HR, 05-07-2011, nr. 09/04767 J
ECLI:NL:HR:2011:BQ7975
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
09/04767 J
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BQ7975
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ7975, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ7975
ECLI:NL:PHR:2011:BQ7975, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ7975
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Afwijzing voorwaardelijk getuigenverzoek. Verzoek a.b.i. art. 328 jo. 331 Sv en art. 415 Sv. Uitdrukkelijke beslissing vereist nu de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld. Noch het p.v. van de tz. in h.b. noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in over het door de raadsman gedane verzoek voor zover dit verzoek de portier en de eigenaar van de discotheek betreft. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 jo. 415 Sv nietigheid tot gevolg. Conclusie AG: anders.
5 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/04767 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 16 november 2009, nummer 24/001711-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een voorwaardelijk verzoek van de verdediging om de portier en de eigenaar van de discotheek als getuige te (doen) horen.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"Ik refereer mij aan uw oordeel wat betreft de vraag of de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen zijn. Mijn pleidooi is gericht op de strafmaat.
Ik verzoek u rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van cliënt en de omstandigheden waaronder de ten laste gelegde feiten zijn begaan. De politie heeft disproportioneel geweld toegepast. Cliënt is door meerdere agenten aangehouden waarbij excessief geweld is toegepast. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de impact van de aanhouding en het letsel dat mijn cliënt daarbij heeft opgelopen. Dat vind ik kwalijk.
Ik verzoek u voorts om rekening te houden met de omstandigheid dat de politie verzuimd heeft om de ouders van cliënt op de hoogte te brengen van zijn aanhouding.
Tot slot doe ik - indien uw hof van oordeel is dat aan cliënt een straf opgelegd moet worden - een voorwaardelijk verzoek tot het horen van betrokken verbalisanten alsmede de portier en de eigenaar van de discotheek.
Mocht uw hof van oordeel zijn dat de zaak afgehandeld kan worden, bepleit ik dat, gelet op de door mij aangevoerde omstandigheden, volstaan zou kunnen worden met de oplegging van een voorwaardelijke werkstraf."
2.3. Het bestreden arrest houdt onder "strafmotivering" onder meer het volgende in:
"Door de raadsman is ter terechtzitting bepleit dat de verbalisanten disproportioneel geweld hebben toegepast bij de aanhouding van zijn cliënt hetgeen volgens de raadsman verdisconteerd moet worden in de op te leggen straf. De raadsman doet, voor zover het hof met deze omstandigheid geen rekening houdt, een voorwaardelijk verzoek tot het horen van agenten die cliënt hebben aangehouden.
Het hof ziet geen aanleiding om bij de bepaling van de strafmaat rekening te houden met het door de raadsman en verdachte gestelde disproportionele optreden van de verbalisanten. Uit het proces-verbaal van de politie maakt het hof op dat betrokken verbalisanten geweld moesten toepassen om verdachte onder controle te kunnen krijgen. Dat daarbij sprake is geweest van disproportioneel geweld blijkt echter niet. Het verzoek van de raadsman - ter gelegenheid van zijn pleidooi naar voren gebracht - om de betrokken verbalisanten als getuigen te horen acht het hof onvoldoende onderbouwd. De noodzaak daartoe is het hof ook ambtshalve niet gebleken."
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat een verzoek is gedaan als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 Sv en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv en dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in over het door de raadsman gedane verzoek voor zover dit verzoek de portier en de eigenaar van de discotheek betreft. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
2.5. Het middel is derhalve in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.
Conclusie 31‑05‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, heeft verzoeker bij arrest van 16 november 2009 wegens ‘1. het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met de uitoefening van enig toezicht en belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten’ en ‘2. wederspannigheid, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot 40 uren werkstraf (subsidiair 20 dagen jeugddetentie), waarvan 20 uren werkstraf (subsidiair 10 dagen jeugddetentie) voorwaardelijk. Daarbij heeft het Hof als bijzondere voorwaarde gesteld dat verzoeker onder toezicht van de Jeugdreclassering wordt gesteld, een en ander zoals in het bestreden arrest bepaald.
2.
Namens verzoeker heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.
