Hof 's-Hertogenbosch, 20-12-2012, nr. HV 200.105.100
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY6994
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
20-12-2012
- Zaaknummer
HV 200.105.100
- LJN
BY6994
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY6994, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 20‑12‑2012; (Hoger beroep, Verwijzing na Hoge Raad)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2012:BV2510
- Wetingang
art. 392 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2013/52
Uitspraak 20‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Verwijzing Hoge Raad (LJN: BV2510); Onderhoudsbijdrage minderjarigen; In Duitsland genoten “Eigenheimzulage” (subsidie ter stimulering eigenwoningbezit); Eigenheimzulage en netto gezinsinkomen; Eigenheimzulage en draagkracht.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 20 december 2012
Zaaknummer: HV 200.105.100/01
Zaaknummer Hoge Raad: 11/02372
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.E. Schepers,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.A.A.M. Rupert,
na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij beschikking van 6 april 2012.
1. Het geding tot en met de beschikking van de Hoge Raad
1.1.
Bij beschikking van 16 maart 2010 heeft de rechtbank Zutphen op het inleidend verzoek van de vrouw bepaald dat de man met ingang van 1 september 2009 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- -
[A.] (hierna: [dochter A.]), geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats];
- -
[B.] (hierna: [zoon B.]), geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats];
- -
[C.] (hierna: [dochter C.]), geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
een bedrag van € 306,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling, dient te voldoen en het meer of anders verzochte afgewezen.
1.2.
De vrouw is op 15 juni 2010 en de man is op 5 augustus 2010 bij het gerechtshof Arnhem in hoger beroep gekomen tegen voormelde beschikking. In principaal appel heeft de vrouw het hof verzocht de beschikking te vernietigen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op € 326,- per kind per maand. In incidenteel appel heeft de man het hof eveneens verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de behoefte van de kinderen begrensd dient te worden op € 56,- per kind per maand, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
1.3.
Bij beschikking van 15 maart 2011 heeft het hof in principaal en incidenteel appel de beschikking van de rechtbank Zutphen van 16 maart 2010, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigd en in zoverre opnieuw rechtdoende bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2009 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter A.], [zoon B.] en [dochter C.] € 162,- per kind per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2010 € 198,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
1.4.
Tegen die beschikking heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De vrouw heeft vier cassatiemiddelen voorgedragen, welke zijn onderverdeeld in vijf onderdelen. Bij beschikking van 6 april 2012 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het slagen van de onderdelen 1 en 5 met zich mee brengt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof Arnhem van 15 maart 2011 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof.
2. Het geding sedert de beschikking van de Hoge Raad
2.1.
De vrouw heeft in een schriftelijke reactie met bijlagen d.d. 11 juni 2012 inhoudelijk gereageerd op de beschikking van de Hoge Raad van 6 april 2012.
2.2.
De man heeft eveneens middels een schriftelijke reactie met bijlagen d.d. 16 november 2012 inhoudelijk gereageerd op voornoemde beschikking van de Hoge Raad.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de man.
2.3.1.
De advocaat van de man, mr. J.A.A.M. Rupert, is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
3. Begrenzing van het geschil na verwijzing
3.1.
In hoger beroep heeft het hof Arnhem, voor zover thans van belang, op het principaal en incidenteel appel bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2009 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter A.], [zoon B.] en [dochter C.] € 162,- per kind per maand zal betalen en met ingang van 1 januari 2010 € 198,- per kind per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Hiertoe heeft het hof, voor zover hier van belang, als volgt overwogen:
“4.3 Partijen zijn verdeeld over de behoefte van [dochter A.], [zoon B.] en [dochter C.].
(….)
4.5
Zowel de man als de vrouw menen dat voor de vaststelling van de behoefte dient te worden uitgegaan van het inkomen van de man in 2008, maar zij verschillen over de hoogte van dit inkomen. Ter berekening van het netto gezinsinkomen gaat het hof uit van het inkomen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008 van de man (….). Hierop strekt in mindering de door werkgever vergoede inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 186,- per maand.
Het hof houdt geen rekening met de Eigenheimzulage. De Eigenheimzulage is een fiscaliteit die vergelijkbaar is met het eigen woningforfait en overeenkomstig de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen houdt het hof daarmee bij de berekening van de behoefte geen rekening. Anders dan de vrouw en conform de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen vermeerdert het hof het inkomen van de man niet met de kindertoeslag van € 39,- per maand en de Duitse kinderbijslag van € 297,- per maand.
4.6. Het gezamenlijk netto gezinsinkomen bedroeg aldus ten tijde van de relatie € 2.270,- per maand. Gesteld noch gebleken is dat het huidig netto inkomen van de man hoger is dan dit gezinsinkomen. Op basis van de tabel 2008 berekent het hof de behoefte van [dochter A.], [zoon B.] en [dochter C.] aan een bijdrage van de man en de vrouw op € 594,- per maand (€ 198,- per kind per maand).
(....)
- 4.8.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter A.], [zoon B.] en [dochter C.] te betalen. De vrouw betwist dat.
(....)
4.13 Overeenkomstig de draagkrachtberekeningen van partijen houdt het hof rekening met de hypotheekrenteaftrek en het eigenwoningforfait. De Eigenheimzulage neemt het hof daarom in de berekening van de draagkracht niet in aanmerking. Immers, indien men hypotheekrente kan aftrekken kan men geen aanspraak maken op de Eigenheimzulage.
(....)
4.19 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man met ingang van 1 september 2009 draagkracht voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter A.], [zoon B.] en [dochter C.] van € 162,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2010 voldoende draagkracht voor een bijdrage conform de behoefte van de kinderen; € 198,- per kind per maand.”
3.2. Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De vrouw klaagt in de onderdelen 1-4 en in onderdeel 5 van het cassatieberoep onder meer dat ’s hofs vaststelling van het netto gezinsinkomen in het kader van de behoefte van de kinderen en de berekening van de draagkracht van de man onbegrijpelijk zijn. De vrouw klaagt – kort samengevat – dat het hof ten onrechte de Eigenheimzulage en de Duitse kinderbijslag buiten beschouwing heeft gelaten bij de berekening van het netto gezinsinkomen in het kader van de vaststelling van de behoefte van de kinderen. De vrouw betoogt dat de Eigenheimzulage niet een met het eigen woningforfait te vergelijken fiscaliteit is en om die reden bij de behoeftebepaling buiten beschouwing blijft. Volgens de vrouw moet de Eigenheimzulage worden gekwalificeerd als opbrengst uit onroerend goed. Voorts komt de vrouw op tegen de vaststelling van het gezinsinkomen door het hof op € 2.270,- per maand nu de partijen zich op het standpunt hebben gesteld dat het netto gezinsinkomen op respectievelijk € 3.730,- en € 2.800,- per maand diende te worden vastgesteld. Volgens de vrouw moet de bandbreedte voor het door het hof vast te stellen gezinsinkomen tussen deze bedragen gelegen zijn. Tot slot klaagt de vrouw over ’s hofs oordeel dat voor de draagkrachtberekening de Eigenheimzulage niet in aanmerking wordt genomen omdat ingeval “men hypotheekrente kan aftrekken men geen aanspraak kan maken op de Eigenheimzulage.”
3.3. De Hoge Raad heeft omtrent de door de vrouw in cassatie naar vorengebrachte onderdelen het volgende overwogen:
“ 3.4.2 Ad 3.3. (1) De Eigenheimzulage en het netto gezinsinkomen.
Het hof overweegt in rov. 4.5 dat de Eigenheimzulage "een fiscaliteit" is die vergelijkbaar is met het eigen woningforfait en dat het daarom overeenkomstig de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen daarmee geen rekening houdt bij de berekening van de behoefte van de kinderen. Partijen zijn het erover eens dat de Eigenheimzulage een subsidie is die de Duitse overheid uitkeert ter stimulering van het eigenwoningbezit. Daarom is niet begrijpelijk op grond waarvan het hof deze toelage op één lijn stelt met het eigen woningforfait dat immers een forfaitair op de WOZ-waarde van de woning gebaseerd bedrag is dat woningeigenaren ingevolge art. 3.111 Wet IB 2001 voor de belasting bij hun inkomen moeten optellen. Indien het hof het oog heeft gehad op paragraaf 3.2 onder a) van het Rapport Alimentatienormen, waarin staat dat geen rekening wordt gehouden met de fiscale voordelen als gevolg van fiscale aftrek van hypotheekrente, van premie lijfrente en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, dan geeft de bestreden beschikking onvoldoende inzicht in de gedachtegang van het hof. Het is namelijk niet duidelijk op grond waarvan de Eigenheimzulage, die geen fiscale aftrek is, moet worden gelijkgesteld met de genoemde fiscale voordelen, ook niet als in aanmerking wordt genomen dat de Eigenheimzulage strekt ter bevordering van het eigenwoningbezit en dit laatste ook de ratio is van de Nederlandse hypotheekrenteaftrek.
