HR, 24-03-1992, nr. 91.507
ECLI:NL:HR:1992:6
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-03-1992
- Zaaknummer
91.507
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1992:6, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑03‑1992; (Cassatie)
Uitspraak 24‑03‑1992
Inhoudsindicatie
Medeplichtigheid diefstal d.m.v. braak, art. 311.1.5 jo. 48.1 Sr. Ontvankelijkheid hoger beroep, art. 408.1.b Sv. Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b. op de grond dat beroep te laat is ingesteld, nu binnen beroepstermijn door verdachte verzonden brief pas na verstrijken van die termijn op parket OvJ en vervolgens op griffie Rb is ontvangen. Beroep op verontschuldigbare termijnoverschrijding. Komt vertraging in postbezorging voor rekening van verdachte? Hof heeft o.g.v. zijn feitelijke en in cassatie onaantastbare vaststelling dat brief eerst na verstrijken van beroepstermijn op parket OvJ is ontvangen, terecht verdachte n-o verklaard in het door hem ingestelde beroep. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering. Aan dit oordeel kan mogelijke vertraging in postbezorging niet afdoen omdat zodanige vertraging (behoudens bijzondere omstandigheden waarvan uit gedingstukken niet blijkt) niet kan gelden als niet aan verdachte toe te rekenen omstandigheid. Volgt verwerping.
Partij(en)
19 mei 1992
Strafkamer
nr. 91.507
AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 juni 1991 in de
strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 18 juni 1990, waarbij de verdachte ter zake van "het opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" is veroordeeld tot een geldboete van
zevenhonderd gulden, subsidiair veertien dagen hechtenis, waarvan driehonderdvijftig gulden, subsidiair zeven dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens hem heeft Mr. H.H.M, van Dijk, advocaat te Oss, het volgende middel van cassatie voorgesteld:
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht en verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften omdat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat rekwirant tot cassatie zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de Arrondissements-Rechtbank te Arnhem te laat heeft ingesteld.
TOELICHTING
Bij vonnis van de politierechter in de Arrondissements-Rechtbank te Arnhem van 18 juni 1990 is rekwirant tot cassatie op tegenspraak veroordeeld wegens medeplichtigheid aan diefstal met braak tot een geldboete van £1. 700,00, waarvan fl. 350,00 voorwaardelijk.
Op 29 juni 1990 heeft rekwirant tot cassatie een brief geschreven aan het parket van de Arrondissements-Rechtbank te Arnhem waarin hij aangeeft in appèl te willen gaan van het vonnis van-de politierechter van 18 juni 1990.
Rekwirant tot cassatie heeft die brief nog diezelfde avond te [plaats] -waar zijn ouders woonachtig zijn- gepost. Zulks blijkt ook uit de stempelafdruk op de enveloppe waarin voornoemde brief werd verzonden, welke stempelafdruk aangeeft dat de brief is afgestempeld te 's-Hertogenbosch op 30 juni 1990 te 8.00 uur.
Rekwirant tot cassatie mag er van uitgaan dat een brief die in Nederland op vrijdag wordt gepost, de geadresseerde op maandag bereikt. De PTT maakt immers reclame met de zogenoemde "24 uursdienst".
Echter blijkt dat de brief er 5 dagen over doet om van [plaats] naar Arnhem te komen.
Weliswaar erkent rekwirant tot cassatie dat hij beter de brief per fiets had kunnen bezorgen, aan hem kan niet worden tegengeworpen dat die brief niet zoals hij normaliter mocht verwachten al op maandag 2 juli ten parkette zou zijn gearriveerd maar kennelijk pas op woensdag 4 juli 1990. Rekwirant tot cassatie is van oordeel dat als hij een brief verzendt op 29 juni 1990 -welke brief naar het Hof terecht oordeelt is aan te merken als een bijzondere volmacht- hij er van uit mag gaan dat die brief die de dag erna al te 's-Hertogenbosch wordt afgestempeld op 2 juli 1990 op de bestemde plaats arriveert. Het kan niet voor rekening van rekwirant tot cassatie komen dat er kennelijk met de verzending van deze bijzondere brief bij de PTT iets is fout gegaan waardoor de bezorging van die brief niet 2 maar 5 dagen heeft gevergd. In redelijkheid meent rekwirant tot cassatie dat die omstandigheid niet voor zijn rekening moet blijven.
Rekwirant is van oordeel dat een zodanig vertraagde postbezorging is te beschouwen als een abnormale omstandigheid die geenszins voor zijn rekening behoort te komen.
Cm deze reden meent rekwirant dat het arrest van het Hof onvoldoende is gemotiveerd en behoort te worden vernietigd.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Beoordeling van het middel
4.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is met betrekking tot de ontvankelijkheid van dat beroep namens de verdachte aangevoerd :
De brief waarin verdachte appel aantekent is op vrijdag 29 juni 1990 verstuurd. Dit blijkt uit het feit dat de brief al om acht uur de volgende ochtend in 's-Hertogenbosch is afgestempeld. Deze brief had op maandag 3 juli binnengekomen moeten zijn, juist binnen de wettelijke termijn van veertien dagen. Verdachte mocht 'hierop vertrouwen. Dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die hebben geleid tot een later bezorgen is verdachte niet aan te rekenen.
4.2.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep heeft het Hof overwogen en beslist als volgt:
De verdachte dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep, ..aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, dat verdachte dit beroep te laat heeft ingesteld. Immers is verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verschenen en heeft verdachte zijn hoger beroep niet binnen veertien dagen na de op die terechtzitting gegeven einduitspraak ingesteld. Daaraan kan niet afdoen, dat verdachte zijn als een bijzondere volmacht te beschouwen brief van 29 juni 1990, waarin hij aangeeft hoger beroep te willen instellen, nog binnen de termijn voor hoger beroep heeft verzonden, aangezien die brief eerst na het verstrijken van die termijn ten parkette van de Officier van Justitie en vervolgens ter griffie van de rechtbank is ontvangen en die omstandigheid voor rekening van verdachte moet blijven.
4.3.
Het Hof heeft op grond van zijn feitelijke en in cassatie onaantastbare vaststelling dat de in het middel bedoelde brief eerst na het verstrijken van de beroepstermijn ten parkette van de Officier van Justitie is ontvangen, terecht de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde beroep. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering. Aan dit oordeel kan - anders dan in het middel wordt betoogd - een mogelijke vertraging in de postbezorging niet afdoen omdat een zodanige vertraging - behoudens bijzondere omstandigheden waarvan uit de gedingstukken niet blijkt - niet kan gelden als een niet aan de verdachte toe te rekenen omstandigheid.
4.4.
Het middel faalt derhalve.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Van den Blink als voorzitter, en de raadsheren Mout, Bleichrodt, Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en Koster, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op 19 mei 1992.
Nr. 91.507
-Zitting 24 maart 1992
Mr. Meijers Conclusie inzake: [verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
Het hof heeft verzoeker niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep op grond dat het rechtsmiddel te laat is aangewend. Het middel dat tegen deze beslissing wordt aangevoerd is ongegrond. Het hof heeft terecht aan de termijnregeling de hand gehouden. Ik stel de Hoge Raad voor het middel roet toepassing van art. 101a RO af te doen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,