RvdW 2022/3
Verplichting tot doen van rekening en verantwoording; maatstaf. Procesrecht; niet-toegelichte subsidiaire vordering.
HR 10-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1848
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10 december 2021
- Magistraten
Mrs. H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide
- Zaaknummer
20/01616
- Conclusie
A-G mr. B.F. Assink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Gemeenschap
Erfrecht / Gevolgen erfopvolging
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1848, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑12‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:627, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑06‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑08‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑05‑2020
- Wetingang
Art. 23 Rv
Essentie
Verplichting tot doen van rekening en verantwoording; maatstaf. Procesrecht; niet-toegelichte subsidiaire vordering.
Samenvatting
Een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording kan worden aangenomen indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige verhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht. Aan het oordeel dat op grond van ongeschreven recht een verplichting bestaat om zich te verantwoorden over de behoorlijkheid van het gevoerde beheer, kan bijdragen dat sprake is van een ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.