Op grond hiervan slaagt onderdeel 1. Onderdeel 2 behoeft daarom geen behandeling.
3.4.3 Ad 3.3 (2) De Duitse kinderbijslag en het netto gezinsinkomen.
Het hof overweegt in rov. 4.5 dat het voor de vaststelling van het netto gezinsinkomen overeenkomstig de aanbevelingen van de Werkgroep Alimentatienormen, het inkomen van de man niet vermeerdert met de Duitse kinderbijslag. De vrouw heeft in de feitelijke instanties aangevoerd dat deze bijslag diende als aanvulling op de Nederlandse kinderbijslag om deze naar het Duitse niveau te tillen. Tegen de achtergrond hiervan is, anders dan onderdeel 3 betoogt, niet onbegrijpelijk dat het hof voor de vaststelling van het netto gezinsinkomen als basis voor de berekening van de behoefte van de kinderen, de Duitse kinderbijslag buiten die berekening heeft gehouden, nu volgens het Rapport Alimentatienormen (paragraaf 3.2) ook de Nederlandse kinderbijslag daarbuiten blijft. Indien, zoals de vrouw stelt, de man door hem ontvangen Duitse kinderbijslag na het uiteengaan van partijen niet aan de vrouw (als degene die de kinderen verzorgt) heeft doorbetaald, geeft dat mogelijk aan de vrouw als wettelijk vertegenwoordigster van de kinderen een afzonderlijke vordering tot afdracht daarvan jegens de man.
Op grond hiervan faalt onderdeel 3.
3.4.4 Ad 3.3 (3) Een lager netto gezinsinkomen dan waarvan partijen zijn uitgegaan.
Het hof heeft op grond van de in rov. 4.5 daarvoor in aanmerking gebrachte factoren in rov. 4.6 het netto gezinsinkomen vastgesteld op € 2.270,-- per maand met een daaruit volgende behoefte per kind per maand van € 198,--.
Volgens onderdeel 4 bedroeg naar de stellingen van de vrouw het netto gezinsinkomen (primair) € 3.730,-- per maand dan wel (subsidiair) € 3.538,--, met een daaruit volgende behoefte per kind per maand van (primair) € 355,-- althans (subsidiair) € 334,--, en naar de stellingen van de man € 2.800,-- per maand met een daaruit volgende behoefte per kind per maand van € 254,--. Het hof is volgens het onderdeel buiten de rechtsstrijd getreden door een lagere behoefte per kind per maand vast te stellen. Het hof diende de "bandbreedte" tussen de behoefteberekening van de vrouw en die van de man te respecteren en had dan ook niet de vrijheid de behoefte op een lager bedrag vast te stellen, althans niet zonder, alvorens te beslissen, partijen de gelegenheid te geven zich daarover uit te laten, aldus het onderdeel.
Het onderdeel kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden omdat na verwijzing het netto gezinsinkomen opnieuw zal moeten worden vastgesteld wegens het slagen van onderdeel 1.
3.4.5 Ad 3.3 (4) De Eigenheimzulage en de draagkracht van de man.
Zoals is overwogen in rov. 4.13, heeft het hof bij de vaststelling van de draagkracht van de man de eerdergenoemde Eigenheimzulage niet in aanmerking genomen. Hetgeen het hof daartoe redengevend acht, te weten "indien men hypotheekrente kan aftrekken kan men geen aanspraak maken op de Eigenheimzulage", geeft onvoldoende inzicht in de gedachtegang van het hof. Indien het hof hiermee een (wettelijke) regel van Duits recht op het oog heeft die een aanspraak op de Eigenheimzulage uitsluit indien gebruik gemaakt wordt van de fiscale mogelijkheid van aftrek van hypotheekrente, is niet duidelijk op grond waarvan in dit geval de door de man genoten Eigenheimzulage voor de berekening van zijn draagkracht buiten beschouwing moet blijven. Zo heeft het hof bijvoorbeeld niet vastgesteld dat de Duitse overheid jegens de man de betaling van de Eigenheimzulage heeft stopgezet en aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van de door de man reeds ontvangen toelage.
Onderdeel 5 slaagt daarom.
