Rb. Oost-Brabant, 06-07-2016, nr. C-01-293947 - HA ZA 15-377
ECLI:NL:RBOBR:2016:3833
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
06-07-2016
- Zaaknummer
C-01-293947 - HA ZA 15-377
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2016:3833, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 06‑07‑2016; (Bodemzaak, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
AR 2016/3048
Uitspraak 06‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Contradictoir. Handelszaak. Samenwerkingsovereenkomst.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/293947 / HA ZA 15-377
Vonnis van 6 juli 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. Ph.C.M. van der Ven te 's‑Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 22 juli 2015
- -
de conclusie van antwoord in reconventie
- -
het proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2016
- -
de brief van mr. Van der Ven van 1 februari 2016
- -
de brief van mr. Nieuwenhuizen van 3 februari 2016
- -
de brief van mr. Van der Ven van 8 februari 2016
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. Vanwege een grote werkvoorraad bij de rechtbank heeft het wijzen van dit vonnis enkele maanden vertraging opgelopen.
2. De feiten
Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[eiseres] houdt zich bezig met het adviseren van ondernemingen op bedrijfskundig en bancair gebied. [eiseres] biedt een formule waaronder zelfstandige partners op verschillende kantoren in Nederland werkzaam zijn. Deze partners werken op basis van kostendeling binnen hun kantoor en met een vergoedingenstructuur richting [eiseres] . [eiseres] bestaat sinds 1983, telt ongeveer 90 partners en heeft een min of meer landelijke dekking.
2.2.
[gedaagde] , geboren in [jaartal] , heeft onder meer Nederlands recht, Fiscaal recht en Notarieel recht gestudeerd, heeft als jurist/fiscalist gewerkt bij diverse (bank)bedrijven, en is vanaf 2005 werkzaam als zelfstandig gevestigd adviseur. Samen met zijn echtgenote is [gedaagde] directeur van [BV] (hierna: [BV] ) en maakt hij gebruik van de website [webadres] .
2.3.
Eind maart 2011 heeft [gedaagde] contact gezocht met [eiseres] omdat hij wilde toetreden tot [eiseres] . Partijen hebben toen meermaals met elkaar gesproken. Tijdens het vijfde gesprek, op 1 juni 2011, heeft [gedaagde] een geheimhoudingsverklaring en een aanbieding ondertekend. Op 14 juni 2011 hebben partijen de tekst van de te sluiten samenwerkingsovereenkomst besproken en op 7 juli 2011 is die overeenkomst ondertekend door [eiseres] , [gedaagde] en de echtgenote van [gedaagde] .
2.4.
De samenwerkingsovereenkomst luidt voor zover van belang als volgt.
De considerans:
“Overwegende dat:
1. [eiseres] gerechtigd is tot het gebruik van de handelsnaam [handelsnaam] en anderen daarvan het gebruik kan toestaan;
2. [eiseres] een specifieke formule heeft ontwikkeld voor onder meer:
1. Het formuleren en implementeren van ondernemingsplannen
2. Het formuleren van financieringsrapporten
3. Het begeleiden van ondernemers bij bedrijfsovernames
en dat de partner als zelfstandig ondernemer van de formule gebruik wil gaan maken; hierna te noemen de [eiseres] formule;
3. [eiseres] de partner zal aanleren hoe en op welke wijze de door [eiseres] ontwikkelde formule het beste kan worden gebruikt, waardoor de partner gericht de door [eiseres] ontwikkelde formule kan exploiteren;
4. de samenwerkingsvorm tussen [eiseres] en partner wordt geregeld in deze overeenkomst;
5. de formule van [eiseres] zich kenmerkt door een nauwe samenwerking tussen juridisch en economisch zelfstandige partijen, gesteund op wederzijds vertrouwen en informatie, met een intensieve training tijdens het eerste jaar van de partner door [eiseres] binnen het kader van deze overeenkomst.”
Artikel 4:
“Met inachtneming van de voorwaarden en bepalingen, zoals in deze overeenkomst
geregeld, verleent [eiseres] hierbij het recht om de hiervoor omschreven formule te
gebruiken in het rayon, zoals in artikel 7 bedoeld, en verleent toestemming tot het
gebruik door de partner van de aan [eiseres] toebehorende handelsnamen, beeldmerken,
vertrouwelijke informatie en speciale kennis, met dien verstande dat de toepassing daarvan
slechts geoorloofd is in verband met het optreden als partner van [eiseres] . (…)
Partner zal zijn [eiseres] -vestiging fulltime dienen te exploiteren. Partner verplicht zich geen
betaalde nevenactiviteiten te verrichten naast de [eiseres] -formule behoudens schriftelijke
toestemming van [eiseres] . [eiseres] zal deze toestemming niet weigeren zonder opgaaf van
redelijke argumenten. De inkomsten uit betaalde nevenactiviteiten (al dan niet in
loondienst) waarvoor geen toestemming is verleend zijn derhalve royaltyplichtig.”
Artikel 12:
“4. Partner zal, behoudens schriftelijke toestemming van [eiseres] , tijdens het bestaan van deze overeenkomst generlei zakelijke relatie mogen onderhouden met een keten of een natuurlijk persoon of rechtspersoon, die in dezelfde bedrijfstak een vergelijkbare formule toepast.
5.Bij overtreding van de in (…) 4 genoemde bepalingen is partner aan [eiseres] verschuldigd een direct opeisbare boete van € 2.270,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, (…).”
