Rb. Oost-Brabant, 20-10-2020, nr. 01/993321-18
ECLI:NL:RBOBR:2020:5084
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
20-10-2020
- Zaaknummer
01/993321-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2020:5084, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 20‑10‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 20‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift in vereniging gepleegd en aan het gebruik maken van valse geschriften bij diverse (rechterlijke) instanties. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van het voorarrest op.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/993321-18
Datum uitspraak: 20 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1953] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 15 januari 2019, 30 juli 2019, 11 november 2019, 25 november 2019, 22 september 2020, 23 september 2020, 24 september 2020 en 6 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 november 2018.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 juli 2019 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Hij, op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 12 oktober 2018 te Gorssel, in de gemeente Lochem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een of meer geschrift(en) (overeenkomsten en/of verklaringen en/of gespreksverslagen en/of brieven en/of een lijst en/of post-it’s) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- (Doc-001) een huur/gebruikersovereenkomst woning/ weiland tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] dd. 1 januari 2006, en/of
- (Doc-002) een “Overeenkomst van Gebruik en Koop” tussen [bedrijf 1] , [stichting] en [medeverdachte 1] gedateerd 29 december 2010, en/of
- (Doc-003) een verklaring van 19 februari 2016 waarin [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
aangeven dat de huur/gebruikersovereenkomst woning/weiland van 01 januari 2006, eind december 2005 door hen is opgesteld en ondertekend, en/of
- (Doc-010) een of meer (schriftelijke) verklaring(en) uit februari 2016 van
respectievelijk [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] waarin zij aangeven bij
een bespreking te zijn geweest op 15 december 2010 met de [persoon 1] ,
en/of
- een of meer gespreksverslag(en) tussen [persoon 2] , [persoon 3] en [bedrijf 2] , gedateerd (Doc-074) 08 april 2011, (Doc-040) 07 juli 2011 en (Doc-027) 15 oktober 2011, en/of
- (Doc-028) een brief van [persoon 2] aan [persoon 4] van 29 mei 2012, en/of
- een of meer brief/brieven van [persoon 2] aan [bank] , ter attentie van [bedrijf 2] , gedateerd (Doc-065) 27 december 2011 en/of (Doc-066) 25 maart 2011 en/of (Doc-067) 01 april 2011 en/of
- een of meer brief/brieven van [persoon 5] aan [persoon 4] gedateerd (Doc-041) 20 juni 2012 en/of (Doc-069) 6 juli 2012 en/of (Doc-085) 4 oktober 2012 en/of
- (Doc-042) een brief van [persoon 5] aan [persoon 6] gedateerd 23 januari 2013 en/of
- (Doc-070) een lijst met betalingen in juli 2012 door [persoon 7] en/of
- (Doc-077) een post-it op een brief van Ministerie van V&J d.d. 07 maart 2016 en/of
- (Doc-082) een post-it op een brief van het klachtenbureau rechtbank Overijssel d.d. 16 november 2015 en/of
- (Doc-091) een post-it op een brief van het Ministerie van Financiën d.d. 1 december 2015 en/of
- (Doc-092) een post-it op een brief van het Gerechtsbestuur Arnhem d.d. 11 december 2015 en/of
- (Doc-106) twee post-it’s op een afschrift van het vonnis van Rechtbank Zutphen in kort geding d.d. 20 december 2012,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of heeft doen of laten opmaken
en/of vervalsen immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) in/op die overeenkomsten en/of verklaringen en/of gespreksverslagen en/of brieven en/of een lijst en/of post-it’s
te weten
- (Doc-001) een huur/gebruikersovereenkomst woning/ weiland tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] dd. 1 januari 2006, en/of
- (Doc-002) een “Overeenkomst van Gebruik en Koop” tussen [bedrijf 1] , [stichting] en [medeverdachte 1] gedateerd 29 december 2010, en/of
- (Doc-003) een verklaring van 19 februari 2016 waarin [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
aangeven dat de huur/gebruikersovereenkomst woning/weiland van 01 januari 2006, eind december 2005 door hen is opgesteld en ondertekend, en/of
- (Doc-010) een of meer (schriftelijke) verklaring(en) uit februari 2016 van
respectievelijk [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] waarin zij aangeven bij
een bespreking te zijn geweest op 15 december 2010 met de [persoon 1] ,
en/of
- een of meer gespreksverslag(en) tussen [persoon 2] , [persoon 3] en [bedrijf 2] , gedateerd (Doc-074) 08 april 2011, (Doc-040) 07 juli 2011 en (Doc-027) 15 oktober 2011, en/of
- (Doc-028) een brief van [persoon 2] aan [persoon 4] van 29 mei 2012, en/of
- een of meer brief/brieven van [persoon 2] aan [bank] , ter attentie van [bedrijf 2] , gedateerd (Doc-065) 27 december 2011 en/of (Doc-066) 25 maart 2011 en/of (Doc-067) 01 april 2011 en/of
- een of meer brief/brieven van [persoon 5] aan [persoon 4] gedateerd (Doc-041) 20 juni 2012 en/of (Doc-069) 6 juli 2012 en/of (Doc-085) 4 oktober 2012 en/of
- (Doc-042) een brief van [persoon 5] aan [persoon 6] gedateerd 23 januari 2013 en/of
- (Doc-070) een lijst met betalingen in juli 2012 door [persoon 7] en/of