3.5 Het slagen van de onderdelen 1 en 5 brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.”
3.4. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 6 april 2012 volgt dat het hof het netto gezinsinkomen van partijen opnieuw dient vast te stellen en dat het hof de draagkracht van de man per 1 september 2009 opnieuw dient te beoordelen, waarbij het hof de overwegingen van de Hoge Raad inzake de Eigenheimzulage in aanmerking heeft te nemen.
4. De beoordeling
4.1. Het hof stelt vast dat uit de stukken – meer in het bijzonder de onder rechtsoverweging 2.2 vermelde inhoudelijk schriftelijke reactie van de man – en het verhandelde ter zitting is gebleken dat tussen partijen thans in confesso is dat de Eigenheimzulage betrokken dient te worden bij de vaststelling van het netto-gezinsinkomen van partijen. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij gedurende hun samenleving ieder een bedrag van € 2.430,- aan Eigenheimzulage ontvingen.
Behoefte kinderen
4.2. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad en de stellingen van partijen dient het hof de behoefte van de kinderen opnieuw vast te stellen.
4.3. Het hof zoekt voor de vaststelling van de behoefte aansluiting bij de ‘tabel eigen aandeel kosten van kinderen’ als gehanteerd door de Werkgroep Alimentatienormen, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenwoning.
4.4. Tussen partijen staat vast dat voor de vaststelling van de behoefte dient te worden uitgegaan van het inkomen van de man in 2008 nu partijen in 2008 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van het inkomen van de man in 2008. Ter berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen gaat het hof uit van het in het fiscaalrapport 2008 vermelde inkomen van de man van € 53.587,- bruto per jaar, te weten het inkomen uit arbeid bij Stichting Ambulance Oost van € 49.604,-, het inkomen uit arbeid bij Confesso b.v. van € 3.724,- en het inkomen uit arbeid bij Humage b.v. van € 259,-. Het hof is, mede gelet op de stelling van de vrouw en het door de man zelf in eerste aanleg overgelegde fiscaal rapport 2008, van oordeel dat de man niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij, naast zijn inkomen uit arbeid bij Stichting Ambulance Oost, niet het in het fiscaal rapport 2008 vermelde inkomen uit arbeid bij Confesso b.v. en Humage b.v. heeft genoten.
Het netto besteedbaar inkomen van de man heeft het hof, uitgaande van voornoemd bruto-inkomen van € 53.587,-, berekend op € 3.007,- per maand. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad en de huidige stellingname van partijen dient dit bedrag vermeerderd te worden met de door partijen genoten Eigenheimzulage van in totaal € 4.860,- netto per jaar. Dit leidt tot een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 3.412,- per maand.
4.5. Met inachtneming van de voor het jaar 2008 geldende ‘tabel eigen aandeel kosten kinderen’ en de leeftijd van de minderjarigen in 2008 kan de totale behoefte van de minderjarigen in 2008 worden vastgesteld op circa € 864,- per maand (€ 288,- per kind per maand).
Draagkracht
4.6.
Gelet op de standpunten van partijen in beroep, gaat het hof voor de vaststelling van de draagkracht van de man uit van vier onderscheiden periodes te weten:
- -
de periode van 1 september 2009 tot 1 januari 2010;
- -
de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011;
- -
de periode vanaf 1 januari 2011 tot 1 januari 2013;
- -
de periode vanaf 1 januari 2013.
4.7.
Wat betreft het jaar 2009 moet worden uitgegaan van de volgende inkomsten van de man: € 35.626,32, te vermeerderen met vakantietoeslag van € 3.318,97, overwerk 100% van € 4.820,73, onregelmatigheidstoeslag van in totaal € 5.634,43 en een eindejaarsuitkering van € 1.781,32. Het hof houdt geen rekening met de door de man ontvangen Eigenheimzulage van € 2.430,-, nu uit een door de man overgelegde kopie van een rekeningafschrift van de gezamenlijke rekening van partijen is gebleken dat de Eigenheimzulage van de man reeds voor het uiteengaan van partijen aan hen was overgemaakt. Derhalve had de man bij het uiteengaan van partijen niet meer de beschikking over deze toelage.
4.8.