Artikel 14:
“2. Het is de partner, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van [eiseres] , verboden om zowel tijdens deze overeenkomst als binnen 12 maanden na de beëindiging van deze overeenkomst in een straal van 50 km van de [eiseres] -vestiging(en) waar de partner zijn standplaats heeft gehad, direct of indirect werkzaam te zijn voor zichzelf of voor anderen, dan wel direct of indirect financieel of anderszins betrokken te zijn, bij activiteiten die liggen op het terrein van werkzaamheden van de onderneming van [eiseres] en/of met deze gelieerde ondernemingen of die aan activiteiten op dat terrein concurrerend zijn.”
“3. Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [eiseres] is het de partner niet toegestaan binnen een termijn van 12 maanden na het einde van de overeenkomst en binnen een straal van 50 km van de [eiseres] vestiging(en) waar de partner zijn standplaats(en) heeft gehad, direct of indirect in enigerlei vorm voor zichzelf en voor anderen, werkzaam te zijn voor of betrokken te zijn bij relaties van [eiseres] dan wel relaties te bewegen de band met [eiseres] te verbreken.
Onder relaties worden verstaan alle (natuurlijke of rechts-)personen die in een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van de overeenkomst van [eiseres] een nota hebben ontvangen; de administratie van [eiseres] is hierbij doorslaggevend. Dit verbod geldt uitsluitend voor relaties, die (uitsluitend of mede) verbonden zijn aan de vestiging of vestigingen van [eiseres] waar de partner zijn standplaats)en heeft gehad in een periode van 12 maanden, voorafgaand aan de beëindiging van de overeenkomst.”
“6. Bij overtreding van de in de vorige leden genoemde bepalingen is de overtredende partij aan de wederpartij verschuldigd een direct opeisbare boete van (…) (€2.270,-) voor elke dag dat de overtreding voortduurt, (…)”
Artikel 18:
“Als vergoeding voor de aan partner bij deze overeenkomst (…) toegezegde rechten zal partner aan [eiseres] betalen:
(…)
c. een royaltyvergoeding van 15% van de bruto jaaromzet (…) te voldoen in maandelijkse betalingen achteraf, op basis van de gerealiseerde maandomzet door de partner op te geven uiterlijk 5 dagen na het verstrijken van die betreffende maand. (…)”
Artikel 19:
“1. De partner stemt ermee in, dat door of vanwege [eiseres] controle kan worden
uitgeoefend op de juiste nakoming door de partner van de bepaling van deze overeenkomst
en daarvan deel uitmakende bepalingen en aanwijzingen. Deze controle mag en kan onder
meer betrekking hebben op inzage in aangiften BTW, IB en/of VPB, inclusief alle
onderliggende cijfers en documenten, waarvan partner (mede)eigenaar is.
2. de partner zal op eerste verzoek van [eiseres] informatie en stukken verschaffen, een en ander binnen het kader van deze overeenkomst.
(…)
4.a. de partner verplicht zich tot het voeren van een inzichtelijke en betrouwbare financiële administratie
b. de partner verplicht zich binnen drie maanden na elk boekjaar, dat eindigt op 31 december van elk jaar, tot het gereed hebben van een financieel jaarverslag, waarvan [eiseres] een exemplaar ontvangt.
c. het financieel jaarverslag dient te voldoen aan de volgende eisen: (…)
[eiseres] kan op elk gewenst moment ter controle bij partner door een onafhankelijk register-accountant een boekenonderzoek laten houden. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van [eiseres] , tenzij na afloop van dit onderzoek blijkt dat partner zich niet aan de bepalingen uit deze overeenkomst heeft gehouden en [eiseres] hierdoor nadeel ondervindt en/of schade lijdt. In voornoemde situatie zijn de betreffende kosten voor de partner.”
Artikel 28:
“1. Partijen zullen klachten, bezwaren en geschillen in goed overleg trachten op te lossen.
Alvorens een geschil, voortvloeiend uit deze overeenkomst, dat niet op deze wijze in
redelijkheid kan worden opgelost, aan het Nederlands Arbitrage Instituut te Rotterdam voor
te leggen, kan elk der partijen een dergelijk geschil (…) onderwerpen aan een niet-bindende
bemiddeling door een onpartijdige bemiddelaar die voor beide partijen aanvaardbaar is (…).
2. (…) Juridische en/of spoedeisende zaken anders dan klachten, bezwaren en geschillen en
derhalve niet onder lid 1 vallende, zullen voorgelegd worden, al dan niet in kort geding, aan
de arrondissementsrechtsbank te ’s‑Hertogenbosch.”
2.5.
[gedaagde] heeft na het sluiten van de overeenkomst opleidingsmappen van [eiseres] ontvangen en in een aantal sessies is de inhoud daarvan met hem doorgenomen.
2.6.
[gedaagde] heeft aan [eiseres] een entree fee betaald van in totaal € 50.000,- exclusief btw, waarvan € 2.500,- bij het ondertekenen van de aanbiedingsbrief op 1 juni 2011, € 22.500,- bij het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst op 7 juli 2011 en € 25.000,- bij het afronden van de voorbereidingsfase op 28 november 2011.
2.7.
Op 28 juni 2012 heeft [gedaagde] aan [eiseres] gemeld dat hij via tussenkomst van juridisch interim bureau The Legal Services Group een nevenfunctie in deeltijd als compliance officer in loondienst bij Today’s Beheer & Brokers Holding BV (hierna: Today’s) had aanvaard en dat hij over zijn verdiensten 15% royalty’s aan [eiseres] zou afdragen.
[gedaagde] heeft toen ook gemeld dat hij zich in september 2012 in het kantoor te Hilversum zou vestigen.
2.8.
