Rb. Amsterdam (pres.), 22-05-2000, nr. KG00/1072G
ECLI:NL:RBAMS:2000:AA5872
- Instantie
Rechtbank Amsterdam (President)
- Datum
22-05-2000
- Zaaknummer
KG00/1072G
- LJN
AA5872
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2000:AA5872, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 22‑05‑2000; (Kort geding)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2000/129
Uitspraak 22‑05‑2000
Inhoudsindicatie
-
G/SH
vonnis 22 mei 2000
DE PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM,
RECHTSPREKENDE IN KORT GEDING in de zaak:
rolnummer KG 00/1072G van:
[eiser], wonende te [woonplaats],
en 34 anderen,
e i s e r s bij dagvaarding van 4 mei 2000,
procureur mr I.M.C.A. Reinders Folmer,
advocaat mr B. van der Goen te Soest,
t e g e n :
1. de naamloze vennootschap WORLD ONLINE INTERNATIONAL N.V., gevestigd te Rotterdam,
procureur mr B.J.H. Crans,
advocaat mr P. van Schilfgaarde te Den Haag,
2. [gedaagde 2] wonende te [woonplaats],
procureur mr W.F. Hendriksen,
3. de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam,
procureur mr H.G. van Everdingen,
g e d a a g d e n.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE :
Ter terechtzitting van 15 mei 2000 hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij hun eis hebben verminderd en aangevuld zoals hierna vermeld.
Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.
Na verder debat hebben partijen stukken, waaronder van weerszijden producties en pleitnotities, overgelegd voor vonniswijzing.
GRONDEN VAN DE BESLISSING :
In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
Op 17 maart 2000 heeft World Online, middels zogenaamde underwriters, door middel van een beursintroductie aandelen aangeboden aan particuliere en institutionele beleggers.
Eisers hebben allen aandelen verworven in World Online, hetzij bij uitgifte, hetzij daarna vóór 24 maart 2000.
[gedaagde 2] was ten tijde van de beursintroductie bestuurster van World Online.
ABN AMRO trad bij de beursintroductie op als joint global coördinator, joint lead manager en joint book-runner.
De emissiekoers bedroeg 43 euro. Op 17 maart 2000 opent het aandeel World Online op 50,20 euro. Het aandeel sluit op 43.20 euro en is de daaropvolgende dagen aanzienlijk gedaald.
In de voorlopige prospectus van 1 maart 2000 staat onder de kop "Certain transactions" als inleiding het volgende:
Since January 1, 1999 there has not been, nor is there currently proposed, any transaction or series of similar transactions in which we, or any of our subsidiaries, was or is to be a party in which the amount involved exceeded or exceeds $60,000 (E59,582) and in which any supervisory board member, management board member, significant employee, holder of more than 5% of our shares or any member of the immediate family of any of the foregoing persons had or will have a direct or indirect material interest other than compensation agreements and other arrangements that are described where required under "Management" or are described below.
Onder "Transactions Involving Supervisory Board, Management Board, Significant Employees and 5% Shareholders" staat onder meer:
On December 27, 1999, Kalexer II N.V., which is wholly owned by our chairwoman [gedaagde 2], transferred its entire 6.35% shareholding (14,898,500 shares) in World Online to Reggeborgh Participaties B.V. (2,436,465 shares), Mallowdale Corporation N.V. (2,436,465 shares) and Baystar Capital L.P. (10,025,570 shares). Provided certain conditions are met, Kalexer II B.V.is entitled to share the profits made by Baystar on any subsequent resales of the shares. Baystar has not agreed to the lock-up restrictions to which certain other shareholders have agreed. See "Underwriting" and "Offering Circular Summary - Lock-up".
[gedaagde 2] heeft op 27 december 1999 2/3 van haar aandelen in World Online verkocht aan de investeringsmaatschappijen Baystar en Reggeborgh en de familie [familienaam] tegen een verkoopprijs van $ 6,04 per aandeel.
[gedaagde 2] is op 14 april 2000 afgetreden als bestuurder van World Online.
Eisers hebben bij separate brieven van 6 april 2000 aan World Online en [gedaagde 2] en bij brief 12 april 2000 aan ABN-AMRO om infor-matie verzocht omtrent - kort gezegd - de verkoop van aandelen World Online op 27 december 1999 door [gedaagde 2], de prospectus en diverse overige vragen aangaande de beursintroductie van World Online. Gedaagden hebben geweigerd de verzochte informatie aan eisers te verstrekken.
Eisers vorderen thans gedaagden te veroordelen aan hen informatie te verstrekken, zoals in de dagvaarding is aangegeven, door deze vragen gemotiveerd en waar mogelijk gedocumenteerd te beantwoorden met overlegging van het due diligence rapport, met openbaarmaking van een en ander op de website van World Online dan wel op een hiertoe te openen website op internet, met uitzondering van de reeds beantwoorde vragen q, r en s. Subsidiair inzage te verstrekken in genoemde documenten. Voorts vorderen eisers het internetadres van genoemde website bekend te maken in tenminste twee landelijk te verschijnen dagbladen.
