Rb. Zeeland-West-Brabant, 24-06-2013, nr. 2096045 OV VERZ 13-3066
ECLI:NL:RBZWB:2013:5906
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
24-06-2013
- Zaaknummer
2096045 OV VERZ 13-3066
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2013:5906, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Kamer voor kantonzaken Bergen op Zoom), 24‑06‑2013
Uitspraak 24‑06‑2013
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 2096045 OV VERZ 13-3066
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker], wonende te [adres],
verzoeker, hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. V.W. Goudzwaard, advocaat te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
verweerster, hierna te noemen: [verweerster],
gemachtigde: mr. G.C.L. van de Corput, advocaat te Breda.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Van [verzoeker] is op 17 juni 2013 een verzoekschrift ter griffie binnengekomen strekkende tot het bepalen van een voorlopig getuigenverhoor. Aan het verzoekschrift waren een tweetal producties gehecht.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 juni 2013.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig [verzoeker], bijgestaan door zijn gemachtigde en een kantoorgenoot mr. R.L. van Heusden, en namens [verweerster], de heer[general manager] (general manager) en mw. [belanghebbende] alsmede de gemachtigde van [verweerster].
Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht.
1.3
De kantonrechter heeft na deze toelichting van partijen ter zitting direct mondeling uitspraak gedaan op het onderhavige verzoek.
2. De beoordeling
2.1
[verweerster] heeft op 6 juni 2013 een verzoekschrift ter griffie van deze rechtbank, kantonlocatie Bergen op Zoom, ingediend dat ertoe strekt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen, bestaande primair uit een dringende reden, subsidiair uit veranderingen in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
2.2
Het verzoek wordt behandeld op de zitting van woensdag 3 juli 2013, te 11.30 uur, in het gerechtsgebouw te Bergen op Zoom.
2.3
[verzoeker] benadrukt zijn recht om bewijs te kunnen leveren tegen hetgeen [verweerster] in haar verzoekschrift heeft gesteld. [verzoeker] stelt hierbij vast dat zijn positie als werknemer om bewijs te leveren bijzonder moeilijk is. Schriftelijk bewijs is volgens hem niet of nauwelijks voorhanden en de personen die ten behoeve van hem zouden kunnen verklaren, zijn werkzaam bij [verweerster]. Het vrijwillig aanbieden van een schriftelijke verklaring ten behoeve van hem zou deze werknemers in een moeilijke positie (kunnen) brengen.
Om die reden meent [verzoeker] er belang bij te hebben, over de door [verweerster] aangevoerde gebeurtenissen en eigenschappen van hem ([verzoeker]), een voorlopig getuigenverhoor te doen plaatsvinden. Gelet op de aard van de procedure en om de procedure, evenals zijn collega’s, niet onnodig te belasten, verzoekt [verzoeker] om alleen zijn supervisor de heer[getuige], wonende te Etten-Leur, in een voorlopig getuigenverhoor als getuige te horen. Deze supervisor werkt al 24 jaar met hem samen. [verzoeker] wijst op de schriftelijke verklaring van [getuige] welke als productie 6a bij het verzoekschrift van [verweerster] is overgelegd. Deze verklaring is volgens [verzoeker] op onderdelen bijzonder vaag en zeer summier. Deze verklaring zal volgens hem in de verklaring van [getuige] ten overstaan van de rechter sterk genuanceerd kunnen worden. [verzoeker] denkt dat [getuige] bij uitstek geschikt is om over een vijftal door hem genoemde onderwerpen te verklaren. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, met de bepaling van dag en uur, waarop dit getuigenverhoor kan plaatsvinden. Ter zitting heeft [verzoeker] expliciet afgezien van het nog verder “onder ede” horen van getuigen.
2.4
Namens [verweerster] is ter zitting aangevoerd, dat geen bezwaar wordt gemaakt tegen het horen van de heer [getuige] in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. [verweerster] ziet desgevraagd expliciet af van het zelf (doen) horen van getuigen tijdens dit voorlopig getuigenverhoor. Kort gezegd: [verweerster] doet op voorhand afstand van contra-enquête in dat verband.
