de officier van justitie erop dat de zus van [slachtoffer] , [zus slachtoffer] , op
7 augustus 2019 onverwacht een bericht kreeg van snapchat dat ‘ [bijnaam verdachte] ’, een van de bijnamen van verdachte, haar had toegevoegd op snapchat als vriend. Ze was hierdoor zeer ontdaan. Hierop heeft een inspectie in de cel van verdachte plaatsgevonden waarbij een telefoon in beslag is genomen.
Er is een jongeman in de bloei van zijn leven doodgeschoten om niks. Hij werd die dag kennelijk onbedoeld onderdeel van een langer lopend conflict. Midden op de dag, terwijl er veel mensen getuige waren van de diverse incidenten en de uiteindelijke dodelijke schietpartij. De verdachten zijn zelfs via een kinderdagverblijf gevlucht. De schietpartij heeft tot grote verontwaardiging en onrust in de buurt geleid. Waarom? Vanwege drugs en geld. Door deze drang om met drugshandel geld te verdienen hebben ze zelfs een vuurwapen aangeschaft. Het vuurwapen waarmee [slachtoffer] is vermoord. De nabestaanden zullen [slachtoffer] voor altijd moeten missen. En dat terwijl hij niets te maken had met de oplopende bende-oorlog. Hij was een onschuldig slachtoffer. En dat is verdachte ten volle aan te rekenen.
De officier van justitie heeft dan ook gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op het verzoek om verdachte integraal vrij te spreken, geen standpunt ingenomen met betrekking tot de strafmaat.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte en [medeverdachte] hebben samen op 1 november 2017 met opzet het leven beëindigd van [slachtoffer] . Voor de familie van [slachtoffer] betekent dit dat zij abrupt en voor altijd afscheid moesten nemen van hun zoon, broer en neef. Zoals ter terechtzitting ook door de moeder van [slachtoffer] in haar verklaring werd omschreven, voelt dit voor het gezin als levenslang. Een levenslang gemis, het einde van alle toekomstdromen en slechts nog de herinneringen aan hoe het gezinsleven ooit was.
“Waarom?”, is de vraag die de officier van justitie in het requisitoir als eerste opwerpt en is ook de vraag die ter terechtzitting als rode draad door de behandeling van de strafzaak heen liep. Het diepgaande onderzoek en het omvangrijke dossier ten spijt blijft de precieze oorzaak van het conflict dat op 1 november 2017 dat leidde tot de dood van [slachtoffer] een raadsel. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit conflict een geweldspiraal heeft ontketend, die zo snel en hevig verliep dat een dodelijk slachtoffer nagenoeg onvermijdelijk werd. Al maakt de rechtbank hierbij de kanttekening dat de Blerickse groep, met name [persoon 2 Blerickse groep] , evenzeer als de Randstadgroep, in het bijzonder verdachte, aanjager is geweest van deze spiraal. Op klaarlichte dag, een willekeurige woensdagmiddag in november van het jaar 2017, werd Blerick opgeschrikt door dit geweld. Meerdere straten van Blerick vormden het strijdtoneel van twee groepen jongens. Naar het zich laat aanzien, was het een strijd om territorium in de drugswereld, waarbij [slachtoffer] , ondanks dat hij wellicht geen rol speelde in deze drugswereld, zich actief voegde bij de verkeerde vrienden, op het verkeerde moment en op de verkeerde plek. Beide groepen hebben zich die middag niet onbetuigd gelaten wat geweld betreft. Veel mensen, willekeurige passanten, hebben hier ongevraagd wat van meegekregen. En hoewel de groep die hiervoor is aangeduid als de Blerickse groep niet terecht staat voor hun aandeel in het geweld op deze 1e november 2017, zal de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat voor verdachte wel rekening houden met het aandeel van deze groep in de ontwikkeling van het geweld op die dag.
Ondanks dat [medeverdachte] degene is die [slachtoffer] heeft doodgeschoten, wordt verdachte eveneens schuldig bevonden aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer] . De redenen daartoe zijn bij de bewijsoverwegingen weergegeven en deze leiden stuk voor stuk tot de conclusie dat [slachtoffer] nog zou hebben geleefd als verdachte het vuurwapen niet had aangeschaft, het vervolgens op die bewuste dag niet was gaan halen, het vuurwapen niet aan [medeverdachte] had gegeven en het vuurwapen niet schietklaar had gemaakt.
Ook de andere door verdachte gepleegde strafbare feiten wegen mee bij de bepaling van de straf die aan verdachte zal worden opgelegd. Hoewel het enkel voorhanden hebben van een vuurwapen nog niet inherent is aan het doodschieten van een ander, benadrukt de rechtbank dat het zonder vergunning voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen en dat bij je steken op klaarlichte dag in een winkelstraat en in een woonwijk, op zichzelf een ernstig misdrijf betreft. Het waarschuwingsschot dat door [medeverdachte] is gelost is in een schutting bij een woonhuis terecht gekomen, maar had net zo goed een willekeurige, onschuldige passant kunnen raken met alle mogelijke gevolgen van dien. Nogmaals, hoewel [medeverdachte] ook dit schot heeft gelost, heeft verdachte [medeverdachte] in de gelegenheid gesteld over een vuurwapen te beschikken en het vuurwapen daadwerkelijk te gebruiken.
Ook de pogingen tot beïnvloeding van “ [bijnaam A] ” (waarvan verdachte ter terechtzitting heeft gesteld dat dit zijn bijnaam voor [persoon 2 Randstadgroep] is) en [medeverdachte] zijn ernstige misdrijven die de rechtbank verdachte zwaar aanrekent. Niet voor niets heeft de wetgever op het voltooien van dit misdrijf een maximale gevangenisstraf van 4 jaar gevangenisstraf gesteld.
Verdachte heeft, zoals de officier van justitie het noemde, een forse criminele carrière opgebouwd ondanks het feit dat hij pas 24 jaar oud is. Ten tijde van het plegen van onderhavige feiten liep verdachte nog in een proeftijd van een voorwaardelijke veroordeling voor het bezit van harddrugs en verboden wapenbezit. Hoewel de justitiële documentatie van verdachte veroordelingen voor ernstige en zware misdrijven toont, staan deze misdrijven niet in verhouding tot het delict waar verdachte bij het onderhavige vonnis voor zal worden veroordeeld. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar geëist, waarbij het primair tenlastegelegde, namelijk het medeplegen van de moord op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De rechtbank acht verdachte schuldig aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer] . Daarnaast acht de rechtbank verdachte schuldig aan het voorhanden hebben van het vuurwapen en tot drie maal toe het pogen getuigen opzettelijk schriftelijk te beïnvloeden.
Hoewel verdachte ter terechtzitting een door hemzelf op schrift gestelde verklaring heeft voorgelezen die begon met het betuigen van spijt jegens de nabestaanden van [slachtoffer] , heeft verdachte in de optiek van de rechtbank ook ter terechtzitting geen waarachtig inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen getoond. Verdachte positioneert zichzelf eerder als slachtoffer van de mishandelingen.
Al het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie en het oordeel dat een lange gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar, met aftrek van het voorarrest.
De familie van [slachtoffer] heeft levenslang gekregen en geen enkele gevangenisstraf kan daar tegenover worden gesteld, maar de rechtbank wil met de lange duur van deze gevangenisstraf wel jegens verdachte benadrukken dat de nabestaanden van [slachtoffer] voor de rest van hun leven elke dag geconfronteerd worden en zullen worden met het gemis, de pijn en het verdriet van het moeten missen van hun dierbare, [slachtoffer] .
8. De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De vader van [slachtoffer] , [vader slachtoffer] , vordert een totaalbedrag van € 107.787,22, bestaande uit een bedrag van € 87.787,22 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,00 aan immateriële schadevergoeding.
De moeder van [slachtoffer] , [moeder slachtoffer] , vordert een totaalbedrag van € 23.600,00, bestaande uit een bedrag van € 3.600,00 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,00 aan immateriële schadevergoeding.
De zus van [slachtoffer] , [zus slachtoffer] , vordert een totaalbedrag van € 46.034,00, bestaande uit een bedrag van € 26.034,00 aan materiële schadevergoeding en € 20.000,00 aan immateriële schadevergoeding.
[persoon 1 Blerickse groep] vordert een bedrag van € 1.250,00.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [vader slachtoffer] stelt de officier van justitie zich op het
standpunt dat een bedrag van € 26.043,38 voor toewijzing in aanmerking komt.
Ten aanzien van de vordering van [moeder slachtoffer] komt volgens de officier van justitie een totaalbedrag van € 21.666,03 voor toewijzing in aanmerking.
De vordering van [zus slachtoffer] dient volgens de officier van justitie tot een bedrag van
€ 44.251,17 te worden toegewezen.
De vordering van [persoon 1 Blerickse groep] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de officier van justitie ten aanzien van dit feit vrijspraak heeft gevorderd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging dienen de vorderingen van de benadeelde partijen te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het handelen van [slachtoffer] op de dag dat hij om het leven is gebracht gevolgen zou kunnen hebben voor de hoogte van de bedragen die voor toewijzing in aanmerking komen. Daarnaast geldt dat de opgevoerde posten in de door [vader slachtoffer] , [moeder slachtoffer] en [zus slachtoffer] ingediende vorderingen op vele punten samenhang vertonen en ook vanuit die samenhang bezien dienen te worden. Dit in acht nemende en daarbij betrekkend dat de vorderingen uit vele verschillende posten bestaan die veelal zijn uitgesplitst naar reeds gemaakte en toekomstige kostenposten en dat al deze posten een secure en weloverwogen beoordeling verdienen, oordeelt de rechtbank dat een correcte beoordeling van deze vorderingen tot schadevergoeding een onevenredige belasting van dit strafproces zou opleveren. De rechtbank zal de vorderingen van [vader slachtoffer] , [moeder slachtoffer] en [zus slachtoffer] dan ook niet-ontvankelijk verklaren, zodat – mochten de nabestaanden daartoe willen overgaan – de vorderingen bij de civiele rechter kunnen worden aangebracht.