Voorts hebben eisers gevorderd, bij wijziging van eis ter zitting, voor het geval de president mocht menen dat in verband met het te verwachten verweer vertrouwelijke informatie niet bekend gemaakt zal kunnen worden, een nadere standpuntbepaling van gedaagden ten aanzien van de modaliteiten van een toewijzing van de vordering waartoe behandeling van het kort geding pro forma aangehouden zou kunnen worden.
1. Eisers stellen te zijn benadeeld door - kort gezegd - de handelwijze van gedaagden met betrekking tot de beursintroductie van World Online. Eisers wensen hun (processuele) positie te bepalen ten einde in een andere gerechtelijke procedure een vergoeding te verkrijgen van de door hen in verband met de koers-daling van de aandelen World Online geleden schade.
3.2. Zij stellen dat de door World Online aan eisers verstrekte prospectus onjuiste en/of onvolledige informatie bevatte. Zij verwijzen in dat verband naar de passages in de voorlopige prospectus, genoemd onder 1f., waarin door het verhullende ge-bruik van het woord "transferred" de indruk wordt gewekt dat sprake is van overheveling van aandelen van de ene naar de andere vennootschap, terwijl het om niets anders gaat dan een verkoop waarbij:
- de ten opzichte van de emissieprijs onbegrijpelijke en onverklaarbare lage verkoopprijs van $ 6,04 gold;
- Kalexter II N.V. (lees: [gedaagde 2]) gerechtigd was in de winst gemaakt door Baystar te delen;
- Baystar anders dan algemeen gebruikelijk niet gebonden was aan de zogenaamde lock-up restriction, voorgeschreven in het Fondsenreglement inzake de vereisten voor notering aan de officiële parallelmarkt aan de AEX-effectenbeurs.
Volgens eisers is de transactie van [gedaagde 2], genoemd onder 1g., zo niet in strijd met de letter dan toch in ieder geval met de geest van de Wet Toezicht Effectenverkeer 1995 en genoemd Fondsenreglement. De transactie diende openlijk met inbegrip van de verkoopprijs van $ 6,04 te worden vermeld, aldus eisers.
Voorts stellen eisers dat de betrokkenheid van [gedaagde 2] bij een aantal faillissementen/vereffeningen ten onrechte niet in de prospectus staat vermeld.
Tevens hebben eisers gesteld dat door World Online gevoerde reclame, publicaties en geplaatste advertenties eveneens onjuiste of onvolledige informatie bevatten. Ten onrechte is de indruk gewekt dat abonnees van World Online bij uitgifte aandelen zouden kunnen verwerven voor een bedrag van 35 euro, hetgeen onjuist is gebleken.
Een en ander is onrechtmatig jegens eisers op grond van artikel 6:162 BW, alsmede op grond van artikel 6:194 en 195 BW, aldus eisers.
Gedaagden hebben de vorderingen bestreden. Hun verweer wordt in het hierna volgende besproken.
5. Ter afwering van de vordering hebben gedaagden primair aangevoerd dat de vordering tot informatieverschaffing op geen enkel rechtsvoorschrift is gebaseerd. Eisers hebben deze in de dagvaarding niet genoemd. Ten pleidooie is door hun raadsman hierover het volgende opgemerkt:
"Tegenover dit geheel van gekleurde informatie, desinformatie of ronduit misleiding is het nu ten volle gerechtvaardigd dat de feiten boven tafel komen. Gedaagden hebben dit over zichzelf afgeroepen. Een evenwicht moet hersteld worden en daartoe is de rechter de geëigende instantie en de kort geding rechter de enige om dit op korte termijn voor elkaar te krijgen.
(...) De medewerking die hier van gedaagden wordt gevorderd om vragen te beantwoorden, zodat duidelijkheid wordt geschapen, moet onder deze omstandigheden in kort geding kunnen worden afgedwongen. Volgens de rechtspraak is de conclusie gewettigd dat een medewerkingsplicht om inlichtingen te verschaffen ook buiten de omlijning van de wet kan worden opgelegd."
6 Deze stellingname is onvoldoende. De kort geding rechter is wel degelijk gebonden aan de wettelijke regelingen met betrekking tot het gedwongen verschaffen van informatie en documenten aan een wederpartij daar waar tussen partijen (nog) geen procedure aanhangig is. Een discretionaire bevoegdheid om hier op basis van een belangenafweging regelend op te treden komt hem niet toe. Alleen daar waar voor een der betrokken partijen een rechtsplicht bestaat tot het verschaffen van informatie of het openbaar maken van stukken, is er een rol voor de kort geding rechter weggelegd bij gebreke van een andere passende rechtsgang.