- (Doc-077) een post-it op een brief van Ministerie van V&J d.d. 07 maart 2016 en/of
- (Doc-082) een post-it op een brief van het klachtenbureau rechtbank Overijssel d.d. 16 november 2015 en/of
- (Doc-091) een post-it op een brief van het Ministerie van Financiën d.d. 1 december 2015 en/of
- (Doc-092) een post-it op een brief van het Gerechtsbestuur Arnhem d.d. 11 december 2015 en/of
- (Doc-106) twee post-it’s op een afschrift van het vonnis van Rechtbank Zutphen in kort geding d.d. 20 december 2012,
in strijd met de waarheid een of meer (valse) gegevens opgenomen/vermeld en
die overeenkomsten en die verklaringen gedateerd en ondertekend op een andere datum dan waarop de overeenkomsten in werkelijkheid is/zijn opgemaakt en/of ondertekend en
die gespreksverslagen uit naam van [persoon 2] , althans een ander dan verdachte en/of zijn mededaders, opgemaakt en/of doen voorkomen alsof er gesprekken zijn gevoerd door [persoon 2] , [bedrijf 2] en [persoon 3] waarbij afspraken zijn gemaakt terwijl deze gesprekken in werkelijkheid nooit hebben plaatsgevonden en
die brieven uit naam van een ander dan verdachte en/of zijn mededaders te weten [persoon 2] en [persoon 5] opgemaakt en/of doen voorkomen alsof die [persoon 2] en [persoon 5] zich (telkens) vereenzelvigen met de inhoud van de brieven en
een lijst opgemaakt waaruit zou moeten blijken dat er betalingen hebben plaatsgevonden welke in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden en/of
post-it’s uit naam van [persoon 5] , althans een ander dan verdachte en/of zijn mededaders, opgemaakt en/of doen voorkomen alsof de notities op deze post-its aan [persoon 8] en [persoon 9] zijn verstrekt en/of doen voorkomen alsof [persoon 5] zich (telkens) vereenzelvigd met de inhoud van de post-its
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat (aldus ontstane) geschrift(en) telkens als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en/of
(telkens) van die valse en/of vervalste overeenkomsten en/of verklaringen en/of gespreksverslagen en/of brieven en/of een lijst en/of post-it’s opzettelijk gebruik gemaakt en/of opzettelijk voorhanden heeft gehad, als ware die/dat geschrif(en) echt en/of onvervalst en welk opzettelijk gebruik maken (telkens) bestond uit
het voegen in juridische procedures door verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of bedrijven en/of
het als bijlage voegen bij gedane aangiftes en/of in brieven gericht aan de Belastingdienst en/of de Minister van Justitie en Veiligheid en/of de Hoge Raad en/of de Landsadvocaat en/of de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket door of namens verdachte en/of zijn mededader(s)
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat geschrift(en) bestemd was/waren voor het gebruik daarvan als waren die/dat geschrift(en) echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Aan verdachte wordt medeplegen van valsheid in geschrift verweten en/of het gebruik maken van valse geschriften. Deze verwijten zijn door het onderzoeksteam van de Fiod in drie zaaksdossiers behandeld:
zaaksdossier 2: de in de tenlastelegging opgenomen documenten:
DOC-001: de “huur gebruiksovereenkomst”;
DOC-002: de “overeenkomst van gebruik en koop”;
DOC-003: de schriftelijke verklaring van verdachte, zijn echtgenote en zijn zoon d.d. 19 februari 2016;
DOC-010: de schriftelijke verklaringen van verdachte, zijn echtgenote, zijn zoon en zijn dochter van februari 2016;
door de rechtbank hierna ook wel aangeduid als de “weilanddocumenten”.
zaaksdossier 1: de in de tenlastelegging opgenomen documenten:
DOC-074, DOC-040, DOC-027: gespreksverslagen tussen [persoon 2] , [persoon 3] en [bedrijf 2] ;
DOC-028: een brief van [persoon 2] aan [persoon 4] d.d. 29 mei 2012;
DOC-065, DOC-066, DOC067: brieven van [persoon 2] aan de [bank] , ter attentie van [bedrijf 2] ;
DOC-041, DOC-069, DOC-085: brieven van [persoon 5] aan [persoon 4] ;
DOC-042: een brief van [persoon 5] aan [persoon 6] d.d. 23 januari 2013;
DOC-070: een lijst met betalingen verricht in juli 2012 door [persoon 7] ;
door de rechtbank hierna ook wel aangeduid als de “brievenbusdocumenten”.
zaaksdossier 3: de in de tenlastelegging opgenomen documenten:
DOC-077: een post-it op een brief van het Ministerie van V&J d.d. 07 maart 2016;
DOC-082: een post-it op een brief van het klachtenbureau rechtbank Overijssel d.d. 16 november 2015;
DOC-091: een post-it op een brief van het Ministerie van Financiën d.d. 1 december 2015;
DOC-092: een post-it op een brief van het Gerechtsbestuur Arnhem d.d. 11 december 2015;
DOC-106: een post-it op een afschrift van het vonnis van Rechtbank Zutphen in kort geding d.d. 20 december 2012 en een post-it op een afschrift van het vonnis van de rechtbank Zwolle d.d. 15 februari 2013;
door de rechtbank hierna ook wel aangeduid als de “post-it-documenten”.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht alle feiten in de variant van het medeplegen wettig en overtuigend bewezen en heeft daartoe gronden aangevoerd in het schriftelijke requisitoir, met daarbij gevoegd een bewijsmiddelenoverzicht.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit om redenen die per zaaksdossier in de bijbehorende pleitnota’s zijn vermeld.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn opgenomen en uitgewerkt in een bewijsmiddelenbijlage (bijlage 1). Deze bewijsmiddelenbijlage maakt integraal onderdeel uit van dit vonnis.
Bewijsoverwegingen.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast en overweegt de rechtbank met betrekking tot het bewijs als volgt.
Zaaksdossier 2, de weilanddocumenten
(DOC-001, DOC-002, DOC-003 en DOC-010)
DOC-001
1. Is DOC-001 een vals of vervalst geschrift?
De rechtbank stelt vast dat DOC-001 een overeenkomst betreft tussen verdachte, zijn zoon medeverdachte [medeverdachte 1] en zijn echtgenote medeverdachte [medeverdachte 2] . De ingangsdatum van de overeenkomst is blijkens de tekst van de overeenkomst 1 januari 2006. De overeenkomst is een geschrift en heeft naar haar aard een bewijsbestemming.
Is DOC-001 gedateerd?
De datering van een overeenkomst is gewoonlijk af te leiden uit de datum die onderaan de overeenkomst wordt vermeld bij de handtekeningen. De rechtbank stelt in dit verband vast dat op die plaats in de overeenkomst geen datum staat vermeld. In en onderaan de overeenkomst wordt verwezen naar de bijlage met een situatieschets. Onderaan de bijlage staan de handtekeningen van voornoemde personen en de datum 1 januari 2006.
DOC-002 betreft eveneens een overeenkomst die door verdachte (namens [bedrijf 1] en [stichting] ) en medeverdachten [medeverdachte 2] (namens [stichting] ) en [medeverdachte 1] is ondertekend. In deze overeenkomst wordt verwezen naar DOC-001. De tekst over DOC-001 luidt:
“(…) en rekening houdend met de huur/ gebruiksovereenkomst tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] over de schuur/paardenstallen en andere faciliteiten die zijn gelegen op of rond het erf van [adres] . Deze huur en gebruiksovereenkomst gedateerd 1 januari 2006 zal onverminderd van kracht blijven (….)”.
Uit deze passage maakt de rechtbank op dat volgens verdachte en de andere ondertekenaars de overeenkomst DOC-001 is gedateerd 1 januari 2006. Dat is dus in lijn met de datum die op de ondertekende bijlage bij die overeenkomst staat vermeld.
Deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat de handgeschreven datum “1 januari 2006” op de bijlage bij de overeenkomst heeft te gelden als de datering van die overeenkomst. Het bewijsverweer van de verdediging dat de overeenkomst niet is gedateerd, wordt dus verworpen.
Is DOC-001 vals of vervalst? Uit de bewijsmiddelen volgt dat de overeenkomst is opgemaakt in lettertype Calibri. Uit de verklaring van de ontwerper van dit lettertype volgt dat dit lettertype pas in 2007 beschikbaar is geworden voor consumenten. De overeenkomst DOC-001 moet dus op een latere datum zijn opgemaakt dan 1 januari 2006. De overeenkomst heeft dus een datering die afwijkt van de datum waarop de overeenkomst in werkelijkheid is opgemaakt, zodat er sprake is van een valsheid.
De verklaring van verdachte dat de afspraken uit DOC-001 eind 2005 alleen mondeling zijn gemaakt en nadien medio 2007 schriftelijk zijn vastgelegd, laat de conclusie dat de overeenkomst een datering heeft die in strijd met de waarheid is, onverlet.
2. Wie heeft DOC-001 valselijk opgemaakt?
Partijen bij DOC-001 zijn verdachte, [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] en gedrieën hebben zij de overeenkomst ondertekend, ook onder de datum 1 januari 2006. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt dat degene die een vals document ondertekent deze vals opmaakt.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van medeplegen door verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , omdat door het ondertekenen door hen alle drie sprake is van een gezamenlijke uitvoering.
3. Heeft verdachte gebruik gemaakt van DOC-001?
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van DOC-001 gebruik heeft gemaakt door:
- dit document te voegen in de juridische procedure rondom het faillissement van [bedrijf 1] : het document is op 18 april 2014 door [persoon 10] namens [stichting] als bewijsstuk aan curator [persoon 9] toegezonden;
- dit document te voegen in de juridische procedure rondom het privéfaillissement van verdachte: het document is op 27 juni 2016 door [persoon 10] namens verdachte aan het kantoor van curator [persoon 6] gestuurd;
- dit document als vertegenwoordiger van [stichting] te voegen bij de aangifte tegen [persoon 1] bij brief van 22 februari 2016.
De rechtbank acht medeplegen van het gebruik maken van DOC-001 niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte in zoverre vrijspreken.
DOC-002
De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen hem ten aanzien van DOC-002 ten laste is gelegd. De verwijzing in DOC-002 naar DOC-001 als “Deze huur en gebruiksovereenkomst gedateerd 1 januari 2006 (…)” is niet vals, omdat deze overeenkomst “gedateerd 1 januari 2006” daadwerkelijk bestaat. Dat die overeenkomst een valsheid bevat, maakt dit niet anders.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij voor het overige geen oordeel geeft over de inhoudelijke merites en rechtsgeldigheid van DOC-002.
DOC-003
1. Is DOC-003 een vals of vervalst geschrift?
De rechtbank stelt vast dat DOC-003 een schriftelijke ondertekende verklaring is van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] De verklaring is een geschrift en heeft naar haar aard een bewijsbestemming.
Anders dan door de verdediging is betoogd, leest de rechtbank de verklaring zo dat de drie ondertekenaars verklaren dat DOC-001 eind december 2005 is opgesteld en toen ook door hen is ondertekend.
Nu de rechtbank reeds hiervoor heeft vastgesteld dat DOC-001 niet voor 2007 kan zijn opgemaakt, is de rechtbank van oordeel dat genoemde verklaring vals is.
