. Zie met name blz. 6/7 van de cassatiedagvaarding.
HR, 20-12-2013, nr. 13/00449
ECLI:NL:HR:2013:2053
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-12-2013
- Zaaknummer
13/00449
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:2053, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑12‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1110, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:1110, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑10‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:2053, Gevolgd
- Vindplaatsen
JWB 2014/43
JWB 2014/43
Uitspraak 20‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Contractenrecht. Totstandkoming samenwerkingsovereenkomst. Vordering tot nakoming in strijd met redelijkheid en billijkheid? Wetenschap vertegenwoordigingsonbevoegdheid? Novum in cassatie.
Partij(en)
20 december 2013
Eerste Kamer
nr. 13/00449
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DIRECT VERENIGDE BEDRIJVEN B.V.,gevestigd te Arnhem,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
t e g e n
DE RAADSLIJN NEDERLAND B.V.,statutair gevestigd te Hoofddorp, kantoorhoudende te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als DVB en De Raadslijn.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 199818/HA ZA 10-847 van de rechtbank Arnhem van 10 maart 2010, 2 juni 2010 en 16 februari 2011;
b. de arresten in de zaak 200.088.627 van het gerechtshof te Arnhem van 7 februari 2012 en 28 augustus 2012.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 28 augustus 2012 heeft DVB beroep in cassatie ingesteld.De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen De Raadslijn is verstek verleend.
De zaak is voor DVB toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van DVB heeft bij brief van 4 november 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt DVB in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Raadslijn begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.A. Loth en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 20 december 2013.
Conclusie 25‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Contractenrecht. Totstandkoming samenwerkingsovereenkomst. Vordering tot nakoming in strijd met redelijkheid en billijkheid? Wetenschap vertegenwoordigingsonbevoegdheid? Novum in cassatie.
Partij(en)
Zaaknummer: 13/00449
mr. Wuisman
Rolzitting: 25 oktober 2013
CONCLUSIE inzake:
Direct Verenigde Bedrijven B.V.,
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers
tegen
De Raadslijn Nederland B.V.,
verweerster in cassatie,
niet verschenen.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan onder meer van de volgende feiten worden uitgegaan:
- -
i) Eiseres tot cassatie – hierna te noemen DVB, van wie indirect de bestuurders zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] – en verweerster in cassatie – hierna te noemen De Raadslijn, verlener van juridische diensten aan de sector Midden- en Kleinbedrijf en van wie [betrokkene 3] de bestuurder is – hebben in de periode november 2008 tot en met maart 2009 per email en mondeling overleg gevoerd over een samenwerking. Het overleg vond daadwerkelijk tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 1] plaats.
- -
ii) [betrokkene 3] heeft voor de eerste maal op 8 december 2008 een concept-overeenkomst aan [betrokkene 1] gezonden en vervolgens met aanpassingen een concept op 22 december 2008 en een concept op 23 maart 2009.
- -
iii) Op 4 maart 2009 zendt eerst [betrokkene 3] een e-mailbericht aan [betrokkene 1] met daarin onder meer de mededeling: “Afgezien van het feit dat de samenwerking nog niet met de ondertekening van een contract is vastgelegd, terwijl wij over de inhoud daarvan inmiddels akkoord zijn, is er nog steeds geen volwaardige werkplek gerealiseerd.” Dan volgt op die dag een e-mailbericht van [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] met onder meer de mededeling: “Vanmiddag heb ik Direct Raad op de agenda staan en kunnen we wat mij betreft volgende week van start gaan.” [betrokkene 1] bericht op 30 maart 2009 per e-mail aan [betrokkene 3]: “(…).Deze week ga ik gebruiken om de zaak goed op te zetten zoals ik dat graag zie. Kun jij mij alvast het contract van samenwerking en huur toezenden?”
- -
iv) Op 20 april 2009 laat [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] per e-mail weten: “Ik heb rustig de tijd gehad (…) om over onze samenwerking na te denken. Ik vrees dat dat niet goed zal gaan, ik leg je dat nog nader uit.” Van een daadwerkelijk samenwerken tussen De Raadslijn en DVB is het vervolgens niet gekomen.
