Rb. Rotterdam, 05-04-2023, nr. C/10/655467 / FA RK 23-2466
ECLI:NL:RBROT:2023:5908
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
05-04-2023
- Zaaknummer
C/10/655467 / FA RK 23-2466
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2023:5908, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 05‑04‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2023-0226
Uitspraak 05‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel (art. 7:7 Wvggz), Toepassing van art. 6:4 lid 4 Wvggz (opname in instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3:3, eerste lid, van de Wfz) bij voortzetting van de crisismaatregel.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/655467 / FA RK 23-2466
Referentienummer: [nummer01]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 5 april 2023 betreffende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel als bedoeld in artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, hierna: de officier,
met betrekking tot:
[betrokkene01] ,
geboren op [geboortedatum01],
hierna: betrokkene,
wonende te [woonplaats01],
op dit moment verblijvende in [naam inrichting01] te [plaats01],
advocaat mr. J. van Veelen-de Hoop te Rotterdam.
1. Procesverloop
1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 3 april 2023, heeft de officier verzocht om voortzetting van de op 2 april 2023 opgelegde crisismaatregel.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- -
een afschrift van de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel van 2 april 2023;
- -
de medische verklaring opgesteld door [naam01] , psychiater, van 2 april 2023;
- -
het historisch overzicht, waarop geen eerder afgegeven machtigingen staan vermeld; en
- -
de relevante politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens van betrokkene.
1.2.
Bij e-mail van 4 april 2023 heeft de officier het verzoek aangevuld.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- -
betrokkene met zijn hiervoor genoemde advocaat;
- -
mr. B.M.M. Zonneveld, officier van justitie;
- -
[naam02] , gz-psycholoog, verbonden aan [naam inrichting01] ; en
- -
de moeder van betrokkene.
2. Beoordeling
2.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel.
Betrokkene verbleef in detentie in [naam inrichting01] . Toen zijn detentie afliep is zijn verblijf aldaar voortgezet onder verlening van een crisismaatregel. Betrokkene is de afgelopen periode meerdere keren fysiek agressief geweest naar medegevangenen en naar de begeleiding. Zijn agressie is op momenten zodanig van ernst dat meermansbejegening en een boeienregime noodzakelijk wordt geacht. De zelfzorg van betrokkene is minimaal en hij is de afgelopen weken sterk vermagerd. De moeder van betrokkene verklaart dat betrokkene zich in de thuissituatie niet zo gedroeg als beschreven in de medische verklaring, en dat er voorheen geen agressie was thuis. De advocaat bepleit om deze reden afwijzing van het verzoek. De rechtbank verwerpt dit verweer. De officier wijst er op dat het de afgelopen tijd, tijdens de twee maanden dat betrokkene gedetineerd was, steeds slechter is gegaan met hem en er nu sprake is van een andere situatie dan voorheen. De behandelaar bevestigt dit en onderstreept de noodzaak van zorg.
2.2.
Vermoed wordt dat dit nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychische stoornis, in de vorm van een psychotische stoornis, waarbij sprake is van onvoorspelbare agressie, oordeels- en kritiekstoornissen, hyperalertheid, vermagering, eerdere hallucinaties en wanen bij cannabisgebruik. Betrokkene betwist dat hij psychische problemen heeft. De rechtbank gaat daaraan voorbij en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de (vermoedelijke) diagnose zoals deze in de medische verklaring beschreven staat.
2.3.
De crisissituatie is zo ernstig dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht.
2.4.
Op basis van de medische verklaring en de mondelinge behandeling, acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
- -
het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- -
het beperken van de bewegingsvrijheid;
- -
het insluiten;
- -
het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
- -
het onderzoek aan kleding of lichaam;
- -
het onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedragsbeïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
- -
het controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen;
- -
het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, inhoudende de beperking van het gebruik van communicatiemiddelen; en
- -
het opnemen in een accommodatie.
2.5.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg, te weten het toedienen van vocht en voeding en het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek, worden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet (afdoende) is gemotiveerd en de behandelaar tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd heeft verklaard dat deze niet nodig zijn om het ernstig nadeel af te wenden.
2.6.
De officier heeft de rechtbank aanvullend verzocht om op grond van artikel 6:4 lid 4 Wvggz te bepalen dat betrokkene opgenomen blijft bij [naam inrichting01] tot het moment dat een overplaatsing naar een reguliere GGZ instelling mogelijk is. Dit is volgens de officier – en volgens de behandelaar – noodzakelijk om een veilige opname en behandeling te kunnen realiseren voor betrokkene, zijn behandelaars en anderen in de instelling. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat een overplaatsing naar een reguliere (hoog beveiligde) setting binnen de GGZ op dit moment (nog) niet mogelijk is gelet op de ernst en onvoorspelbaarheid van de agressie van betrokkene. Hoewel de voorziening in artikel 6:4 lid 4 Wvggz bedoeld is voor een zorgmachtiging en het hier gaat om een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel, ziet de rechtbank aanleiding om deze bepaling toe te passen in onderhavige situatie. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat betrokkene al voorafgaand aan het verlenen van de crisismaatregel op strafrechtelijke titel verbleef in [naam inrichting01] , en dat het beveiligingsniveau van deze instelling passend is voor het huidige toestandsbeeld van betrokkene en de agressie die daarbij gepaard gaat. De rechtbank zal dit verzoek van de officier dan ook toewijzen, en bepaalt overeenkomstig artikel 6:4 lid 5 Wvggz dat voor de duur van de opname in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, de artikelen 7, eerste en derde lid, 42, vijfde lid, en 44, alsmede de hoofdstukken V, VI en VII van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing zijn.
2.7.
Betrokkene verzet zich tegen de noodzakelijke zorg. Hij vindt dat hij geen psychische problemen heeft en wil niet opgenomen blijven.
2.8.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.9.
Gelet op het voorgaande zal een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel worden verleend, welke machtiging een geldigheidsduur heeft van drie weken na vandaag.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van [betrokkene01] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.4. kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat betrokkene kan worden opgenomen in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3:3, eerste lid, van de Wet forensische zorg;
3.4.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 26 april 2023;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 5 april 2023 mondeling gegeven door mr. A.C. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. van Gils, griffier, en op 17 april 2023 schriftelijk uitgewerkt en getekend. | ||
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.