2.5
Op grond van artikel 284, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt als hoofdregel, dat het gehele wettelijke bewijsrecht, zoals neergelegd in de afdeling 9 van titel 2 (artikel 149-207 Rv) van overeenkomstige toepassing is op de verzoekschrift- procedure. De aard van de zaak, zo blijkt uit het slot van artikel 284 eerste lid Rv, kan zich tegen overeenkomstige toepassing verzetten. Voorts kan de spoedeisendheid van een zaak aan toepassing van bewijsrechtelijke voorschriften in de weg staan. Een procedure betreffende ontbinding van een arbeidsovereenkomst (ex artikel 7:685 BW) is naar haar aard spoedeisend en de kantonrechter beslist daarin zonder aan de wettelijke bewijsregels gebonden te zijn. De aard van die procedure verzet zich naar het oordeel van de kantonrechter tegen overeenkomstige toepassing van artikel 186 Rv. Ook uit de vaste rechtspraak volgt dat de aard van een ontbindingszaak zich verzet tegen overeenkomstig van toepassing verklaren van onder meer dit artikel. Zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 29 september 2000, gepubliceerd in NJ 2001/302. Met de laatste wetswijziging (nr. 26855) van artikel 186 Rv in werking getreden 01-01-2002 heeft de wetgever kennelijk ook niet beoogd af te wijken van deze vaste rechtspraak. In de Memorie van Toelichting bij die wijziging is op dit punt het volgende opgemerkt (TK 1999-2000, 26855, nr. 3, blz. 157 e.v.): “Maar ook de spoedeisendheid van een zaak kan aan de toepassing van de bewijsrechtelijke voorschriften in de weg staan. Hierbij kan met name worden gedacht aan conservatoire maatregelen, spoedeisende artikel 7:685 BW-procedures en voorlopige voorzieningen.”
De wetgever heeft dus voor ontbindingszaken geen andere lijn voor ogen staan dan in vaste rechtspraak is vastgelegd.
2.6
Nu partijen echter ter zitting expliciet hebben verklaard, dat het -te bepalen- voorlopig getuigenverhoor kan worden beperkt tot het “onder ede” horen van de voorgedragen getuige [getuige], zal de kantonrechter dit voorlopig getuigenverhoor bij hoge uitzondering toestaan.
2.7
De al geplande mondelinge behandeling op woensdag 3 juli 2013, te 11.30 uur, zal hierbij starten met voormeld voorlopig getuigenverhoor, (direct) gevolgd door de mondelinge behandeling van het verzoekschrift ex artikel 7:685 BW.
2.8
Nu partijen niet om een proceskostenveroordeling hebben verzocht, zal de kantonrechter deze ook niet uitspreken.
3. De beslissing
De kantonrechter:
bepaalt dat het verhoor van de in het verzoekschrift genoemde getuige, de heer [getuige], wonende te Etten-Leur, kan plaatsvinden op: woensdag 3 juli 2013 te 11.30 uur, in het gerechtsgebouw te Bergen op Zoom, Zuid-Oostsingel 41, 4611 BC Bergen op Zoom;
bepaalt dat [verzoeker] dient zorg te dragen voor het op deugdelijke wijze oproepen van voormelde getuige;
bepaalt dat direct aansluitend aan dit voorlopig getuigenverhoor de mondelinge behandeling zal plaatsvinden van het namens [verweerster] ingediende verzoekschrift ex artikel 7:685 BW, bekend onder zaaknummer 2079098 AZ VERZ 13-112;
bepaalt dat beide partijen deugdelijk vertegenwoordigd dienen te verschijnen tijdens dit voorlopig getuigenverhoor, alsmede tijdens laatstgenoemde mondelinge behandeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2013 in aanwezigheid van de griffier.