1.2
De Raadslijn, die primair de mening is toegedaan dat er in de periode december 2008 – maart 2009 op enig moment tussen partijen een overeenkomst van samenwerking is tot stand gekomen, is bij dagvaarding van 1 februari 2010 tegen DVB een procedure gestart bij de rechtbank Arnhem. Zij vordert voor recht te verklaren dat DVB toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de samenwerkingsovereenkomst en verder DVB te veroordelen tot schadevergoeding. Bij verstekvonnis d.d. 10 maart 2010 worden de vorderingen door de rechtbank toegewezen. Dit vonnis wordt na verzet van DVB daartegen door de rechtbank bij vonnis d.d. 16 februari 2011 vernietigd. Zij oordeelt het standpunt van DVB dat er geen overeenkomst van samenwerking tot stand is gekomen, juist en beslist tot afwijzing van de vorderingen van De Raadslijn.
1.3
De Raadslijn bestrijdt het vonnis d.d. 16 februari 2011 van de rechtbank bij het gerechtshof te Arnhem. In zijn tussenarrest d.d. 7 februari 2012 oordeelt het hof eerst op basis van de e-mailwisseling in maart 2009 tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3], dat er tussen partijen een definitieve overeenstemming was bereikt over de (essentialia van de) samenwerkingsovereenkomst. Dat er nog geen ondertekening van het contract had plaatsgevonden doet daaraan niet af (rov. 4.3). Vervolgens staat het hof stil bij het – in de verzetdagvaarding gevoerde – verweer van DVB dat [betrokkene 1] niet bevoegd was om DVB alleen te binden. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging van haar kwam blijkens de statuten en de dienovereenkomstige publicatie in het handelsregister alleen aan de beide (indirecte) bestuurders gezamenlijk toe. Maar DVB is, aldus het hof, niettemin aan de overeenkomst gebonden, indien De Raadslijn op grond van een verklaring of gedraging van DVB of op grond van feiten en omstandigheden, die voor risico van DVB komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid, heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat DVB ter zake aan [betrokkene 1] een toereikende volmacht heeft verleend. Het hof laat De Raadslijn toe ter zake daarvan bewijs te leveren (rov. 4.4 en 4.5). In zijn eindarrest d.d. 28 augustus 2012 acht het hof De Raadslijn geslaagd in het door haar te leveren bewijs inzake de bij haar gewekte schijn dat aan [betrokkene 1] een toereikende volmacht voor het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst was verleend. De omstandigheid dat [betrokkene 3] ervan op de hoogte raakte dat in het handelsregister stond vermeld dat [betrokkene 2] mede bestuurder was, doet daaraan niet af. Het gaat er immers om of De Raadslijn, in afwijking van de uit het handelsregister blijkende bevoegdheidsverdeling, ervan mocht uitgaan dat aan [betrokkene 1] een toereikende volmacht was verleend (rov. 2.2. en 2.3). Er dient derhalve van het tot stand gekomen zijn van een samenwerkingsovereenkomst te worden uitgegaan, aldus het hof (rov. 2.5). Voor de bepaling van de aan De Raadslijn toekomende schadevergoeding wegens het tekortschieten door DVB in de nakoming van die overeenkomst verwijst het hof de zaak naar de schadestaatprocedure (rov. 2.6).
1.4
DVB komt bij dagvaarding van 12 november 2012, derhalve tijdig, van het arrest van 28 augustus 2012 van het hof in cassatie. Tegen de niet verschenen De Raadslijn is verstek verleend. DVB heeft haar standpunt in cassatie nog schriftelijk doen toelichten.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het aangevoerde cassatiemiddel bestaat uit drie onderdelen. De daarin vervatte klachten richten zich niet tegen het oordeel dat er als zodanig wilsovereenstemming omtrent de samenwerking is bereikt, maar wel tegen het oordeel dat De Raadslijn wegens schijn van volmacht DVB aan de bereikte wilsovereenstemming gebonden mag achten.(1.)
