Rb. Haarlem, 20-11-2007, nr. 125316/2006-1969
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0185
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
20-11-2007
- Zaaknummer
125316/2006-1969
- LJN
BC0185
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2007:BC0185, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 20‑11‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 20‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Gezagswijziging. Bevoegdheid Nederlandse rechter. De Verordening(EG)nr.2201/2003, L 2003,338, de zogenaamde Brussel II–bis Verordening, noch het Haagse Kinderbeschermingsverdrag van 1961 is van toepassing is. Bevoegdheidsvraag wordt beheerst door het commune internationaal bevoegdheidsrecht zoals neergelegd in artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ingevolge dit artikel heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid, indien de minderjarige zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft. Met de gewone verblijfplaats wordt in dit artikel de feitelijke gewone verblijfplaats bedoeld en niet de afhankelijke woonplaats in zin van artikel 1:12 lid 1 BW. Nu [naam kind 1] al vier jaar in Marokko verblijft en woont, ligt het in de rede aan te nemen dat haar gewone verblijfplaats in Marokko is. De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht in deze zaak,” tenzij”, zoals de uitzonderingsbepaling van artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt, de rechtbank ”zich in een uitzonderlijk geval, wegens verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen”. In het onderhavige geval acht de rechtbank de zaak zodanig verbonden met de Nederlandse rechtssfeer, dat hij in staat is in het belang van [naam kind 1] een beslissing te nemen. De omstandigheid dat de gezaghebbende ouders en de zus van [naam kind 1] in Nederland wonen, dat voornoemde betrokkenen (mede) de Nederlandse nationaliteit bezitten en dat niet alleen de moeder maar ook de vader uitdrukkelijk heeft verklaard dat het ook zijn bedoeling is [naam kind 1], zodra haar gezondheid dat toelaat, weer terug naar Nederland te laten komen, acht de rechtbank voldoende gronden en aanknopingspunten om verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer te kunnen constateren en rechtsmacht aan te nemen.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie- en Jeugdrecht
Gezagswijziging
zaak-/rekestnr.: 125316/2006-1969
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 20 november 2007
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende op een geheim adres,
hierna mede te noemen: de moeder,
procureur: mr. M. Middeldorp,
advocaat: voorheen, mr. M. van der Weide, kantoorhoudende te Hoorn
thans, mr. drs. M.L. van Riel, kantoorhoudende te Hoorn,
--tegen--
[naam man]
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vader,
procureur mr. M.A. Kanning.
1. Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- -
de beschikking van deze rechtbank d.d. 31 oktober 2006 en de daarin vermelde stukken;
- -
de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 3 januari 2007;
- -
de dagbepalingsbeschikking van deze rechtbank d.d. 27 maart 2007;
- -
het faxbericht van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 31 mei 2007;
- -
de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 september 2007;
- -
het verweerschrift van de man d.d. 17 september 2007;
en het verhandelde ter terechtzitting op 18 september 2007 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun raadslieden.
2. Het verdere verloop van de procedure, standpunten van partijen.
2.1
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 31 oktober 2006 heeft de rechtbank de Raad
voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) verzocht een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren omtrent de gezagsvoorziening dan wel de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen alsmede de omgangsregeling tussen de minderjarigen en de niet-verzorgende ouder. De behandeling ter zitting is aangehouden tot 18 september 2007.
2.2
De Raad heeft op 10 september 2007 gerapporteerd over de hiervoor genoemde vraagpunten. Uit de rapportage komt naar voren dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen op dit moment bij de man is. De minderjarige [naam kind 1] verblijft echter, na een ernstig auto-ongeluk in november 2003 in Marokko en de minderjarige [naam kind 2] is inmiddels uit huis geplaatst. De man kan of wil niet aangeven waar de minderjarige [naam kind 1] in Marokko verblijft en toont zich onwillig in het inzicht geven in de situatie van naam kind 1]. Daarmee maakt de man de hoofdverblijfplaats van [naam kind 1] bij hem thuis niet waar. Ten aanzien van de opvoeding van [naam kind 1] is er volgens de Raad een gezagsvacuüm ontstaan, aangezien de gezaghebbende ouders in Nederland wonen, terwijl deze minderjarige in het buitenland woont. Het is de Raad duidelijk geworden dat de moeder thans niet meer kan instemmen met het verblijf van [naam kind 1] in Marokko.
De Raad concludeert dat de man de vrouw stelselmatig en langdurig heeft genegeerd in haar vraag om informatie over de minderjarige [naam kind 1]. De man heeft de vele opdrachten tot informatieverstrekking van de rechtbank naast zich neergelegd en is beloftes aan de Raad niet nagekomen. De man heeft hiermee gedurende een lange periode laten zien dat hij zijn gezagspositie niet naar behoren kan uitvoeren en dat het gezag hem moet worden ontnomen. De man heeft de minderjarige [naam kind 1] opzettelijk buiten beeld van de vrouw gehouden door geen inzicht te verschaffen in de huidige situatie en ontwikkeling van de minderjarige [naam kind 1]. De Raad acht deze situatie niet in het belang van [naam kind 1] en is derhalve van mening dat terugkeer naar Nederland in het belang van de minderjarige zal zijn.
Ten aanzien van de minderjarige [naam kind 2] heeft de Raad naar voren gebracht dat zij voornamelijk is opgevoegd door familieleden van de man die in Nederland verblijven. Dit is mede veroorzaakt doordat de man een lange tijd gedetineerd heeft gezeten. De vrouw is door de man nooit op de hoogte gesteld van de situatie van [naam kind 2].
Gelet op het bovenstaande adviseert de Raad de rechtbank om de gezagssituatie te veranderen in die zin dat het gezamenlijk gezag zal worden beëindigd, waarbij de moeder belast wordt met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen. Ten aanzien van de omgangsregeling adviseert de Raad dat deze begeleid dient te worden door de Stichting onder wiens toezicht [naam kind 2] is gesteld.
2.3
De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat het onjuist is dat het hoofdverblijf van de minderjarige [naam kind 1] bij hem zou zijn. In de echtscheidingsprocedure is hier nooit iets over bepaald door de rechtbank, waardoor de Raad in deze situatie uit gaat van onjuiste informatie. In onderling overleg is echter wel afgesproken dat de minderjarige [naam kind 2] haar hoofdverblijf bij de man heeft. Daarnaast stelt de man dat de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak met betrekking tot [naam kind 1] geen rechtsmacht heeft nu [naam kind 1] in Marokko woont. De vrouw heeft nooit hoeven vluchten voor de man, en heeft zelfs ingestemd met het verblijf van [naam kind 1] in Marokko. Volgens de man heeft de vrouw alle relevantie informatie gehad om contact te kunnen onderhouden met [naam kind 1]. Desgevraagd heeft de man nog te kennen gegeven dat het de bedoeling is om de minderjarige [naam kind 1] naar Nederland te laten komen. Dit heeft echter te maken met haar herstel en is afhankelijk van hetgeen de doktoren adviseren.
Met betrekking tot [naam kind 2] stelt de man dat de vrouw altijd op de hoogte is geweest van de opvoeding en verzorging. De man heeft de vrouw altijd op de hoogte gesteld van belangrijke ontwikkelingen ten aanzien van [naam kind 2]. Na de echtscheiding heeft er tussen partijen veel correspondentie plaatsgevonden en is afgesproken dat de man de zorg op zich zou nemen. De man heeft bovendien allerlei vormen van hulpverlening gezocht voor [naam kind 2] in de periode dat [naam kind 2] bij hem woonde.
2.4
De vrouw heeft, bij monde van haar advocaat, ter zitting te kennen gegeven dat zij het eens is met het standpunt van de Raad en de ingezette lijn van de gezinsvoogdij-instelling. De man heeft haar nooit op de hoogte gehouden van de situatie van zowel [naam kind 2] als [naam kind 1]. Zij wenst dat de minderjarige [naam kind 1] terugkeert naar Nederland en aan haar wordt toegewezen.
3. Beoordeling
Ten aanzien van de rechtsmacht
3.1
De advocaat van de vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat de Nederlandse rechter ten aanzien van de minderjarige [naam kind 1] geen rechtsmacht heeft in deze zaak aangezien die minderjarige reeds lange tijd in Marokko verblijft.
