HR, 18-10-2013, nr. 13/00274
ECLI:NL:HR:2013:916
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-10-2013
- Zaaknummer
13/00274
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:916, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑10‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2012:BY8188, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2013/51.13 met annotatie van Redactie
Belastingadvies 2013/24.8
FED 2014/20 met annotatie van R.P.C. CORNELISSE
NTFR 2013/2070 met annotatie van dr. A. Rozendal
Uitspraak 18‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Artikel 15e, lid 1, Wet Vpb 1969. Is het uiteindelijke belang in belanghebbende in belangrijke mate gewijzigd?
Partij(en)
18 oktober 2013
nr. 13/00274
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] Beheer B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 december 2012, nrs. 11/00513 en 11/00514, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 10/1439 en AWB 10/1441) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verder verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
De aandelen in belanghebbende waren tot 4 juni 2004 in handen van [M] (hierna: [M]). Het geplaatste aandelenkapitaal bestond uit twintig gewone aandelen, twee prioriteitsaandelen en 48 cumulatief preferente aandelen. De cumulatief preferente aandelen geven recht op een aandeel in de winst van belanghebbende van zeven percent van de nominale waarde van die aandelen. De prioriteitsaandelen geven recht op een vergoeding ter grootte van de wettelijke rente. De eventueel resterende winst komt voor tien percent (verminderd met het primaire dividend van zeven percent) toe aan de houders van cumulatief preferente aandelen en voor 90 percent aan de houders van gewone aandelen. Alle aandelen hebben een nominale waarde van € 227.
3.1.2.
Op 4 juni 2004 heeft [M] alle twintig gewone aandelen voor een prijs van € 1 verkocht en overgedragen aan een BV waarvan de aandelen middellijk in handen waren van [A] (hierna: [A]). Tevens heeft [M] de twee prioriteitsaandelen in belanghebbende voor een prijs van € 1 verkocht en overgedragen aan een op diezelfde datum opgerichte stichting waarvan [M] en [A] bestuurslid zijn. Voorts zijn de cumulatief preferente aandelen gecertificeerd en is [A] met ingang van 4 juni 2004 benoemd tot enig bestuurder van belanghebbende.
3.1.3.
Belanghebbende had aan het begin van het jaar 2004 een herinvesteringsreserve als bedoeld in artikel 3.54 van de Wet IB 2001.
3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat op grond van het bepaalde in artikel 15e, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst voor het jaar 2004) de herinvesteringsreserve aan de winst van belanghebbende over 2004 moet worden toegevoegd, omdat het uiteindelijke belang in belanghebbende in belangrijke mate is gewijzigd. Het Hof heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd:
i) dat [A] op 4 juni 2004 een belang van 29,4 percent in het nominale aandelenkapitaal van belanghebbende heeft verkregen;
ii) dat de certificaten van de 48 cumulatief preferente aandelen, die in handen van [M] zijn gebleven, bij voorrang recht geven op een primair dividend van € 763 per jaar (48 x 7% x € 227) en dat de winstgerechtigdheid van de cumulatief preferente aandelen is beperkt tot tien percent van de winst van belanghebbende; en
iii) dat de door [A] verkregen gewone aandelen recht geven op 90 percent van de winst.
Op grond van deze omstandigheden heeft het Hof geoordeeld dat het financiële belang, en daarmee het uiteindelijke belang, in belanghebbende per 4 juni 2004 in belangrijke mate – dat wil zeggen ten minste voor 30 percent – is gewijzigd.
3.3.
Voor zover de klachten zich richten tegen het hiervoor in 3.2 als laatste vermelde oordeel van het Hof falen zij. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3.4.
De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2013.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. R.J. Koopman.