De verklaring van verdachte dat hij met DOC-003 bedoeld heeft te zeggen dat de afspraken uit DOC-001 eind 2005 mondeling zijn overeengekomen en pas medio 2007 op schrift zijn gesteld, staat naar het oordeel van de rechtbank zover af van de letterlijke tekst van DOC-003, dat die verklaring ongeloofwaardig is. Daar komt bij dat als eind 2005 nog niet bekend was wie de contractspartij van verdachte zou worden ( [medeverdachte 1] of het bedrijf van [medeverdachte 1] ), hetgeen volgens verdachte de reden was om het vooralsnog bij mondelinge afspraken houden, er feitelijk geen overeenkomst kan zijn “opgesteld” vanwege het ontbreken van een contractspartij voor wie de overeenkomst dan zou gelden.
2. Wie heeft DOC-003 valselijk opgemaakt?
DOC-003 is door verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ondertekend. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt dat degene die een vals document ondertekent deze vals opmaakt.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van medeplegen tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , omdat door het ondertekenen door hen alle drie sprake is van een gezamenlijke uitvoering.
3. Heeft verdachte gebruik gemaakt van DOC-003?
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte DOC-003 heeft gebruikt. Hiervoor ontbreekt bewijs. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
DOC-010
De rechtbank is van oordeel dat het gepresenteerde bewijs in de vorm van de verklaring van [persoon 1] en het onderzoek naar de agenda van verdachte geen sluitend bewijs oplevert voor de valsheid van dit geschrift. De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen hem ten aanzien van dit geschrift in de tenlastelegging wordt verweten.
Zaaksdossier 1, de brievenbusdocumenten (DOC-074, DOC-040, DOC-027, DOC-028, DOC-065, DOC-066, DOC067, DOC-041, DOC-069, DOC-085, DOC-042 en DOC-070)
In zaaksdossier 1 is een brief opgenomen, die is ondertekend door verdachte, medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De brief is gedateerd 24 juni 2018 (DOC-043, p. 1895). In de brief staat dat verdachte op 10 april 2018 op zijn woonadres drie enveloppen met bescheiden heeft aangetroffen en dat hij deze bescheiden op 11 april 2018 aan de andere gezinsleden heeft laten zien. De 33 bescheiden waar het om gaat, zijn opgesomd in de brief. De rechtbank stelt vast dat de documenten uit zaaksdossier 1, die in de tenlastelegging zijn genoemd, voorkomen in die opsomming. Met andere woorden, dit zijn volgens verdachte dus documenten die hij in zijn brievenbus heeft ontvangen.
Ter terechtzitting van 22 september 2020 heeft verdachte verklaard over het aantreffen van de drie enveloppen op 10 april 2018. Hij heeft verklaard dat de enveloppen in zijn brievenbus aantrof toen hij ’s avonds rond 21:30 uur de hond uitliet. De enveloppen zaten met duct tape aan elkaar vast. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat er geen camerabeelden zijn, die het bezorgen van het pakket documenten en de vondst daarvan door verdachte kunnen bevestigen. Ook waren er geen getuigen aanwezig.
1. Zijn de brievenbusdocumenten vals of vervalste geschriften?
De brievenbusdocumenten zijn geschriften en hebben ieder voor zich naar hun aard een bewijsbestemming.
Op grond van de uitgewerkte bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de getuigenverklaringen van de beweerdelijke gespreksdeelnemers genoemd in de gespreksverslagen, van de beweerdelijke auteurs en geadresseerden van de brieven, van de getuigenverklaring van de persoonlijke secretaresse van de in 2017 overleden heer [persoon 2] en van de getuigenverklaring van [persoon 11] , komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat alle in de tenlastelegging opgenomen brievenbusdocumenten vals zijn.
2. Heeft verdachte de brievenbusdocumenten valselijk opgemaakt of laten opmaken?
Hoewel de stukken door verdachte ten tonele zijn gebracht, de door verdachte gegeven verklaring over de wijze van verkrijging vraagtekens oproept en verdachte het grootste belang heeft bij de stukken (in tegenstelling tot alle in die documenten met naam genoemde personen), ziet de rechtbank geen bewijs dat verdachte deze documenten zelf heeft opgemaakt of heeft laten opmaken. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
3. Wist verdachte dat de brievenbusdocumenten vals waren?
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de brievenbusdocumenten vals waren. De rechtbank acht de volgende omstandigheden daarvoor redengevend:
- De opmerkelijke wijze van verkrijging van de documenten door verdachte;
- Het onbekend zijn en blijven van de afzender van de documenten;
- Het moment van het aantreffen van de documenten in relatie tot de lopende procedures en rechtszaken: de timing was voor verdachte gunstig;
- De diversiteit van de documenten: het gaat om verschillende soorten documenten (brieven, gespreksverslagen, betalingsoverzicht) die niet van één bron afkomstig kunnen zijn geweest, gelet op de verschillende auteurs en geadresseerden;
- De inhoud van de documenten: de informatie in de documenten paste precies in de theorie van verdachte dat anderen zijn bedrijf moedwillig kapot hebben gemaakt, een theorie waar verdachte eerder geen gehoor voor kreeg wegens gebrek aan onderbouwing. De snode planen van hooggeplaatste personen zijn in de documenten breed uitgemeten. In de documenten stond veel gedetailleerde informatie over de betrokkenheid van verschillende personen bij het faillissement van [bedrijf 3] , het voormalige bedrijf van verdachte, informatie die onmiskenbaar geheim had moeten blijven. De documenten hadden daarmee een inhoud die “te mooi was om waar te zijn”;
- De foutieve inhoud van de documenten: van een aantal documenten moet het voor verdachte in één oogopslag duidelijk zijn geweest dat daarin onjuiste informatie was opgenomen. Er waren bijvoorbeeld twee brieven ondertekend door mr. [persoon 5] als curator, terwijl het zakelijke faillissement op de datum van dagtekening van deze brieven nog niet was uitgesproken.
