Einde inhoudsopgave
Aanwijzing opsporingsbevoegdheden (2014A009)
3.1 Inzet bijzondere opsporingsbevoegdheden in geval van voortvluchtigen
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2014
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging is de datum van de Staatscourant.
- Bronpublicatie:
29-08-2014, Stcrt. 2014, 24442 (uitgifte: 29-08-2014, regelingnummer: 2014A009)
- Inwerkingtreding
01-09-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-08-2014, Stcrt. 2014, 24442 (uitgifte: 29-08-2014, regelingnummer: 2014A009)
- Vakgebied(en)
Politierecht / Bevoegdheden
Strafprocesrecht / Algemeen
Op grond van art. 565 lid 2 Sv kunnen de in Titel IVa omschreven bijzondere opsporingsbevoegdheden, met uitzondering van politiële pseudokoop en -dienstverlening (art. 126i Sv), politiële infiltratie (art. 126h Sv) en het stelselmatig inwinnen van informatie door een opsporingsambtenaar (art. 126j Sv), worden toegepast met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van een aan te houden persoon die wordt vervolgd of is veroordeeld tot een vrijheidsstraf dan wel tegen wie een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.
Indien de in Titel IVa omschreven bijzondere opsporingsbevoegdheden worden toegepast op grond van art. 565 lid 2 Sv, dan geldt in beginsel hetgeen is vermeld over de betekenis en procedure van deze opsporingsbevoegdheden indien zij zouden worden ingezet in het kader van de opsporing van een strafbaar feit. Voor een uiteenzetting van de voorwaarden die bij toepassing van de opsporingsbevoegdheden in acht genomen moeten worden, wordt dan ook verwezen naar de hiervoor besproken afzonderlijke bijzondere opsporingsbevoegdheden. Hierbij moet opgemerkt worden dat sommige gegevens die opgenomen moeten worden in de bevelen of de vorderingen in geval van de opsporing van een strafbaar feit minder van belang kunnen zijn bij het achterhalen van de verblijfplaats van de aan te houden persoon. Deze gegevens behoeven in dit geval dan ook niet vermeld te worden in de vordering of het bevel.
De regeling van de artt. 126cc en 126dd Sv ter zake van de bewaring en vernietiging van vergaarde gegevens is niet van toepassing in het geval de in Titel IVa omschreven bijzondere opsporingsbevoegdheden worden toegepast op grond van art. 565 lid 2 Sv. Voor de in dit verband vergaarde gegevens is het regime van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) van toepassing. Deze wet gaat ervan uit dat de verwerkte gegevens worden verwijderd zodra deze niet langer nodig zijn voor het doel van het onderzoek (art. 9, vierde lid, Wpg). Dit doel betreft de vaststelling van de verblijfplaats van de aan te houden persoon. De politiegegevens die niet langer nodig zijn voor het doel van het onderzoek, worden verwijderd of gedurende een periode van maximaal een half jaar verwerkt teneinde te bezien of zij aanleiding geven tot een nieuw onderzoek of een nieuwe verwerking en na verloop van deze termijn verwijderd (art. 9, vierde lid, Wpg). Daarna worden de gegevens nog vijf jaar bewaard, gedurende deze periode kunnen de bewaarde gegevens in bijzondere gevallen opnieuw worden gebruikt (art. 14, derde lid, Wpg). Vereist is een opdracht van de officier van justitie. Dit hernieuwde gebruik kan aan de orde zijn als de aangehouden persoon opnieuw voortvluchtig is of ernstige strafbare feiten pleegt’.