[gedaagde] heeft aan [eiseres] opgave gedaan van zijn maandelijkse omzet over 2012, 2013, en de eerste helft van 2014. Deze omzet was over het algemeen beperkt tot de verdiensten bij Today’s. Tot april 2014 heeft [gedaagde] royalty’s aan [eiseres] afgedragen. Daarna is [gedaagde] gestopt met betalen.
2.9.
Vanaf juni 2014 heeft [eiseres] [gedaagde] meerdere malen gevraagd om betaling van openstaande bedragen aan royalty’s vanaf april 2014 en (vanaf augustus 2014) om maandopgaven van zijn omzet vanaf juli 2014. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.
2.10.
Een afspraak voor een gesprek tussen partijen op 27 november 2014 is door [gedaagde] daags tevoren afgezegd middels het volgende e-mailbericht:
“Vorige week hebben we een afspraak ingepland voor a.s. donderdag 27 november om 11.00 te Eindhoven. Ik laat me op dit moment juridisch adviseren en zeg voornoemde afspraak derhalve af. Op korte termijn zal ik of mijn juridisch adviseur met u of [eiseres] contact opnemen.”
2.11.
Bij brief van 26 november 2014 heeft [eiseres] [gedaagde] vervolgens een termijn van veertien dagen gegeven om alsnog aan al zijn verplichtingen te voldoen. Hieraan heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven.
2.12.
Op 9 december 2014 heeft [gedaagde] middels zijn advocaat aan [eiseres] laten weten dat hij zich beroept op vernietiging van de overeenkomst van 7 juli 2011 omdat hij bij de totstandkoming daarvan zou hebben gedwaald, dat [eiseres] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt en dat hij recht heeft op terugbetaling van al hetgeen hij [eiseres] heeft betaald. In volgende correspondentie zou een en ander nader worden geadstrueerd. Vervolgens heeft de advocaat van [gedaagde] in een brief van 5 januari 2015 voor betaling van het gevorderde een termijn van veertien dagen gesteld aan [eiseres] . [eiseres] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.13.
Op 23 januari 2015 heeft [eiseres] [gedaagde] gesommeerd zijn website [webadres] ontoegankelijk te maken. [eiseres] had dit in september en oktober 2014 ook al verzocht. [gedaagde] heeft aan deze sommatie voldaan en de website offline gezet.
2.14.
In een uitvoerige brief van 29 januari 2015 heeft [gedaagde] middels zijn advocaat aan [eiseres] laten weten dat en waarom hij zich beroept op vernietiging van de overeenkomst, op ontbinding van de overeenkomst en op onrechtmatig handelen van [eiseres] in de precontractuele fase. In deze brief vordert [gedaagde] van [eiseres] een bedrag aan schadevergoeding van € 76.377,89. [eiseres] heeft hierop niet gereageerd.
2.15.
Op 23 januari 2015 heeft [eiseres] een arbitrageaanvraag ingediend bij het Nederlands Arbitrage Instituut te Rotterdam (NAI).
2.16.
Op 31 maart 2015 heeft [eiseres] diverse stukken bij [gedaagde] opgevraagd met als doel de door [gedaagde] gegeven omzetoverzichten op juistheid te kunnen controleren. [eiseres] heeft gevraagd om de aangiftes Inkomstenbelasting en de btw-aangiftes, de jaarstukken en de aangiftes VPB van [BV] , het financieel jaarverslag van de activiteiten van [gedaagde] , en opgaven van eventuele andere inkomsten vanuit The Legal Service Group, For Tomorrow Funds of enige andere bron, alles over de jaren 2012, 2013 en 2014.
[gedaagde] heeft deze stukken niet toegezonden.
2.17.
Op 15 april 2015 heeft [gedaagde] middels zijn advocaat aan [eiseres] laten weten dat en waarom hij de vorderingen van [eiseres] van de hand wijst. Tevens heeft hij [eiseres] laten weten dat er geen omzet is behaald en dat [eiseres] inzage kan verkrijgen in de boekhouding mits dit gebeurt door een onafhankelijk registeraccountant conform artikel 19 van de overeenkomst op kosten van [eiseres] .
2.18.
Bij arbitraal vonnis van 24 april 2015 heeft de arbiter zich onbevoegd verklaard omdat naar zijn oordeel een geldige arbitrageovereenkomst ontbreekt.
2.19.
Op 19 mei 2015 heeft [eiseres] vervolgens een dagvaarding uitgebracht.
3. De vorderingen
in conventie
3.1.
[eiseres] verzoekt de rechtbank in de eerste plaats om:
1. voor recht te verklaren dat partijen in artikel 28 van de tussen hen gesloten overeenkomst rechtsgeldig zijn overeengekomen dat geschillen worden beslecht door middel van arbitrage, te voeren volgens het arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut te Rotterdam;
[eiseres] verzoekt de rechtbank voorts, onder de voorwaarde dat de rechtbank zich bevoegd acht op de vorderingen te beslissen, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 917,73, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 9 december 2014 tot aan de dag van algehele betaling;
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 137,66 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf heden tot aan de dag van algehele betaling;
4. [gedaagde] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiseres] een waarheidsgetrouwe opgave te doen van alle gerealiseerde omzetten in de maanden vanaf 1 juli 2014 tot en met de maand van betekening van het in deze te wijzen vonnis;
5. [gedaagde] te veroordelen om binnen vijf dagen na het einde van de betreffende maand een waarheidsgetrouwe opgave te doen van de in de betreffende maand gerealiseerde omzet, voor alle maanden volgend op de maanden waarvoor onder 3 opgave is bevolen, tot het einde van het tussen partijen gesloten contract;
6. [gedaagde] te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiseres] een afschrift toe te zenden van:
- a.
de jaarverslagen over 2012, 2013 en 2014, opgesteld overeenkomstig de eisen uit artikel 19 van de overeenkomst,
- b.
de aangiften IB, btw en VpB van [gedaagde] / [BV] over de jaren 2012, 2013 en 2014,
- c.
de jaarrekeningen 2012, 2013 en 2014 van [BV] ;
7. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van € 50.000,- ter zake de boetes, verschuldigd tot op heden, als gevolg van overtreding van de contractuele bedingen van non-concurrentie en bescherming van relaties en werkzaamheden, verhoogd met wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag van algehele betaling;
8. [gedaagde] te verbieden met onmiddellijke ingang na betekening van het in deze te wijzen vonnis op enigerlei wijze in overtreding met de bepalingen uit het tussen partijen gesloten contract te handelen;
9. het onder 4, 5 en 6 gevorderde op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen uit het in deze te wijzen vonnis voldoet en het onder 8 gevorderde op straffe van een dwangsom van € 2.270,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen uit het in deze te wijzen vonnis voldoet;
10. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, de door de rechtbank reeds te begroten nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[gedaagde] concludeert in conventie tot niet-ontvankelijk verklaring althans afwijzing van alle vorderingen van [eiseres] .
in reconventie
3.3.
[gedaagde] verzoekt de rechtbank om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair:
- a.
te verklaren voor recht dat [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] rechtsgeldig heeft vernietigd, dan wel
- b.
de overeenkomst met [eiseres] te vernietigen tegen een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum
- c.
[eiseres] te veroordelen aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 82.741,66 ter voldoening van de uit de vernietiging voortvloeiende ongedaanmakingsverplichtingen, vermeerderd met een bedrag aan wettelijke (handels)rente over dit bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele betaling, althans dat dit bedrag nader zal worden opgemaakt bij staat;
Subsidiair:
- a.
te verklaren voor recht dat de overeenkomst met [eiseres] rechtsgeldig is ontbonden, althans
- b.
de overeenkomst met [eiseres] te ontbinden tegen een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum;
- c.
[eiseres] te veroordelen aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 82.741,66 ter vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade, vermeerderd met een bedrag aan wettelijke (handels)rente over dit bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele betaling, althans dat dit bedrag nader zal worden opgemaakt bij staat;
Meer subsidiair:
[eiseres] te veroordelen aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 82.741,66 ter vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen door [eiseres] jegens [gedaagde] in de precontractuele fase, vermeerderd met een bedrag aan wettelijke (handels)rente over dit bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele betaling, althans dat dit bedrag nader zal worden opgemaakt bij staat;
II.
[eiseres] te veroordelen aan [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 181.600,- (+ PM) althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, aan vergoeding van de door [gedaagde] geleden schade als gevolg van onrechtmatig handelen door [eiseres] , althans schending van artikel 14 lid 2 en 3 van de overeenkomst;
III.
te verklaren voor recht dat de artikelen 12 lid 4 en 14 lid 2 en 3 van de overeenkomst nietig zijn wegens strijdigheid met artikel 6 Mw en artikel 101 VWEU, althans deze artikelen op voornoemde gronden te vernietigen, althans de werking anderszins te ontzeggen;
IV.
de reikwijdte van artikelen 12 lid 4 en 14 lid 2 en 3 van de overeenkomst te matigen tot het vestigingspunt, althans het rayon en uitsluitend te doen gelden voor zover de te verrichten activiteiten rechtstreeks concurrerend zijn met de [eiseres] formule;
V.
met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.4.
[eiseres] concludeert in reconventie tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Arbitrage
4.1.
[eiseres] heeft in verband met haar geschil met [gedaagde] een beroep gedaan op het Nederlands Arbitrage Instituut maar daar geen ingang gevonden omdat de arbiter zich onbevoegd achtte. Volgens de arbiter ontbrak in de samenwerkingsovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] een geldig arbitragebeding, kort gezegd omdat het Nederlands Arbitrage Instituut niet alleen voorziet in arbitrage, maar ook onder meer in bindend advies, en de tekst van artikel 28 van de overeenkomst geen uitsluitsel biedt over de vraag welk van deze instrumenten partijen hebben beoogd.
4.2.
[eiseres] wil nu dat de rechtbank voor recht verklaart dat in artikel 28 van de overeenkomst met [gedaagde] wel degelijk sprake is van een rechtsgeldig arbitragebeding. Volgens [eiseres] is het uiteindelijk aan de civiele rechter om te bepalen of partijen wel of niet rechtsgeldig arbitrage zijn overeengekomen. [eiseres] doet hierbij een beroep op artikel 6 EVRM. [eiseres] heeft er geen bezwaar tegen dat de zaak inhoudelijk door de rechtbank wordt beoordeeld, mits deze bereidheid niet afdoet aan haar belang bij een verklaring voor recht. [eiseres] wil graag duidelijkheid over de clausule in artikel 28 omdat zij niet alleen met [gedaagde] maar ook met andere partners een zelfde clausule is overeengekomen.
4.3.
[gedaagde] voert ter verweer aan dat ingevolge artikel 1052 lid 5 Rv de civiele rechter bevoegd is omdat de arbiter al heeft geoordeeld dat de overeenkomst die hij sloot met [eiseres] geen rechtsgeldig arbitragebeding bevat. Door de rechtbank nu te vragen om deze verklaring voor recht tracht [eiseres] volgens [gedaagde] een verkapte appèlprocedure te voeren en maakt zij daarmee misbruik van recht.
4.4.
De rechtbank overweegt dat het beroep van [eiseres] op artikel 6 EVRM niet slaagt. Het staat partijen bij een overeenkomst vrij om de burgerlijke rechter te vragen om een oordeel over de geldigheid van een overeengekomen arbitragebeding. Het bepaalde in artikel 1052 lid 1 en 5 Rv brengt evenwel mee dat indien partijen een zaak aan de arbiter hebben voorgelegd, en deze zich onbevoegd heeft verklaard omdat een geldige overeenkomst tot arbitrage naar zijn oordeel ontbreekt, de gewone rechter bevoegd is van de zaak kennis te nemen. Partijen kunnen dan niet vervolgens aan de gewone rechter vragen voor recht te verklaren dat de arbiter toch bevoegd is. Dat is blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 1052 Rv uitdrukkelijk niet de bedoeling geweest van de wetgever. De zaak zal inhoudelijk worden behandeld door de burgerlijke rechter en van strijd met artikel 6 EVRM is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De vordering sub I moet daarom worden afgewezen.
4.5.
Daar komt bij dat het belang dat [eiseres] stelt te hebben bij een dergelijke verklaring voor recht, te weten het verkrijgen van duidelijkheid over het standaardbeding met het oog op de overeenkomsten die zij heeft gesloten met al haar (andere) partners, in deze procedure niet kan worden gehonoreerd.
De (overige) vorderingen van [eiseres]
4.6.
[eiseres] vordert nakoming door [gedaagde] van een aantal verplichtingen uit hoofde van de tussen hen gesloten overeenkomst van 7 juli 2011. [gedaagde] verweert zich tegen deze vorderingen door zich eerst en vooral te beroepen op zijn bevoegdheid tot vernietiging dan wel ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank zal daarom eerst deze verweren bespreken, alvorens toe te komen aan een bespreking van de afzonderlijke vorderingen en de overige daartegen gerichte verweren.
Hoewel dat wel op haar weg had gelegen, heeft [eiseres] in de dagvaarding geen aandacht geschonken aan de gronden die [gedaagde] al in zijn brief van 29 januari 2015 had genoemd voor zijn beroep op vernietiging of ontbinding van de overeenkomst. Eerst nadat [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord opnieuw - en meer uitvoerig - een beroep deed op vernietiging en ontbinding heeft [eiseres] daarop uitvoerig gereageerd in de conclusie van antwoord in reconventie, die in zoverre uitdrukkelijk ook betrekking had op de conventie. De rechtbank heeft hierin evenwel geen reden gezien om [gedaagde] in conventie nog een conclusie te laten nemen. Voor zover de rechtbank het gestelde in de conclusie van antwoord in reconventie in haar beoordeling betrekt, is zij van oordeel dat [gedaagde] op dat punt voldoende gelegenheid heeft gehad zich ter zitting te verweren.
Vernietiging wegens wilsgebrek
4.7.
[gedaagde] stelt dat de samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen onder invloed van een wilsgebrek en door hem rechtsgeldig is vernietigd op 9 december 2014.
Hij voert daartoe kort samengevat het volgende aan.
4.7.1.
Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft [eiseres] inlichtingen verstrekt over haar organisatie en over de door haar gehanteerde formule, die voor [gedaagde] doorslaggevend waren om de samenwerking aan te gaan. Het gaat hierbij in het bijzonder om de informatie zoals vervat in een brief van [eiseres] met daarin ‘overwegingen om als partner toe te treden’ en in de aanbieding van 1 juni 2011 waarin in enkele pagina’s onder meer de organisatie en werkwijze van [eiseres] stonden beschreven. Meer specifiek betreft het de volgende passages uit deze stukken:
MARKT/PRODUCT
(..)
U maakt deel uit van één van de circa 30 kantoren (op dit moment) in Nederland en één van de 80 partners.
U maakt gebruik van de reeds gevestigde en gerenommeerde [eiseres] -naam.
(..)
U kunt terugvallen op meerdere expertises en specialismen die wij in huis hebben.
U kunt een hoger adviestarief hanteren als ( [eiseres] ) groepslid dan als individu.
Onze adviesproducten en advies-scans zijn uit ontwikkeld en hebben zich in de markt bewezen.
[eiseres] heeft haar adviesproducten systematisch in de vorm van vaste aanpakken en vragenlijsten vastgelegd en regelmatig aan de hand van praktijkcases verbeterd. Minder dan 10% van de Nederlandse organisatieadviesbureaus werkt volgens een dergelijke efficiënte en systematische aanpak.
FACILITEITEN
- -
Uniek verzekeringsarrangement bij van Lanschot (bijvoorbeeld beroepsaansprakelijkheidsverzekering).
- -
Financieringsarrangement met drie banken, met scherpe condities en blanco kredietverstrekking.
- -
(..)
- -
[eiseres] kent intern diverse werkgroepen voor kennisoverdracht.
- -
Diverse inkoopvoordelen ten behoeve van de partners.
“U maakt gebruik van de beproefde praktijkervaringen en knowhow van ons bureau, zoals: (…) de vele malen in de praktijk bijgestuurde adviesproducten, de sedert 1983 zich in de adviespraktijk gemanifesteerde problemen en confrontaties en de door ons bedachte oplossingen en aanpakken daarvoor.”
“Ons bureau behoort tot die selecte groep van adviesbureaus die werken met gestandaardiseerde methodes die op schrift staan.”