Het middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, bevat de klacht dat het Hof op het gemotiveerd voorwaardelijk verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen ten onrechte niet is ingegaan voor zover het de portier en de eigenaar van de discotheek betreft en dat verzoek ten onrechte dan wel onvoldoende (begrijpelijk) heeft afgewezen ten aanzien van de betrokken verbalisanten.
4.
Blijkens het proces-verbaal terechtzitting van het Hof van 2 november 2009 heeft de raadsman van verzoeker het woord tot verdediging gevoerd en daarbij het volgende aangevoerd:
‘Ik refereer mij aan uw oordeel wat betreft de vraag of de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen zijn. Mijn pleidooi is gericht op de strafmaat.
Ik verzoek u rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van cliënt en de omstandigheden waaronder de ten laste gelegde feiten zijn begaan. De politie heeft disproportioneel geweld toegepast. Cliënt is door meerdere agenten aangehouden waarbij excessief geweld is toegepast. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de impact van de aanhouding en het letsel dat mijn cliënt daarbij heeft opgelopen. Dat vind ik kwalijk.
Ik verzoek u voorts om rekening te houden met de omstandigheid dat de politie verzuimd heeft om de ouders van cliënt op de hoogte te brengen van zijn aanhouding.
Tot slot doe ik — indien uw hof van oordeel is dat aan cliënt een straf opgelegd moet worden — een voorwaardelijk verzoek tot het horen van betrokken verbalisanten alsmede de portier en de eigenaar van de discotheek.
Mocht uw hof van oordeel zijn dat de zaak afgehandeld kan worden, bepleit ik dat, gelet op de door mij aangevoerde omstandigheden, volstaan zou kunnen worden met de oplegging van een voorwaardelijke werkstraf.’
5.
Het bestreden arrest van het Hof houdt in het kader van de strafmotivering onder meer de volgende overweging in:
‘Door de raadsman is ter terechtzitting bepleit dat de verbalisanten disproportioneel geweld hebben toegepast bij de aanhouding van zijn cliënt hetgeen volgens de raadsman verdisconteerd moet worden in de op te leggen straf. De raadsman doet, voor zover het hof met deze omstandigheid geen rekening houdt, een voorwaardelijk verzoek tot het horen van agenten die cliënt hebben aangehouden.
Het hof ziet geen aanleiding om bij de bepaling van de strafmaat rekening te houden met het door de raadsman en verdachte gestelde disproportionele optreden van de verbalisanten. Uit het proces-verbaal van de politie maakt het hof op dat betrokken verbalisanten geweld moesten toepassen om verdachte onder controle te kunnen krijgen. Dat daarbij sprake is geweest van disproportioneel geweld blijkt echter niet. Het verzoek van de raadsman — ter gelegenheid van zijn pleidooi naar voren gebracht — om de betrokken verbalisanten als getuigen te horen acht het hof onvoldoende onderbouwd. De noodzaak daartoe is het hof ook ambtshalve niet gebleken.’
6.
Voor zover het middel de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de betrokken verbalisanten betreft, is het tevergeefs voorgesteld. De omvang van de responsieplicht in de zin van art. 330 Sv verschilt immers al naar gelang de inhoud van hetgeen is aangevoerd of verzocht. Aangezien de raadsman bij zijn verzoek niet heeft aangevoerd waarom het horen van de betrokken verbalisanten noodzakelijk was, heeft het Hof de afwijzing daarvan toereikend met redenen omkleed door te overwegen dat het verzoek onvoldoende onderbouwd was en de noodzaak tot het horen van de betrokken verbalisanten niet is gebleken.
7.
Voor zover het middel het oog heeft op de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de portier en de eigenaar van de discotheek, is het op zichzelf bezien terecht voorgesteld. Kennelijk heeft het Hof ook dit verzoek afgewezen zonder evenwel daaraan een woord te wijden. Dat heeft ingevolge art. 330 Sv nietigheid tot gevolg. Ik meen echter dat het verzuim van het Hof in dit geval niet tot cassatie behoeft te leiden, nu het Hof de (kennelijke) afwijzing van het onderhavige verzoek had kunnen gronden op dezelfde toereikende overwegingen waarmee het Hof het hierboven onder 6 besproken verzoek heeft afgewezen.
8.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
9.
Ambtshalve gronden waarop de Hoge Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
10.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G