Wat betreft het inkomen van de man in 2010 en in de daaropvolgende jaren gaat het hof uit van het door het hof Arnhem vastgestelde inkomen van € 56.127,92, waarbij de toeslagen en de inkomsten uit overwerk reeds zijn inbegrepen. Het hof houdt geen rekening met de door de man in 2010 ontvangen Eigenheimzulage van € 2.430,-. Anders dan de vrouw is het hof van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door de man ontvangen Eigenheimzulage in 2010 niet tot zijn feitelijk inkomen behoorde. Het hof overweegt daarbij dat uit de door de man overgelegde stukken gebleken is dat de door de man ontvangen Eigenheimzulage is overgemaakt op een aan de vrouw toebehorende bankrekening.
4.9.
Vanaf 2011 houdt het hof wel rekening met de door de man ontvangen Eigenheimzulage, nu de man heeft verklaard dat hij vanaf dat jaar wel over de Eigenheimzulage beschikt en deze toelage tot zijn feitelijke inkomen gerekend dient te worden. Nu gebleken is dat de betaling van de Eigenheimzulage met ingang van 1 januari 2013 vervalt, zal het hof voor de berekening van de draagkracht van de man vanaf die datum alleen uitgaan van het inkomen van de man in 2010, zoals dat door het hof Arnhem eerder is vastgesteld.
4.10.
Het hof gaat in navolging van Hof Arnhem voorts uit van de volgende maandelijkse lasten van de man:
- -
het Wwb-normbedrag voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag en exclusief de woonkostencomponent ter bestrijding van de noodzakelijke kosten van levensonderhoud;
- -
€ 1,279,33 aan hypotheekrente;
- -
€ 194,- aan premie levensverzekering;
- -
€ 95,- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten;
- -
€ 127,31 aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW) en aanvullende premie;
- -
€ 14,- eigen risico;
- -
€ 194,99 door werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 44,- voor een allleenstaande;
- -
€ 120,- aan kosten omgangsregeling.
Voorts houdt het hof, in navolging van het hof Arnhem, rekening met een pensioenpremie van € 178,- per maand, premie VUT/FPU van € 91,-, premie arbeidsongeschiktheid (IPAP en OAP) van € 23,- per maand en een bedrag van € 151,- per maand aan aflossing van een kredietschuld aan ABN AMRO.
Vaststelling van de alimentatie
Periode van 1 september 2009 tot 1 januari 2010
4.11.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, met inachtneming van alle relevante fiscale aspecten heeft de man de draagkracht om € 162,- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Met het betalen van deze onderhoudsbijdrage is de grens van de draagkracht van de man bereikt.
Periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011
4.12.
Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 3.610,- per maand, waarbij rekening is gehouden met alle relevante fiscale aspecten.
4.12.1.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 759,- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage.
4.12.2.
Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man, mede in aanmerking nemende dat hij de hiervoor vermelde kosten omgangsregeling maakt, recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man de draagkracht om € 227,- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Met het betalen van deze onderhoudsbijdragen is de grens van de draagkracht van de man bereikt.
Periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2013
4.13.
Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 3.633,- per maand, waarbij rekening is gehouden met alle relevante fiscale aspecten.
4.13.1.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 969,- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage.
4.13.2.
Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man, mede in aanmerking nemende dat hij de hiervoor vermelde kosten omgangsregeling maakt, recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man de draagkracht om € 278,- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Met het betalen van deze onderhoudsbijdragen is de grens van de draagkracht van de man bereikt.
Periode vanaf 1 januari 2013
4.14.
Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 3.438,- per maand, waarbij rekening is gehouden met alle relevante fiscale aspecten.
4.14.1.
Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 765,- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage.
4.14.2.
Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man, mede in aanmerking nemende dat hij de hiervoor vermelde kosten omgangsregeling maakt, recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man de draagkracht om € 231,- per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
Met het betalen van deze onderhoudsbijdragen is de grens van de draagkracht van de man bereikt.
4.15.
De beschikking waarvan beroep, dient dus te worden te worden vernietigd.
5. De beslissing
Het hof na verwijzing:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 16 maart 2010, voor zover aan het oordeel van dit hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 1 september 2009 tot 1 januari 2010 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats], [B.], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] en [C.], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], zal voldoen een bedrag van € 162,- per kind per maand;
bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter A.], [zoon B.] en [dochter C.], zal voldoen een bedrag van € 227,- per kind per maand;
bepaalt dat de man aan de vrouw in de periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter A.], [zoon B.] en [dochter C.], zal voldoen een bedrag van € 278,- per kind per maand voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter A.], [zoon B.] en [dochter C.], zal voldoen een bedrag van € 231,- per kind per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, M.J.C. Koens en A.P. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2012.