Anders dan eisers betogen geeft de rechtspraak geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. Het genoemde arrest van de Hoge Raad van 2 december 1988, NJ 89/752 gaat langs deze zaak heen, omdat het handelt over een persoon die inzage verlangde in het met betrekking tot hemzelf door de Gemeenschappelijke Medische Dienst bijgehouden dossier. De hier aan de orde zijnde rechtsbetrekking tussen partijen vertoont geen relevante overeenkomst met de thans aan de orde zijnde situatie. Verwijzing naar het angelsaksische recht heeft geen zin nu deze rechtsstelsels ten onzent niet van kracht zijn en ook overigens hier niet bij wijze van analogie kunnen worden toegepast.
7. Het onderzoek in dit kort geding zal zich dus beperken tot de wettelijke voorzieningen die eisers mogelijkerwijze ten dienste staan. Met betrekking tot artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.), dat handelt over inzage, afschrift of uittreksels van onderhandse akten kan worden opgemerkt dat de vragen van eisers geen betrekking hebben op de rechtsbetrekkingen welke zij met een der gedaagden onderhouden. Deze rechtsbetrekkingen worden in de dagvaarding gebaseerd op de artikelen 6:162, 6:194 en 6:195 BW, zoals hiervoor onder 3. aangegeven.
8. Het overgrote deel van de vragen heeft immers betrekking op de rechtsverhoudingen tussen [gedaagde 2] en [M] enerzijds en een aantal in de dagvaarding genoemde vennootschappen anderzijds. Ook de vragen rond de relatie tussen ABN AMRO en World Online, zoals deze rond het due diligence-onderzoek en de verification notes, vallen buiten het bereik van deze bepaling.
De vragen rond de beschikbaarheid van de prospectus zijn overigens inmiddels, en vóór het uitbrengen van de kort geding dagvaarding, door de bank beantwoord.
9. Dan kan de vraag rijzen of eisers, als aandeelhouders van World Online, zoals de dagvaarding hen betitelt en door gedaag-den niet ter discussie is gesteld, jegens World Online krachtens enige regel van vennootschapsrecht aanspraak kunnen maken op de informatie als door hen gevorderd. Met betrekking hiertoe is door World Online medegedeeld dat in de tweede helft van juni a.s. een algemene vergadering van aandeelhouders zal worden uitgeschreven. Terecht merkt World Online op dat informatie-verstrekking in de geest als thans aan de orde op deze vergadering hoort plaats te vinden. Het bestuur en de raad van commissarissen zijn krachtens artikel 2:107 BW gehouden aan deze algemene vergadering alle inlichtingen te verstrekken, tenzij een zwaarwichtig belang van de vennootschap zich daartegen verzet. Ten slotte is het aan de rechter -en in spoedeisende gevallen aan de kort geding-rechter- om in geval zich hierover een dispuut voordoet een beslissing c.q. een voorlopige voorziening te geven. Deze wettelijke regeling die mede ziet op de bescherming van belangen welke niet in dit kort geding zijn vertegenwoordigd kan niet doorkruist worden op een wijze als thans door eisers wordt verlangd.
10. Ten aanzien van [gedaagde 2] en ABN AMRO gelden geen rechtsregels die hen zouden moeten nopen om de gevraagde antwoorden te geven, waarbij voor de Bank nog in het bijzonder geldt dat deze tegenover derden contractueel tot discretie is gehouden.
11. De Nederlandse wetgeving kent ten slotte ook nog de mogelijkheid tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor. Maar hoezeer eisers ook een zwaarwegend en spoedeisend belang mogen hebben bij de beantwoording van hun vragen, dit kort geding leent zich er niet voor om op deze procedure vooruit te lopen. Deze procedure kent een behandeling van het verzoek waarin de positie van partijen en hun belangen door de rechter kunnen worden afgewogen. Deze waarborg strekt mede tot bescherming van de gerechtvaardigde belangen van de gedaagden. Het zou daarom onjuist zijn deze middels het aanhangig maken van een kort geding-procedure te omzeilen.
De door eisers aangevoerde belangen zijn niet zodanig spoedeisend dat deze hiertoe geëigende procedure die voortvarend gevoerd kan worden, niet zou kunnen worden benut.
12. Dit alles leidt tot de slotsom dat thans niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre en ten opzichte van wie de eisers recht hebben op beantwoording van hun vragen. Met name de procedures rond de algemene vergadering van aandeelhouders c.q. het voorlopig getuigenverhoor, welke de waarborgen bieden voor een belangenafweging ten aanzien van alle in het geding zijnde zwaarwegende belangen kunnen worden gevolgd. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen met verwijzing van eisers in de kosten van dit geding.
B E S L I S S I N G :
1. Weigert de gevraagde voorziening.
2. Veroordeelt eisers hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van elk der gedaagden begroot op f 400,= wegens vastrecht en op f 2.500,= aan salaris procureur.
3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr R.C. Gisolf, president der Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van maandag 22 mei 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.: