Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-01-2018, nr. 200.208.828/01
ECLI:NL:GHARL:2018:870
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-01-2018
- Zaaknummer
200.208.828/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:870, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑01‑2018; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JPF 2018/44
JIN 2018/29 met annotatie van E.L.M. Louwen
Uitspraak 23‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Overheveling partneralimentatie naar kinderalimentatie. Hof wijst deze overheveling op grond van voorspelbaarheid en rechtszekerheid af.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.208.828/01
(zaaknummer rechtbank C/16/386323 / FL RK 15-270)
beschikking van 23 januari 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Eskes te Almere,
en
[verweerster] ,
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 21 maart 2016 en 2 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 27 januari 2017;
- een journaalbericht van mr. Eskes van 14 februari 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Eskes van 24 augustus 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 september 2017 plaatsgevonden. De man is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is eveneens verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2004;
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2006 en
- [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2008,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking van
2 november 2016 is, voor zover hier van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (verder ook te noemen: kinderalimentatie) van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met ingang van 10 februari 2015 bepaald op € 178,- per kind per maand. Het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (verder ook te noemen: partneralimentatie) is afgewezen.
4.2
De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
2 november 2016. Deze grieven zien op de ingangsdatum (grief 1), de draagkracht van de vrouw (grief 2), de berekening van de behoefte van de vrouw (grief 3), de behoeftigheid van de vrouw (grief 4), de extra te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (grief 5 en 6) en de in de draagkrachtberekening meegenomen aflossingen op schulden (grief 7). De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt:) ten aanzien van de kinderalimentatie en opnieuw rechtdoende de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen de eerste twaalf maanden na de ingangsdatum te bepalen op (totaal) € 355,- per maand en daarna op (totaal)
€ 469,- per maand, althans op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag per een door het hof te bepalen datum, maar op zijn vroegst per 2 november 2016.
4.3
De vrouw heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
5. De motivering van de beslissing
De ingangsdatum
5.1
De rechtbank heeft de ingangsdatum bepaald op 10 februari 2015, zijnde de datum van indiening van het inleidend verzoek van de vrouw. De man is van mening dat de rechtbank bij het bepalen van de ingangsdatum meer rekening had moeten houden met het feit dat de man gedurende de echtscheidingsprocedure voor alle schulden en kosten opdraaide. Naar de mening van de man doet een ingangsdatum van 2 november 2016 veel meer recht aan die situatie. Nu moet hij namelijk én alle schulden voldoen én met terugwerkende kracht twee jaar kinderalimentatie betalen.
5.2
Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum in het bijzonder voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
5.3
De vrouw heeft bij de rechtbank een verzoekschrift (gedateerd op 9 februari 2015) ingediend om (onder meer) de echtscheiding uit te spreken als ook kinderalimentatie vast te stellen met ingang van de datum van dat verzoekschrift. Dit verzoekschrift is door de rechtbank ontvangen op 10 februari 2015. Uit de stukken is gebleken dat de man voorafgaande aan de echtscheiding een grote hoeveelheid betalingen heeft gedaan ter aflossing van gemeenschappelijke schulden van partijen. Zo heeft de man de huurachterstand van de woning waarin de vrouw met de kinderen woonde voldaan om te voorkomen dat de woning zou worden ontruimd en de vrouw met de kinderen op straat zou komen te staan. Nu niet inzichtelijk is geworden of de vrouw tot aan de echtscheiding ook gemeenschappelijke kosten heeft voldaan, gaat het hof ervan uit dat in de periode tot aan de echtscheiding sprake was van financiële verwevenheid tussen partijen. Het hof zal daarom voor wat betreft de ingangsdatum aansluiten bij de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 6 april 2016. Het hof ziet in hetgeen de man heeft gesteld geen aanleiding om de ingangsdatum eerst per datum waarop de rechter heeft beslist te bepalen.
Kinderalimentatie,
De behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3]
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2015 € 784,- bedroeg. Geïndexeerd naar 2016 derhalve afgerond € 794,-.
De draagkracht van de man
5.5
Voor de berekening van kinderalimentatie zijn door de Expertgroep Alimentatienormen (hierna: Expertgroep) richtlijnen vastgesteld. In het rapport van de Expertgroep wordt voor wat betreft de berekening van de draagkracht een forfaitaire benadering aanbevolen. De draagkracht wordt daarbij vastgesteld aan de hand van een formule die gerelateerd is aan de hoogte van het netto besteedbaar inkomen (verder te noemen: NBI), vermeld in de draagkrachttabel die als bijlage is opgenomen bij het rapport van de Expertgroep. Die draagkrachtformule houdt kort gezegd in dat het draagkrachtloos inkomen in beginsel wordt vastgesteld op 30% van het NBI ter zake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een vast bedrag aan overige lasten, en dat van het bedrag dat van het NBI resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen (hier:) 100% beschikbaar is voor kinderalimentatie (draagkracht).