- Uit de bewijsmiddelen volgt dat mensen in de directe omgeving van verdachte hun twijfels over de waarachtigheid van de documenten naar verdachte toe hebben geuit.
Dat verdachte de stukken wilde geloven en het potentieel ervan inzag, levert geen toereikende onderbouwing op van de stelling van de verdediging dat verdachte de stukken daadwerkelijk geloofde. Die stelling wordt dan ook verworpen.
4. Heeft verdachte gebruik gemaakt van de brievenbusdocumenten?
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van de brievenbusdocumenten gebruik heeft gemaakt door:
- deze te (laten) voegen in juridische procedures en
- deze als bijlage te (laten) voegen bij aangiftes en bij brieven gericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid, de Hoge Raad, de Landsadvocaat en de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket.
In de bewijsmiddelen is uitgewerkt om welke juridische procedures, aangiftes en brieven het gaat.
De rechtbank acht medeplegen van het gebruik maken van de documenten niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Zaaksdossier 3, de post-it-documenten
(DOC-077, DOC-082, DOC-091, DOC-092, DOC-106)
Met betrekking tot de post-it-documenten heeft verdachte ter terechtzitting van 22 september 2020 verklaard dat hij een deel eind 2012, begin 2013 van “klokkenluider” de heer [persoon 12] (hierna: [persoon 12] ) overhandigd heeft gekregen. Het overige deel bevond zich volgens verdachte in het pakket documenten dat verdachte op 10 april 2018
’s avonds in zijn brievenbus heeft aangetroffen. Welke post-it-documenten verdachte precies van de heer [persoon 12] heeft gekregen en welke in het brievenbuspakket zaten heeft verdachte niet aangeduid.
1. Zijn de post-it-documenten valse of vervalste geschriften?
De post-it-documenten zijn alle geschriften en hebben ook ieder voor zich naar hun aard een bewijsbestemming.
Op grond van de uitgewerkte bewijsmiddelen, meer in het bijzonder de getuigenverklaringen van de beweerdelijke afzender mr. [persoon 5] , de beweerdelijke geadresseerde [persoon 9] en van officier van justitie [persoon 4] , komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat alle post-it-documenten vals zijn.
2. Heeft verdachte de post-it-documenten valselijk opgemaakt of laten opmaken?
Op grond van de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, de ten laste gelegde post-it-documenten valselijk heeft opgemaakt. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de volgende overwegingen.
Verdachte heeft de post-it-documenten niet van de heer [persoon 12] ontvangen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij een deel van de post-it-documenten overhandigd heeft gekregen van de heer [persoon 12] ongeloofwaardig. In de eerste plaats is het onbekend welke documenten de heer [persoon 12] precies aan verdachte zou hebben gegeven. Verdachte heeft dat niet aangegeven. Ten tweede zijn vier van de vijf documenten waarop de post-its zijn geplakt gedateerd in 2015 en 2016. Verdachte kan deze documenten dus niet eind 2012, begin 2013 overhandigd hebben gekregen. Voor wat betreft het document dat wel dateert uit 2012 acht de rechtbank het onaannemelijk dat de heer [persoon 12] degene is geweest die dit document aan verdachte heeft gegeven, gelet op hetgeen de vrouw van de heer [persoon 12] , mevrouw [persoon 13] , op 31 augustus 2020 bij de rechter-commissaris heeft verklaard en gelet op DOC-117, een e-mailbericht van curator [persoon 9] over de onmogelijkheid dat de stukken van de heer [persoon 12] afkomstig zijn.
Verdachte heeft de post-it-documenten niet via de brievenbus ontvangen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat het overige deel van de post-it-documenten in het brievenbuspakket heeft gezeten eveneens ongeloofwaardig. Verdachte heeft zelf een lijst opgesteld van de bescheiden die hij verdeeld over drie enveloppen in zijn brievenbus heeft ontvangen (DOC-043 / DOC-043A). In die lijst worden geen van de in de tenlastelegging opgenomen post-it-documenten vermeld.
Postblokkade stond niet in de weg aan ontvangst van onderliggende documenten.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte de documenten waar (later) de post-it’s op zijn geplakt, niet in zijn bezit kan hebben gehad, omdat er sinds zijn privéfaillissement van 27 november 2012 een postblokkade gold. Privépost voor verdachte werd daardoor onderschept en doorgestuurd naar de curator in het privéfaillissement van verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank sluit de postblokkade niet uit dat verdachte de beschikking heeft kunnen krijgen over de documenten waar de post-its op zijn geplakt. Zonder uitputtend te willen zijn met betrekking tot de wegen die de documenten kunnen hebben afgelegd alvorens bij verdachte terecht te komen, wijst de rechtbank op de volgende omstandigheden.
- -
DOC-106 betreft vonnissen in een zaak van [stichting] . Aan deze stichting waren verdachte, zijn echtgenote en zijn zoon verbonden. Er is geen reden om aan te nemen dat dit vonnis uitsluitend naar verdachte in privé zou zijn gestuurd. Dit vonnis kan met een begeleidend schrijven zijn gestuurd naar [stichting] of naar gezinsleden van verdachte. Het vonnis kan dus best op het adres van verdachte zijn bezorgd.