De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is, nu de bevoegdheidsregeling van noch de Verordening(EG)nr.2201/2003, L 2003,338, de zogenaamde Brussel II–bis Verordening,(kind heeft zijn verblijfplaats niet in een lidstaat en niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 12) noch het Haagse Kinderbeschermingsverdrag van 1961 (vereist is dat de minderjarige zijn gewone verblijf heeft in een van de verdragsluitende staten en Marokko is geen verdragsluitende staat) van toepassing is, wordt beheerst door het commune internationaal bevoegdheidsrecht zoals neergelegd in artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ingevolge dit artikel heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid, indien de minderjarige zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft. Met de gewone verblijfplaats wordt in dit artikel de feitelijke gewone verblijfplaats bedoeld en niet de afhankelijke woonplaats in zin van artikel 1:12 lid 1 BW. Nu [naam kind 1] al vier jaar in Marokko verblijft en woont, ligt het in de rede aan te nemen dat haar gewone verblijfplaats in Marokko is.
Gelet op het bovenstaande valt aan te nemen dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft in deze zaak,” tenzij”, zoals de uitzonderingsbepaling van artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt, de rechtbank ”zich in een uitzonderlijk geval, wegens verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen”.
In het onderhavige geval acht de rechtbank de zaak zodanig verbonden met de Nederlandse rechtssfeer, dat hij in staat is in het belang van [naam kind 1] een beslissing te nemen. De omstandigheid dat de gezaghebbende ouders en de zus van [naam kind 1] in Nederland wonen, dat voornoemde betrokkenen (mede) de Nederlandse nationaliteit bezitten en dat niet alleen de moeder maar ook de vader uitdrukkelijk heeft verklaard dat het ook zijn bedoeling is [naam kind 1], zodra haar gezondheid dat toelaat, weer terug naar Nederland te laten komen, acht de rechtbank voldoende gronden en aanknopingspunten om verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer te kunnen constateren en rechtsmacht aan te nemen.
Ten aanzien van het verzoek
3.2
Uit het vorenstaande, de standpunten van partijen, alsmede de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van het uitgangspunt van de wetgever dat gezamenlijk gezag na echtscheiding gehandhaafd dient te blijven en de vrouw alleen te belasten met het gezag over de minderjarigen [naam kind 2] en [naam kind 1]. Het is duidelijk dat de man zich met de opvoeding en verzorging van beide minderjarigen nauwelijks heeft bemoeid en de zorgtaken heeft overgelaten aan zijn familie. Daarnaast toont de man zich onwillig in de samenwerking met de vrouw en het inzicht geven in actuele informatie met betrekking tot [naam kind 1]. De man heeft stelselmatig geweigerd de vrouw te voorzien van informatie met betrekking tot de minderjarigen en heeft gedurende een aantal jaren zijn gezaghebbende positie niet uitgeoefend. Tevens heeft hij de vrouw niet de gelegenheid gegeven haar gezagspositie vorm te geven en een rol te spelen in het leven van de minderjarigen [naam kind 2] en [naam kind 1]. De gedragingen van de man zijn strijdig met het belang van de kinderen en tegen deze achtergrond is het belang van de kinderen er niet langer mee gediend dat het gezamenlijk gezag voortduurt. Het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en de vaststelling van het eenhoofdig gezag zal de rechtbank dan ook toewijzen
3.3
Hoewel er geen verzoek is gedaan tot het vaststellen van een omgangsregeling, wenst de rechtbank hieromtrent op te merken dat er een begeleide omgangsregeling zal worden gerealiseerd tussen de man en de minderjarigen. De gezinsvoogdijwerker heeft ter zitting naar voren gebracht dat over een begeleide omgangsregeling gesprekken zullen worden gevoerd met de man.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1
Bepaalt dat het gezag over de minderjarigen [naam man]
- [naam kind 2], geboren op 6 maart 2000 in de gemeente [plaats],
- [naam kind 1], geboren op 15 december 2002 in de gemeente [plaats],
toekomt aan de vrouw.
4.2
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
4.3
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van Andel, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 20 november 2007, in tegenwoordigheid van R.C.M. Martens als griffier.