De vordering tot schadevergoeding van [persoon 1 Blerickse groep] zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde waar deze vordering aan gekoppeld is, namelijk de bedreiging van [persoon 1 Blerickse groep] .
9. De vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 10/650175-15)
Bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Rotterdam van 27 maart 2017 is aan verdachte onder meer een voorwaardelijke taakstraf opgelegd voor de duur van 40 uur, onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich tijdens zijn proeftijd niet schuldig maakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 40 uur.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering tot tenuitvoerlegging op de zitting van 12 oktober 2018 niet is behandeld en dat destijds ook het onderzoek daarvan niet is geschorst. Volgens de verdediging is deze vordering daarom niet meer aanhangig, zodat de rechtbank hierover niet meer kan oordelen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft betoogd dat deze vordering niet kan worden toegewezen nu deze op
11 december 2019 niet opnieuw is voorgedragen en opnieuw inhoudelijk is behandeld. De raadsman miskent hiermee dat weliswaar het dossier inhoudelijk behandeld dient te worden bij een hernieuwde behandeling, doch dat dat niet afdoet aan bepaalde formele handelingen uit de vorige zitting, zoals de voordracht van de feiten. Voorts heeft de raadsman de gelegenheid gekregen tot het maken van opmerkingen en heeft hij bevestigd dat zijns inziens de zaken genoegzaam zijn voorgehouden. Uit het feit dat hij in zijn op schrift gestelde pleidooi opmerkingen maakt over de vordering tenuitvoerlegging blijkt dat hij er goed van op de hoogte was dat deze onderdeel uitmaakte van het proces. Hij had desgewenst van de geboden gelegenheid gebruik kunnen maken tot het maken van opmerkingen. Nu hij dit heeft nagelaten, staat de rechtbank niets in de weg om hierover te beslissen.
Verdachte heeft zich tijdens de looptijd van zijn proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf. Dit is voor de rechtbank voldoende reden om de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen.
10. Het bevel gevangenhouding
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen gebreken aan de voortgang van de voorlopige hechtenis. Het door de raadsman gevorderde bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling zal de rechtbank dan ook niet geven.
11. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 47, 57, 285a, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
12. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 2 van parketnummer 03/721713-17 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- -
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- -
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- -
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 14 jaren;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen
- verklaart de vorderingen van benadeelde partijen [vader slachtoffer] , [moeder slachtoffer] , [zus slachtoffer] en [persoon 1 Blerickse groep] niet-ontvankelijk.
Vordering tenuitvoerlegging (TUL 10/650175-15)
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10/650175-15 toe.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. R.A.M.M. Gijselaers en mr. M.A. Teeuwissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 december 2019.
Buiten staat
Mr. M.A. Teeuwissen en mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
03/721713-17
1.
hij, op of omstreeks 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet meermalen,
althans eenmaal met een vuurwapen een of meer kogels in het lichaam van die
[slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij, op of omstreeks 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo,
[persoon 1 Blerickse groep] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, immers heeft verdachte die [persoon 1 Blerickse groep] een vuurwapen getoond
en/of dat vuurwapen op die [persoon 1 Blerickse groep] gericht (gehouden);
3.
hij, op of omstreeks 01 november 2017 te Blerick, in de gemeente Venlo,
een (vuur)wapen, te weten een pistool, van categorie II en/of III voorhanden
heeft gehad;
661063-18
1.