- -
DOC-092 is een brief, gericht aan [medeverdachte 3] (de dochter van verdachte) en [medeverdachte 1] (de zoon van verdachte) op het adres [adres] te [woonplaats] . De brief was niet bestemd voor verdachte en moet dus gewoon zijn bezorgd op genoemd het adres van verdachte.
- -
De zoon van verdachte heeft dezelfde voorletters als verdachte en hij gebruikte hetzelfde adres. DOC-077, DOC-082 en DOC-091 zijn brieven gericht aan [medeverdachte 1] op het adres of “p/a” [adres] te [woonplaats] . Op het oog konden deze brieven dus bestemd zijn voor de zoon van verdachte, zodat het niet ondenkbeeldig is dat deze brieven ten onrechte buiten de postblokkade zijn gebleven.
- -
DOC-091 is op het kantooradres van [persoon 6] binnengekomen, maar dan als bijlage bij een begeleidend schrijven. Dit stemt overeen met de inhoud van DOC-091, waarin staat “Een afschrift van deze brief stuur ik ter informatie aan uw curator, mr. [persoon 6] .” Kennelijk is het origineel niet afzonderlijk bij de curator binnengekomen. Het ligt niet voor de hand dat het origineel bij een ander dan de geadresseerde, [medeverdachte 1] te [woonplaats] , terecht is gekomen.
- -
DOC-077 is daadwerkelijk bij verdachte in huis is aangetroffen (DOC-077a).
- -
Tot slot is een postblokkade niet ongeclausuleerd. Afgezien daarvan, is niet uit te sluiten dat een postblokkade niet altijd feilloos werkt.
Kortom, de postblokkade hoeft niet verhinderd te hebben dat verdachte de beschikking kreeg over de documenten waar (later) een post-it op is geplakt. Sterker nog, ten aanzien van de meerderheid van de stukken staat vast dat verdachte hierover rechtstreeks of via een gezinslid de beschikking kon krijgen.
Betrokkenheid mr. [persoon 5] onaannemelijk
De post-its die op de documenten zijn geplakt, bevatten handgeschreven teksten met als afzender ene ‘ [naam] ’. Uit het dossier volgt dat hiermee bedoeld is de curator mr. [persoon 5] . Hij was curator in het zakelijke faillissement van het bedrijf van verdachte. De post-its zijn telkens gericht aan [persoon 8] en [persoon 9] , waarmee kennelijk wordt gedoeld op mr. [persoon 9] en mr. [persoon 8] , kantoorgenoten van mr. [persoon 5] .
Niet valt in te zien waarom mr. [persoon 5] over privépost van verdachte zou beschikken en zijn kantoorgenoten daar deelgenoot van zou maken. Voor zover privépost niet bij verdachte in [woonplaats] zou zijn bezorgd, zou die privépost door de postblokkade naar [persoon 6] moeten zijn doorgestuurd. Privépost hoorde niet thuis bij de curatoren in het zakelijke faillissement. [persoon 6] , de curator in het privéfaillissement, en mr. [persoon 5] waren geen kantoorgenoten.
Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat mr. [persoon 5] de documenten niet herkent, dat het handschrift op de post-its niet zijn handschrift is, dat zijn kantoorgenoten [persoon 9] en mr. [persoon 8] het handschrift op de post-its ook niet herkennen als het handschrift van mr. [persoon 5] en dat de kantoorgenoten onderling niet via post-its met elkaar communiceerden.
Verdachte was betrokken bij het opstellen van de teksten op de post-its.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier daarentegen wel bewijs voor een wezenlijke bijdrage van verdachte aan het valselijk opmaken van de post-its.
Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte zijn brieven aangetroffen waarop handgeschreven post-its waren geplakt, ondertekend door ‘ [naam] ’ (DOC-146 t/m/ DOC-155). Onderzoek naar het handschrift op deze post-its heeft uitgewezen dat die teksten van de hand van verdachte zijn. Gevraagd naar een verklaring voor de aanwezigheid van deze documenten en de verschillende opmerkelijke teksten op de post-its, heeft verdachte verklaard dat hij deze post-its na een bezoek van de Fiod bij hem thuis in opdracht van de Fiod heeft moeten schrijven. Dit scenario acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk en verklaart ook niet waarom deze post-its bij verdachte thuis zijn achtergebleven en evenmin waarom deze op de verschillende brieven zijn geplakt. De rechtbank stelt deze verklaring dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank constateert overigens dat de bescheiden DOC-146 t/m DOC-155 enerzijds bestaan uit brieven van verdachte of zijn familie gericht aan derden en anderzijds uit brieven van derden gericht aan verdachte en/of zijn familie. Wat die laatste categorie betreft gaat het derhalve om privépost en stelt de rechtbank vast dat verdachte kennelijk over deze post heeft kunnen beschikken.
Dat er in het huis van verdachte privébrieven lagen met daarop door verdachte geschreven post-its voorzien van de naam ‘ [naam] ’, rechtvaardigt naar het oordeel de conclusie dat verdachte een wezenlijk bijdrage heeft geleverd aan het opstellen van de post-its en het aanbrengen van die post-its op diverse documenten. Het gaat immers om een bijzondere modus operandi.
De omstandigheid dat handschrift van verdachte op de post-its in zijn woning niet overeenkomt met het handschrift van de auteur van de post-its op de ten laste gelegde documenten, betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er een tweede persoon betrokken moet zijn geweest, die de teksten heeft overgeschreven.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de werkwijze sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander bij het valselijk opmaken.