Onderdelen I, II en III
2.2
De onderdelen I, II en III hebben de volgende basisklacht gemeenschappelijk. [betrokkene 3] van De Raadslijn is vanaf november 2008 steeds bij [betrokkene 1] van DVB blijven aandringen op het aangaan van een samenwerking tussen beide partijen. Er is op een zeker tijdstip wilsovereenstemming bereikt. Het hof acht ten onrechte DVB gebonden aan deze bereikte wilsovereenstemming. [betrokkene 3] heeft immers op een zeker moment kennis genomen van het feit dat [betrokkene 1] niet bevoegd was om alleen DVB te vertegenwoordigen bij het aangaan van een overeenkomst. Die kennis had [betrokkene 3] in ieder geval vanaf 23 maart 2009 (cassatiedagvaarding, blz. 8, 9 en 11). Desondanks is [betrokkene 3] bij [betrokkene 1] op het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst blijven aandringen. Dit blijven aandringen door [betrokkene 3] bij [betrokkene 1] op het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst ondanks de wetenschap van eerstgenoemde van de vertegenwoordigingsonbevoegdheid van laatstgenoemde, vormt een omstandigheid die het vorderen van nakoming van de samenwerkingsovereenkomst op de grond dat omtrent die samenwerking wilsovereenstemming is bereikt, in strijd met de redelijkheid en billijkheid doet zijn. Het hof heeft dit miskend en daarmee de artikelen 6:2 lid 2 en 6:248 lid 2 BW geschonden. Althans het hof heeft zijn arrest niet voldoende met redenen omkleed. Voor deze klacht wordt steun gezocht in het Bibolini-arrest van 17 december 1982 van de Hoge Raad(2.). In het betrokken geval was de partij die met een Antilliaanse vennootschap een overeenkomst had gesloten, ervan op de hoogte dat de directeur van de Antilliaanse vennootschap vanwege een regeling binnen de vennootschap niet bevoegd was om de overeenkomst aan te gaan. Ook al had die regeling rechtens slechts interne werking in die zin dat een beroep op die regeling tegenover derden rechtens niet toelaatbaar was, toch hoeft dat niet er aan in de weg te staan, aldus de Hoge Raad, dat degene die de NV aan de overeenkomst hield, daarmee in de gegeven omstandigheden van het geval in strijd met de goede trouw handelde. Door de Hoge Raad wordt als een van belang zijnde omstandigheid beschouwd dat de betreffende partij zelf bij het opleggen van de bevoegdheidsbeperking aan de directeur betrokken was geweest.
2.3
De hiervoor beschreven basisklacht betreft een verweer van DVB tegen de vorderingen van De Raadslijn dat zij in de vorige instanties niet heeft gevoerd. In de cassatiedagvaarding wordt in verband met dat verweer ook niet naar vindplaatsen in de stukken verwezen. Dat verweer ligt, anders gezegd, buiten de grenzen van de rechtsstrijd in de vorige instantie(s), terwijl bovendien aan de beoordeling van dat verweer waarderingen van feitelijk aard zijn verbonden. Het verweer kan om deze redenen niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd. Een en ander brengt mee dat de onderdelen I, II en III reeds geen doel kunnen treffen, nu daarin wordt uitgegaan van een klacht waarvoor in de stukken geen grondslag is te vinden.
2.4
Ten overvloede zij nog opgemerkt dat uit rov. 4.3 van het tussenarrest valt af te leiden dat de definitieve wilsovereenstemming over de (essentialia van de) samenwerking al begin maart 2009 is bereikt. Dit betekent dat, nu [betrokkene 3] – zoals in het cassatiemiddel tot uitgangspunt wordt genomen – op 23 maart 2009 van de vertegenwoordigingsonbevoegdheid van [betrokkene 1] op 23 maart 2009 kennis heeft genomen, zich – anders dan in de onderdelen I, II en III wordt verondersteld – niet de situatie voordoet dat [betrokkene 3] bij [betrokkene 1] is blijven aandringen op het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst, terwijl hij wist dat [betrokkene 1] niet bevoegd was om die overeenkomst alleen aan te gaan. Die overeenkomst was er vóór 23 maart 2009 al.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
(A-G)
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑10‑2013
. ECLI:NL:HR:1982:AG4503, NJ 1983, 480, m.nt. Maeijer