hij, op of omstreeks 20 april 2018 in de gemeente Vught,
in elk geval in Nederland,
opzettelijk mondeling en/of bij geschrift zich jegens een onbekend gebleven
persoon (door tussenkomst van [persoon 1 Randstadgroep] ) heeft geuit, kennelijk om de
vrijheid van die onbekend gebleven persoon om naar waarheid en/of geweten ten
overstaan van een rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te leggen te
beïnvloeden,
immers heeft hij, verdachte, voornoemde [persoon 1 Randstadgroep] opzettelijk een brief gestuurd
met daarin instructies - zakelijk weergegeven in elk geval
behelzende/inhoudende - dat [persoon 1 Randstadgroep] , contact met [bijnaam A] moet opnemen en/of dat
[persoon 1 Randstadgroep] die [bijnaam A] moet instrueren om te verklaren dat hij, verdachte, was
neergeslagen en dat [medeverdachte] heeft geschoten en/of dat die [bijnaam A] moet verklaren
wat hij, verdachte, en/of die [persoon 1 Randstadgroep] hem zegt, althans instructies van
soortgelijke aard en/of strekking,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die
verklaring(en) zou(den) worden afgelegd;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 20 april 2018 in de gemeente Vught,
in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk mondeling en/of bij geschrift zich (door tussenkomst van [persoon 1 Randstadgroep]
) jegens een onbekend gebleven persoon te uiten, kennelijk om de
vrijheid van die onbekend gebleven persoon om naar waarheid en/of geweten ten
overstaan van een rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te leggen te
beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden
dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd,
voornoemde [persoon 1 Randstadgroep] opzettelijk een brief heeft gestuurd met daarin instructies
- zakelijk weergegeven in elk geval behelzende/inhoudende - dat [persoon 1 Randstadgroep] ,
contact met [bijnaam A] moet opnemen en/of dat [persoon 1 Randstadgroep] die [bijnaam A] moet instrueren om
te verklaren dat hij, verdachte, was neergeslagen en dat [medeverdachte] heeft geschoten
en/of dat die [bijnaam A] moet verklaren wat hij, verdachte, en/of die [persoon 1 Randstadgroep] hem
zegt, althans instructies van soortgelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, daar die
brief en/of instructie(s) die [persoon 1 Randstadgroep] en/of die onbekend gebleven persoon niet
heeft/hebben bereikt;
2.
hij, in of omstreeks de periode van 01 mei 2018 tot en met 04 mei 2018
in de gemeente Vught, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk bij geschrift zich jegens
[medeverdachte] te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid en/of
geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te
leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te
vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd,
voornoemde [medeverdachte] opzettelijk een of meerdere brieven heeft geschreven en/of
gestuurd met daarin (telkens) instructies - zakelijk weergegeven in elk geval
behelzende/inhoudende - dat [medeverdachte] goed moet luisteren wat hij, verdachte, hem
zegt en/of dat [medeverdachte] moet verklaren dat hij heeft geschoten uit angst,
noodweer en/of zelfverdediging en/of dat hij heeft geschoten omdat hij in
shock was nadat hij, verdachte, was neergeslagen, althans instructies van
soortgelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, daar die
brieven gericht aan voornoemde [medeverdachte] zijn onderschept;
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑12‑2019
Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [medeverdachte] ), 9-1-2019, pv-nr.LB1R017014-503, maakt geen deel uit van de doornummering.
Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [medeverdachte] ), 10-1-2019, pv-nr. LB1R017104-505, p.5 verhoor, maakt geen deel uit van de doornummering.
Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [medeverdachte] ), 10-1-2019, pv-nr. LB1R017104-505, p.6 verhoor, maakt geen deel uit van de doornummering.
Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [medeverdachte] ), 10-1-2019, pv-nr. LB1R017104-505, p.7 verhoor, maakt geen deel uit van de doornummering.
Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [medeverdachte] ), 10-1-2019, pv-nr. LB1R017104-505, p.13 verhoor, maakt geen deel uit van de doornummering.
Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [medeverdachte] ), 10-1-2019, pv-nr. LB1R017104-505, p.12 verhoor, maakt geen deel uit van de doornummering.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , LB1R017104-247, 23-11-2017, p. 65-76.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, LB1R017104-421, p. 80-90
Proces-verbaal van verhoor verdachte, LB1R017104-424, p. 93-106.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 1 Randstadgroep] , 5-11-2017, LB1R017104-45, p. 177-185.
Proces-verbaal van verhoor getuige, 8-11-2017, pv-nr. 97, p. 298-303.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , 1-11-2017, p. 430.
Proces-verbaal van bevindingen, PL2300-2017175663-20, p. 216-217.
Proces-verbaal, pv-nr 2017175663-FO-09, p. 1038-1039.
Voorlopig sectierapport, NFI, p. 1040-1046.
Proces-verbaal van verhoor verdachte, 23-11-2017, pv-nr. LB1R017104-247, p. 65-76.
Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [medeverdachte] ), 9-1-2019, pv-nr. LB1R017014-503, maakt geen deel uit van de doornummering.
Munitieonderzoek NFI, rapport, 28-11-2017, p.1152-1161.
Brief gedateerd 20 april, gericht aan [persoon 1 Randstadgroep] , p. 879-881.
Proces-verbaal GRIP, 30-4-2018, p. 877.
Brief, gericht aan [medeverdachte] , p. 884-887.
Proces-verbaal GRIP, 1-5-2018, p. 882.
Brief, gericht aan [medeverdachte] , p. 890-891.
Proces-verbaal GRIP, 7-5-2018, p. 888.