3. Heeft verdachte gebruik gemaakt van de post-it-documenten?
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van de post-it-documenten gebruik heeft gemaakt door:
- deze te voegen in een juridische procedure;
- deze als bijlage te voegen bij brieven gericht aan de Hoge Raad, de Landsadvocaat en de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket.
In de bewijsmiddelen is uitgewerkt om welke juridische procedure en welke brieven het gaat.
De rechtbank acht medeplegen van het gebruik maken van de documenten niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank splits de bewezenverklaring op in drie delen, in verband met de verschillen tussen de bewezenverklaringen ten aanzien van de documenten uit respectievelijk zaaksdossier 2, 1 en 3.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelenbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Zaaksdossier 2, de weilanddocumenten
op verschillende tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 27 juni 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens een geschrift (overeenkomst en verklaring) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- (Doc-001) een huur/gebruikersovereenkomst woning/weiland tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] dd. 1 januari 2006, en
- (Doc-003) een verklaring van 19 februari 2016 waarin [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangeven dat de huur/gebruikersovereenkomst woning/weiland van 01 januari 2006, eind december 2005 door hen is opgesteld en ondertekend,
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn medeverdachten in/op die overeenkomst en verklaring te weten
- (Doc-001) een huur/gebruikersovereenkomst woning/weiland tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] dd. 1 januari 2006, en
- (Doc-003) een verklaring van 19 februari 2016 waarin [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aangeven dat de huur/gebruikersovereenkomst woning/weiland van 01 januari 2006, eind december 2005 door hen is opgesteld en ondertekend,
in strijd met de waarheid (valse) gegevens opgenomen/vermeld en
die overeenkomst gedateerd op een andere datum dan waarop de overeenkomst in werkelijkheid is opgemaakt
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften telkens als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en
van de valse overeenkomst opzettelijk gebruik gemaakt, als ware dat geschrift echt en onvervalst en welk opzettelijk gebruik maken bestond uit
- -
het voegen in juridische procedures door verdachte en
- -
het als bijlage voegen bij een gedane aangifte door verdachte
terwijl verdachte wist dat die geschriften bestemd waren voor het gebruik daarvan als ware die geschriften echt en onvervalst;
en
Zaaksdossier 1, de brievenbusdocumenten
op verschillende tijdstippen in de periode van 30 mei 2018 tot en met 12 oktober 2018 in Nederland, meermalen, telkens van een geschrift (gespreksverslagen en/of brieven en/of een lijst) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- gespreksverslagen tussen [persoon 2] , [persoon 3] en [bedrijf 2] , gedateerd (Doc-074) 08 april 2011, (Doc-040) 07 juli 2011 en (Doc-027) 15 oktober 2011, en
- (Doc-028) een brief van [persoon 2] aan [persoon 4] van 29 mei 2012, en
- brieven van [persoon 2] aan [bank] , ter attentie van [bedrijf 2] , gedateerd (Doc-065) 27 december 2011 en (Doc-066) 25 maart 2011 en (Doc-067) 01 april 2011 en
- brieven van [persoon 5] aan [persoon 4] gedateerd (Doc-041) 20 juni 2012 en (Doc-069) 6 juli 2012 en (Doc-085) 4 oktober 2012 en
- (Doc-042) een brief van [persoon 5] aan [persoon 6] gedateerd 23 januari 2013 en
- (Doc-070) een lijst met betalingen in juli 2012 door [persoon 7]
terwijl daarin in strijd met de waarheid een of meer valse gegevens zijn opgenomen/vermeld en
- -
die gespreksverslagen uit naam van [persoon 2] zijn opgemaakt en/of doen voorkomen alsof er gesprekken zijn gevoerd door [persoon 2] , [bedrijf 2] en [persoon 3] waarbij afspraken zijn gemaakt terwijl deze gesprekken in werkelijkheid nooit hebben plaatsgevonden en
- -
die brieven uit naam van [persoon 2] en [persoon 5] zijn opgemaakt en/of doen voorkomen alsof die [persoon 2] en [persoon 5] zich (telkens) vereenzelvigen met de inhoud van de brieven en
- -
uit voormelde lijst zou moeten blijken dat er betalingen hebben plaatsgevonden welke in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden,
opzettelijk gebruik [heeft] gemaakt, als ware die geschriften echt en onvervalst en welk opzettelijk gebruik maken bestond uit
- -
het voegen in juridische procedures door verdachte en
- -
het als bijlage voegen bij gedane aangiftes en/of in brieven gericht aan de Belastingdienst en/of de Minister van Justitie en Veiligheid en/of de Hoge Raad en/of de Landsadvocaat en/of de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket door of namens verdachte
terwijl verdachte wist dat die geschriften bestemd waren voor het gebruik daarvan als ware die geschriften echt en onvervalst;
en
Zaaksdossier 3, de post-it-documenten
op verschillende tijdstippen in de periode van 1 september 2018 tot en met 12 oktober 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen,
telkens een geschrift (post-its) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- (Doc-077) een post-it op een brief van Ministerie van V&J d.d. 07 maart 2016 en
- (Doc-082) een post-it op een brief van het klachtenbureau rechtbank Overijssel d.d. 16 november 2015 en
- (Doc-091) een post-it op een brief van het Ministerie van Financiën d.d. 1 december 2015 en
- (Doc-092) een post-it op een brief van het Gerechtsbestuur Arnhem d.d. 11 december 2015 en
- (Doc-106) twee post-it’s op een afschrift van het vonnis van Rechtbank Zutphen in kort geding d.d. 20 december 2012,
valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte en zijn mededader
in strijd met de waarheid
- post-its uit naam van [persoon 5] opgemaakt en heeft doen voorkomen alsof de notities op deze post-its aan [persoon 8] en [persoon 9] zijn verstrekt en heeft doen voorkomen alsof [persoon 5] zich (telkens) vereenzelvigt met de inhoud van de post-its
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften telkens als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
en
van die valse post-its opzettelijk gebruik gemaakt, als ware die geschriften echt en onvervalst en welk opzettelijk gebruik maken bestond uit
- -
het voegen in een juridische procedure door verdachte en
- -
het als bijlage voegen bij brieven gericht aan de Hoge Raad en/of de Landsadvocaat en/of de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket door of namens verdachte
terwijl verdachte wist dat die geschriften bestemd waren voor het gebruik daarvan als ware die geschriften echt en onvervalst.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan het ondergane voorarrest. Daarbij is door de verdediging gewezen op de gevorderde leeftijd en de gezondheidsproblemen van verdachte, de gezondheidsproblemen van zijn echtgenote die zijn ondersteuning niet kan missen en op de omstandigheid dat de verweten handelwijze van verdachte geen daadwerkelijk financieel nadeel teweeg heeft gebracht, noch voordeel heeft gegenereerd voor verdachte zelf.