“U springt in een rijdende trein”
“Het zoekproces op allerlei fronten is achter de rug, is reeds gedaan”
“U kunt zich presenteren als een sedert 1983 gevestigd adviesbureau”
“Gedurende de door u gekozen voorbereidingsperiode (..) behandelen wij met u (..) de activiteiten van onze voorbereidingsplanning (zijnde circa 4 ordners vol met de door ons ontwikkelde adviesproducten, werkwijze en gerichte praktijkadviezen (..))”
“U kunt meeprofiteren van bestaande collectieve voordelen. Wij noemen bijvoorbeeld:
- -
assurantiearrangement, volledige dekking tegen scherpe tarieven
- -
landelijke redactionele artikelen
- -
scherpe financieringscondities
- -
collectieve investeringen t.a.v. nieuwe producten, promotie, ICT enz
- -
(..)”
4.7.2.
Na het sluiten van de overeenkomst kwam [gedaagde] er achter dat hij verkeerd was voorgelicht. Het cursusmateriaal bleek verouderd. De adviesproducten bleken helemaal niet zo uniek te zijn, en bovendien achterhaald en moeilijk verkoopbaar, en partners bleken geen gebruik te maken van standaardmethodes. Van werkgroepen en inkoopvoordelen heeft [gedaagde] niets gemerkt en van een grote naamsbekendheid van de organisatie in de markt was ook geen sprake, niet bij potentiële klanten en ook niet bij banken, dit terwijl juist het kunnen opereren onder een bekende naam voor [gedaagde] van belang was omdat hij geen adequaat netwerk had in het rayon Hilversum. Hij kwam namelijk uit Hoogeveen waar hij 16 jaar had gewoond. Het hanteren van een hoger uurtarief dan gangbaar is in de markt, werd door klanten niet geaccepteerd. Anders dan hem was voorgehouden, bleek het ontbreken van een adequaat netwerk voor hem een onoverkomelijk probleem bij het verwerven van klanten. Ook intern, via partners van [eiseres] , dienden zich geen klanten bij hem aan. De unieke positie van [gedaagde] als fiscaal jurist werd niet onderstreept binnen de organisatie en partners deden geen beroep op hem. De partners bleken meer concurrenten dan collega’s te zijn. Via [eiseres] kwamen geen noemenswaardige declarabele zaken bij hem binnen. Zijn omzetontwikkeling bleef achter bij wat hem was voorgehouden. Oftewel: wat [eiseres] hem had voorgehouden over de beweerdelijke voordelen en unieke eigenschappen van de organisatie, wat hem had doen beslissen om de overeenkomst met [eiseres] aan te gaan en daarvoor een investering van € 50.000,- te doen, bleek niet waar te zijn. Dit rechtvaardigt een beroep op dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 onder a en/of b BW.
4.7.3.
Ook is sprake van bedrog als bedoeld in artikel 3:44 lid 3 BW nu [eiseres] [gedaagde] opzettelijk een omzetindicatie heeft voorgehouden waarvan zij wist dat deze een onjuist beeld gaf. Informatie over de omzetten en resultaten van andere partners heeft [eiseres] bewust weggelaten, en essentiële informatie over de organisatie, zoals het frequente vertrek van ontevreden partners, heeft zij verzwegen. Door partners en voormalig partners geheimhouding op te leggen heeft [eiseres] [gedaagde] belet om die informatie zelf voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst te vergaren. Door de keuze voor arbitrage kon [gedaagde] van eerdere geschillen van [eiseres] met partners ook geen kennis nemen.
4.8.
[eiseres] voert op al deze punten gemotiveerd inhoudelijk verweer en doet ook een beroep op verjaring van de bevoegdheid van [gedaagde] zich te beroepen op een vernietigingsgrond.
4.9.
Het beroep op verjaring kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, omdat [gedaagde] op grond van artikel 3:51 lid 3 BW te allen tijde in rechte een beroep kan doen op een vernietigingsgrond ter afwering van de vorderingen van [eiseres] tot nakoming van de overeenkomst.
4.10.
In artikel 6:228 lid 1 BW is bepaald dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is, indien (a) de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten of (b) de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.
Ingevolge artikel 6:228 lid 2 BW kan vernietiging niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
4.11.
Ingevolge artikel 3:44 lid 1 en 3 BW is een rechtshandeling vernietigbaar wegens bedrog, indien iemand een ander tot het verrichten van die rechtshandeling heeft bewogen door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. In de laatste zin van lid 3 is bepaald dat aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, op zichzelf geen bedrog opleveren.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op dwaling en bedrog niet kan slagen en overweegt daartoe het volgende.
4.13.
