ABRvS, 23-08-2017, nr. 201606373/1/A1
ECLI:NL:RVS:2017:2246
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
23-08-2017
- Zaaknummer
201606373/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:2246, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23‑08‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2016:4028, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AR 2017/4511
Uitspraak 23‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Op 29 december 2015 heeft RetailPlan beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
201606373/1/A1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RetailPlan B.V., gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 juli 2016 in zaak nr. 15/7839 in het geding tussen:
RetailPlan
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Procesverloop
Op 29 december 2015 heeft RetailPlan beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Bij uitspraak van 21 juli 2016 heeft de rechtbank het door RetailPlan ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft RetailPlan hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2017, waar RetailPlan, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.M. Kapteijns, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 30 april 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen RetailPlan en M. Kop en T. Verschuren, medewerkers van de afdeling Werk & Inkomen van de gemeente Arnhem. Na dit gesprek is [gemachtigde] van RetailPlan per e-mail door Kop uitgenodigd de eerste ruimtelijke verkenning van een foodmarkt per brief in te dienen om te bezien of er een bestuurlijk draagvlak is voor zijn plan.
Bij brief van 21 mei 2015 heeft RetailPlan het college aangeschreven met betrekking tot het plan voor een foodmarkt in Arnhem. Het plan houdt een herontwikkeling in van het perceel Westervoortsedijk 65 te Arnhem (hierna: het perceel) waarop zich een voormalige fabriekshal van Corus Staal bevindt. Het plan behelst een herontwikkeling in twee bouwlagen waarbij de begane grond is te gebruiken als foodmarkt voor de verkoop van levensmiddelen. Ten aanzien van de eerste etage is op het bouwdeel aan de straatzijde in onder meer een sportschool/fitnessruimte en een restaurant voorzien.
Bij brief van 7 juli 2015 heeft de wethouder Economie van de gemeente Arnhem gereageerd op de brief van 21 mei 2015 en aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan het initiatief van RetailPlan.
Op 21 juli 2015 heeft T. Verschuren, Senior Bestuursadviseur Economie - Coördinator Transformatie van het Cluster Beleid & Regie van de gemeente Arnhem per e-mail gereageerd op een e-mail van [gemachtigde] waarin hij heeft aangegeven dat het schrijven van de wethouder moet worden gezien als een reactie dan wel standpunt van de wethouder op de plannen, zoals toegelicht in de brief van 21 mei 2015 en waartegen geen bezwaarmogelijkheid open staat. Voorts is aangegeven dat indien RetailPlan wil dat een besluit wordt genomen omtrent de vestiging van een foodmarkt een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet worden ingediend.
Bij brief van 1 december 2015 heeft RetailPlan het college in gebreke gesteld omdat volgens haar van rechtswege omgevingsvergunning is verleend nu niet binnen acht weken op de aanvraag is beslist en de van rechtswege verleende vergunning niet binnen twee weken is bekendgemaakt.
In een brief van 17 december 2015 aan RetailPlan heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de brief van 21 mei 2015 niet als een aanvraag om omgevingsvergunning kan worden aangemerkt. Voorts heeft het college erop gewezen dat de reactie die vanuit de gemeente is gegeven op het bij brief van 21 mei 2015 voorgelegde initiatiefplan geen voor bezwaar vatbaar besluit betreft, maar een beoordeling van het plan op economische aanvaardbaarheid.
Het hoger beroep
2. RetailPlan betoogt dat de rechtbank niet met juistheid heeft overwogen dat de brief van 21 mei 2015 niet valt aan te merken als een aanvraag om omgevingsvergunning. De rechtbank heeft, ondanks dat in de desbetreffende brief uitdrukkelijk is gevraagd om planologische medewerking, de brief ten onrechte niet aangemerkt als een verzoek om een besluit te nemen. Het college heeft nagelaten RetailPlan te informeren over haar interpretatie van de brief dan wel te vragen nader aan te duiden hoe de brief van 21 mei 2015 moest worden opgevat. Volgens RetailPlan is sprake van een concreet verzoek om planologische medewerking waarbij de kruimelgevallenregeling van toepassing is. Er is van rechtswege omgevingsvergunning verleend, aldus RetailPlan.
2.1. Artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen."
Artikel 4:2 luidt:
"1 De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.
2 De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen."
Artikel 4:5, eerste lid, luidt: "Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15 of
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen."
Artikel 4:20b, eerste lid, luidt: "Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven."
Artikel 4:20 c, eerste lid, luidt: "Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven."
Artikel 2.8, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt: "Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de aanvrager worden verstrekt met het oog op de beslissing op de aanvraag. (…)."
Artikel 4:2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) luidt: "Indien een aanvraag niet langs elektronische weg wordt ingediend, wordt gebruik gemaakt van een door Onze Minister vastgesteld formulier. Het bevoegd gezag stelt op verzoek van de aanvrager het formulier aan hem ter beschikking."
2.2. Niet in geschil is dat RetailPlan geen aanvraag heeft ingediend overeenkomstig de procedure zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van het Bor en de Regeling omgevingsrecht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1684 betekent de enkele omstandigheid dat RetailPlan niet het formulier heeft gebruikt als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Bor, niet dat geen sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning. Van belang voor de beoordeling van de vraag of RetailPlan een aanvraag heeft ingediend is de vraag of zij een voldoende concreet verzoek aan het bevoegde gezag heeft gedaan om een besluit te nemen.
RetailPlan heeft zich op het standpunt gesteld dat de brief van 21 mei 2015 moet worden gezien als een aanvraag om omgevingsvergunning, aangezien hierin is verzocht om planologische medewerking. In de desbetreffende brief heeft RetailPlan eerst een schets gegeven van het begrip foodmarkt. Ten aanzien van de locatie heeft RetailPlan vervolgens uiteengezet dat de eigenaar van het perceel bereid is mee te werken aan een herbestemming in bijvoorbeeld detailhandel maar dat daarvoor de planologische medewerking van het college noodzakelijk is. Voorts heeft RetailPlan aangegeven dat de eigenaar van het perceel haar toestemming heeft gegeven om namens hem het plan voor een foodmarkt bij het college voor te leggen. In de brief wordt daarna ingegaan op het ruimtelijke beleid van de gemeente Arnhem en de provincie Gelderland waarbinnen een foodmarkt op het perceel mogelijk is. Vervolgens wordt een nadere beschrijving van het plan gegeven met impressies waarop is aangegeven wat de omvang van de ontwikkeling zou kunnen zijn. In de laatste alinea van de brief met de kop "Gesprek met de wethouder" is vermeld dat in de ambtelijke voorgesprekken is afgesproken dat het plan aan de wethouder wordt voorgelegd en dat vervolgens vanuit het gemeentebestuur een afspraak zal worden ingepland met de verantwoordelijk portefeuillehouder om samen met de architect een toelichting te kunnen geven op de plannen.
De rechtbank heeft het vorenstaande terecht gekwalificeerd als een schets van de plannen van RetailPlan met betrekking tot het perceel en de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan. Nu het schrijven van 21 mei 2015 niet ondubbelzinnig aangeeft dat wordt beoogd een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de desbetreffende brief niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om omgevingsvergunning.
RetailPlan heeft geen aanvraag ingediend in de zin van artikel 1:3, derde lid, en hoofdstuk 4 van de Awb. Nu geen aanvraag is ingediend bestaat geen grond voor het oordeel dat het college RetailPlan in de gelegenheid had moeten stellen de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb aan te vullen.
Gezien het vorenstaande is geen sprake van het niet tijdig beslissen op een aanvraag en heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Hagen w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017
490.