Voorts is aandacht gevraagd voor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, dat van toepassing is in verband met een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden.
Tot slot is door de verdediging betoogd dat de grievende persberichten die het Openbaar Ministerie in verband met deze strafzaak heeft verspreid, in strijd zijn met de onschuldpresumptie en met het beginsel van equality of arms nu aan verdachte zelf een mediaverbod is opgelegd, zodat - kort weergegeven - sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek wordt aan de rechtbank gedaan dit verzuim bij de strafmaat te betrekken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en aan het gebruik maken van valse geschriften.
Door de valse opmaak van de huur/gebruikersovereenkomst woning/weiland en het gebruik van dit valse document door verdachte, is het vertrouwen dat gesteld moet worden in de authenticiteit van gedateerde en ondertekende documenten geschaad. Dat verdachte de valsheid nog eens heeft bekrachtigd in een latere schriftelijke verklaring en dat hij de overeenkomst daadwerkelijk heeft gebruikt, is dan ook bijzonder kwalijk. Dat valsheden als de onderhavige grote gevolgen kunnen hebben, blijkt wel uit de omstandigheid dat de overeenkomst onderwerp van discussie is geworden in een faillissementsprocedure.
Na een veroordeling door de rechtbank Overijssel op 16 december 2016 vanwege faillissementsfraude en valsheid in geschrift, heeft verdachte diverse valse stukken ingebracht bij gelegenheid van de regiezitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, welk college in hoger beroep dient te oordelen over de eerdere strafzaak tegen verdachte. Daarnaast zijn valse stukken gebruikt in diverse andere procedures of toegezonden aan verschillende (rechterlijke) instanties. De strekking van de valse stukken is dat verdachte geen verwijt treft in de faillissementen en dat sprake is van een complot tegen verdachte; een complot dat zich op het hoogste niveau binnen de bancaire wereld afspeelt en dat gefaciliteerd wordt door het Openbaar Ministerie, de advocatuur en de rechtspraak. In de stukken worden onder meer curatoren, een officier van justitie en rechters beticht van corruptie en omkoping. Het faillissement van [verdachte] en zijn bedrijf wordt hen in de schoenen geschoven, op een geraffineerde en lasterlijke wijze. De suggestie wordt gewekt dat zij een netwerk van intimi vormen en hun hoge positie of bijzondere ambt ten dienste stellen van een hoger doel: het ruïneren van een zakenman.
Verdachte heeft deze valse stukken zonder enig voorbehoud ten aanzien van de waarachtigheid ervan ingediend bij diverse (rechterlijke) instanties en zodoende verspreid en geopenbaard. Dit terwijl verdachte wist dat het om valse stukken ging. Verdachte heeft daarmee geen enkel respect getoond voor deze personen, voor wie integriteit en onkreukbaarheid kernwaarden van hun beroep zijn. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Ondanks de verklaringen van alle betrokkenen die zeggen dat de stukken van a tot z verzonnen zijn, blijft verdachte hardnekkig beweren dat er een complot tegen hem bestaat en blijft hij zich profileren als slachtoffer daarvan.
Gelet op de verstrekkende inhoud van de valse documenten en de wijze waarop verdachte daarmee heeft getracht overheidsinstanties een rad voor ogen te draaien en druk uit te oefenen, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en zij van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tot slot overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie in het requisitoir en het daaropvolgende persbericht niet de magistratelijkheid in acht heeft genomen die van het Openbaar Ministerie verwacht mag worden. Het persbericht kenmerkt zich door felle bewoordingen, ontleend aan het requisitoir dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft gehouden.
Van schending van de onschuldpresumptie, van het beginsel van equality of arms, dan wel van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is naar haar oordeel echter geen sprake. Het persbericht bevat een weergave van het standpunt dat de officier van justitie op de openbare terechtzitting heeft ingenomen en vermeldt ook dat de verdediging nog het woord zal voeren. Het persbericht heeft er naar het oordeel van de rechtbank niet toe geleid dat er niet langer sprake was van een eerlijk proces.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om de straf verder te matigen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
- met betrekking tot zaaksdossier 2 : medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst; - met betrekking tot zaaksdossier 1: opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
- met betrekking tot zaaksdossier 3: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf:
een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. R. van den Munckhof en mr. H. Slaar, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 20 oktober 2020.