[gedaagde] heeft [eiseres] benaderd met de vraag of hij partner kon worden en vervolgens hebben partijen zeven gesprekken gevoerd, waarin [eiseres] onder meer uitleg heeft gegeven over haar werkwijze en de inhoud van de formule. [eiseres] heeft daarbij ook schriftelijk informatiemateriaal aan [gedaagde] verstrekt. [gedaagde] mocht in beginsel afgaan op de juistheid van de informatie die hij van [eiseres] kreeg, maar moest ook begrijpen dat [eiseres] een positief beeld zou schetsen van haar organisatie en de formule omdat zij er belang bij had dat [gedaagde] als partner zou toetreden. Het verdienmodel van [eiseres] is immers gebaseerd op exploitatie van een formule met zoveel mogelijk deelnemende partners. In haar schriftelijk informatiemateriaal heeft [eiseres] de positieve kenmerken van haar formule benoemd en toegelicht wat de voordelen zijn van het [eiseres] -partnerschap (geciteerd in rechtsoverweging 4.7.1), zonder daarbij overigens heel specifiek of pretentieus te zijn. Het materiaal is in tamelijk algemene bewoordingen gesteld en is onmiskenbaar bedoeld als wervingsmateriaal. [gedaagde] mocht naar het oordeel van de rechtbank op basis van dit materiaal niet zonder meer aannemen dat datgene wat [eiseres] op papier voorstaat in de praktijk ook altijd en volledig haalbaar is, en dat alle genoemde voordelen door elke partner onder alle omstandigheden kunnen worden benut. Gelet op zijn kennis en ervaring, mocht van [gedaagde] worden verwacht dat hij een kritische houding zou aannemen en de nodige vraagtekens zou plaatsen bij de wervende mededelingen van [eiseres] . In de meer dan drie maanden die zijn gelegen tussen het eerste gesprek met [eiseres] en het ondertekenen van de overeenkomst, had [gedaagde] alle tijd en gelegenheid om eigen onderzoek te doen, niet alleen naar bijvoorbeeld de naamsbekendheid en reputatie van [eiseres] in de markt of naar de marktsituatie in het rayon Hilversum waar hij zich zou gaan vestigen, maar ook naar de ervaringen van partners of voormalig partners van [eiseres] en naar de inhoud van de door [eiseres] gehanteerde producten en methodes. Dat [gedaagde] niet met partners of voormalig partners van [eiseres] kon praten acht de rechtbank niet aannemelijk. De verplichting tot geheimhouding zoals [eiseres] die met haar partners overeenkomt, strekt naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat zij niet zouden mogen praten met aspirant partners over hun ervaringen met het werken bij [eiseres] , zeker niet nadat die aspirant partner ook zelf geheimhouding heeft toegezegd, zoals [gedaagde] deed op 1 juni 2011. [gedaagde] stelt overigens ook niet concreet wanneer en op welke wijze hij pogingen heeft ondernomen om een of meer (voormalig) partners te spreken. Voor zover het zo is dat men hem niet te woord wilde staan, had dit naar het oordeel van de rechtbank bij [gedaagde] het nodige wantrouwen moeten wekken en had dit reden voor hem moeten zijn een nog kritischer houding aan te nemen ten opzichte van de uitlatingen van [eiseres] . [gedaagde] stelt dat hij ook van de inhoud van de formule geen kennis mocht nemen, maar hij stelt niet dat hij [eiseres] heeft gevraagd om inzage in bepaalde producten of methodes. Ook hier geldt dat als hem die inzage mocht zijn geweigerd, ook nadat hij op 1 juni 2011 geheimhouding toezegde, dat voor hem aanleiding had moeten zijn de wervende mededelingen van [eiseres] niet zonder meer voor waarheid aan te nemen. Dat [gedaagde] in de aanloop naar het ondertekenen van de overeenkomst zelf enig onderzoek heeft gedaan of zich kritisch heeft opgesteld tegenover [eiseres] door het stellen van vragen of het opvragen van nadere informatie, is niet gesteld of gebleken.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank staat ook niet vast dat de formule en organisatie van [eiseres] minder voordelen boden dan [gedaagde] is voorgehouden en dat [gedaagde] in zoverre een onjuiste voorstelling van zaken zou hebben gehad. [gedaagde] stelt dat het opleidingstraject door hem als teleurstellend is ervaren, maar in de gesprekken en evaluaties zoals die destijds zijn gehouden (prod.30 t/m 32 van [eiseres] ) toonde [gedaagde] zich juist tevreden over de opleiding. [gedaagde] geeft ook nu geen concrete onderbouwing van zijn stelling dat de opleiding ‘achterhaald’ was. Ook voor de producten geldt dat [gedaagde] daarover niet eerder bij [eiseres] heeft geklaagd en dat hij nu niet concreet aangeeft over welke producten hij heeft gedwaald en waar die dwaling op zag. [gedaagde] heeft enkel (in een gesprek op 26 juli 2012, bij prod.31 van [eiseres] ) laten weten dat het ondernemingsplan van [eiseres] niet verkoopbaar zou zijn, en daarover stelt hij nu dat het plan voor het MKB te duur is in vergelijking met goedkopere digitale alternatieven en daarom niet verkoopbaar, maar hij onderbouwt dit niet en besteedt ook geen aandacht aan de vraag of hier wel sprake is van vergelijkbare producten. Daar waar [gedaagde] kritiek uit op de opleiding en de producten van [eiseres] verwijst hij naar een 35 pagina’s tellend en niet gedateerd stuk “Evaluatie TOP-opleiding/Activiteiten [eiseres] Eindhoven” (prod.11 van [gedaagde] ), dat volgens [gedaagde] is opgesteld door enkele niet bij naam genoemde voormalige [eiseres] -partners in het kader van een geschil dat zij hadden met [eiseres] . Dit stuk kan niet dienen als onderbouwing van Frankens beroep op dwaling. Een partij die een dergelijk omvangrijk stuk overlegt zal moeten aangeven op welke onderdelen of passage(s) uit dit stuk hij