5.6
In lijn met deze formule heeft de rechtbank de draagkracht van de man berekend op basis van het door de vrouw gestelde, en door de man onweersproken, inkomen van de man ten tijde van huwelijk. De man heeft geen grieven gericht tegen zijn door de rechtbank in 2016 berekende draagkracht van € 469,- per maand. De man heeft wel aangevoerd dat er de eerste 12 maanden rekening zou moeten worden gehouden met advocaatkosten. Voor advocaatkosten gemaakt in een familierechtelijke procedure geldt evenwel de aanbeveling van de Expertgroep (zie onder post 20 op blz. 32 van het rapport van de Expertgroep versie 2016) dat deze in beginsel niet ten laste van kinderalimentatie dienen te worden gebracht omdat deze niet worden beschouwd als een noodzakelijke last die voorrang heeft op de onderhoudsverplichting jegens minderjarige kinderen. Het hof ziet, mede gelet op het gebrek aan nadere onderbouwing van de zijde van de man, geen aanleiding af te wijken van die aanbeveling en zal daarom het draagkrachtloos inkomen van de man niet verhogen met een bedrag voor advocaatkosten. Het hof bepaalt, evenals de rechtbank, de draagkracht van de man vanaf 6 april 2016 dan ook op € 469,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
5.7
Nu de man het hof heeft verzocht (zonder rekening te houden met advocaatkosten) een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] vast te leggen ter hoogte van zijn draagkracht, te weten € 469,- per maand, kan bespreking van de grief van de man ten aanzien van de draagkracht van de vrouw ten behoeve van de kinderalimentatie achterwege blijven bij gebrek aan belang.
Partneralimentatie
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw en overheveling draagkracht
5.8
De man heeft grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte en behoeftigheid van de vrouw en het feit dat de rechtbank de voor partneralimentatie (geringe) beschikbare draagkracht heeft overgeheveld naar de kinderalimentatie. Als gevolg daarvan is de kinderalimentatie door de rechtbank vastgesteld op een bedrag dat hoger is dan de draagkracht van de man conform de berekeningen in lijn met de richtlijnen van de Expertgroep. Nu de man noch de vrouw het hof verzoekt (alsnog) een partneralimentatie vast te stellen, heeft de man (in beginsel) geen belang bij bespreking van zijn grieven voor wat betreft de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw. Immers het verzoek tot partneralimentatie is door de rechtbank afgewezen en deze beslissing blijft gelet op het verzoek van partijen in hoger beroep in stand. Echter wel ligt de vraag aan het hof voor of in een situatie als deze waarin alleen kinderalimentatie is vastgesteld ruimte blijft bestaan om eventuele (geringe) draagkracht die in eerste aanleg beschikbaar bleek voor partneralimentatie over te hevelen naar de kinderalimentatie. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Als uitgangspunt geldt dat voor de berekening van de draagkracht van de man ten behoeve van de kinderalimentatie enkel de onder 5.5 genoemde forfaitaire benadering van belang is. Het hof acht geen feiten of omstandigheden aanwezig om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof heeft bij deze overweging mede in aanmerking genomen dat partijen, maar ook de rechtspraak belang hebben bij voorspelbaarheid en rechtszekerheid van de wijze waarop alimentatie wordt berekend. Hieruit volgt dat het hof geen aanleiding ziet om in een situatie als deze waarin alleen kinderalimentatie is vastgesteld, toch de eventuele draagkracht van de man voor partneralimentatie te berekenen met als enige doel om die eventuele draagkracht over te hevelen naar de kinderalimentatie. Tot in zoverre slaagt de grief van de man.
De door de man te betalen kinderalimentatie
5.9
Gelet op het vorenstaande zal het hof bepalen dat de man met ingang van 6 april 2016 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] aan de vrouw zal voldoen van € 469,- per maand, zijnde € 156,33 per kind per maand.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
2 november 2016, voor zover het de kinderalimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 6 april 2016, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , geboren [in]
2004, [de minderjarige2] , geboren [in] 2006 en [de minderjarige3] , geboren [in] 2008, € 469,- per maand, zijnde € 156,33 per kind per maand, zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en J.G. Knot, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 23 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.