zich beroept en ter onderbouwing van welke van zijn stellingen deze kunnen dienen. Een dergelijke toelichting is door [gedaagde] niet gegeven en de rechtbank kan dit stuk daarom niet in de beoordeling betrekken. [gedaagde] beklaagt zich er over dat geen wisselwerking bestond tussen partners, maar wisselwerking moet van twee kanten komen en nergens blijkt uit dat [gedaagde] daartoe inspanningen heeft verricht. [gedaagde] stelt dat hij zich op 23 januari 2012 aan de andere partners heeft voorgesteld maar onderbouwt dit slechts met overlegging van een kort stukje tekst (prod.4 van [gedaagde] ) en niet duidelijk is of en zo ja, op welke wijze deze tekst onder de aandacht van de andere partners is gebracht. Door [eiseres] is onweersproken gesteld dat [gedaagde] slechts van september 2012 tot maart 2013 heeft gewerkt vanuit het kantoor in Hilversum, en dat hij zich pas op 19 maart 2014 tijdens een partnerbijeenkomst voor het eerst in persoon heeft gepresenteerd aan de andere partners. Voor zover [gedaagde] weinig wisselwerking met andere partners heeft ervaren is dan ook geenszins uit te sluiten dat dit een gevolg is geweest van het feit dat [gedaagde] zelf daarin onvoldoende actief is opgetreden. Meer in het algemeen overweegt de rechtbank dat niet vaststaat dat succes voor [gedaagde] is uitgebleven omdat [eiseres] hem minder te bieden had dan hem was voorgehouden. Het uitblijven van succes kan ook het gevolg zijn geweest van de houding en handelwijze van [gedaagde] . In de verslagen van de gesprekken die [eiseres] heeft gehouden met [gedaagde] in 2011, begin 2012 en juni 2013 (prod.30 en 31 van [eiseres] ) valt te lezen dat [gedaagde] weliswaar steeds veel enthousiasme toont maar weinig initiatieven neemt, adviezen van [eiseres] niet opvolgt en geen gebruik maakt van de hulp en de faciliteiten die [eiseres] hem aanbiedt. In het gesprek in juni 2013 heeft [gedaagde] onder meer aangegeven tot dan toe veel tijd te hebben besteed aan het opzetten van een eigen website zonder dat dit klanten opleverde en aan het (kosteloos) adviseren van familieleden inzake complexe juridische en fiscale vraagstukken. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook niet vast dat het aan [eiseres] te wijten is dat de samenwerking [gedaagde] niet heeft opgeleverd wat hij er van verwachtte door het geven van een verkeerde voorstelling van zaken bij het aangaan van de overeenkomst, laat staan door bedrog. [gedaagde] heeft zijn kritiekpunten onvoldoende onderbouwd. Dat [gedaagde] bijna drieënhalf jaar als partner van [eiseres] werkzaam is geweest zonder zich bij [eiseres] serieus ergens over te beklagen, biedt ook geen steun voor zijn stelling dat [eiseres] van aanvang af op allerlei gebieden teleurgesteld was in de prestaties van [eiseres] .
4.15.
Ook ten aanzien van de omzet die [gedaagde] als partner van [eiseres] zou kunnen behalen is naar het oordeel van de rechtbank van dwaling of bedrog geen sprake geweest. Het staat vast dat [eiseres] geen garanties heeft gegeven over de te behalen omzet. Ook een omzetprognose is door [eiseres] feitelijk niet gegeven. [eiseres] heeft slechts een indicatie gegeven van te behalen omzetten (1e jaar € 60.000,-, 2e jaar € 100.000,-, 3e jaar € 130.000,-, 4e jaar 150.000,-, en 5e jaar € 175.000,-) en ter zitting heeft [gedaagde] erkend te hebben beseft dat het hierbij slechts ging om voorbeeldbedragen. Uitgaande van deze voorbeeldbedragen is [gedaagde] , die voorheen een omzet had van zo’n € 65.000,- per jaar en in de regio Hilversum nog niet beschikte over een eigen netwerk, in zijn eigen ondernemersplan iets voorzichtiger geweest in de prognose van zijn omzet (1e jaar € 60.000,-, 2e jaar € 80.000,-, 3e jaar € 110.000,-, 4e jaar € 150.000,- en 5e jaar € 150.000,-). [gedaagde] heeft vervolgens een veel lagere omzet behaald (vrijwel uitsluitend bestaande uit zijn inkomsten bij Today’s) dan de door [eiseres] gegeven voorbeeldbedragen, maar daarmee staat nog niet vast dat een hogere omzet voor hem niet haalbaar was en dat dit voor [eiseres] voorzienbaar was. [gedaagde] heeft niet concreet gesteld of onderbouwd dat en hoe hij heeft getracht om tot meer omzet te komen en waarom dat geen resultaat opleverde. Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.14 is overwogen, is niet uitgesloten dat het uitblijven van resultaat te wijten is geweest aan de handelwijze van [gedaagde] . Dat veel andere partners een (te) lage omzet behalen en dat veel teleurgestelde partners [eiseres] verlaten, is door [gedaagde] gesteld maar niet deugdelijk onderbouwd en door [eiseres] gemotiveerd betwist, en staat dus niet vast.
4.16.
Kortom, uit de stellingen van [gedaagde] volgt dat hij zich heeft aangesloten bij [eiseres] in de verwachting dat hij als partner van [eiseres] gemakkelijk nieuwe klanten zou vinden aan wie hij een hoger dan gangbaar tarief in rekening zou kunnen brengen, en dat ook zijn unieke positie als (fiscaal) jurist binnen [eiseres] hem stabiele clientèle zou opleveren, maar die verwachting is niet uitgekomen en daarover is [gedaagde] teleurgesteld. De rechtbank ziet echter onvoldoende grond om aan te nemen dat hier sprake is geweest van dwaling op basis van onjuiste inlichtingen door [eiseres] . Voor zover op enig punt sprake is geweest van dwaling, behoort die voor rekening van [gedaagde] te blijven gelet op wat is overwogen onder rechtsoverweging 4.13. Van een ontoelaatbare kunstgreep door [eiseres] om [gedaagde] te bewegen partner te worden, is ook geen sprake geweest. Voor vernietiging van de overeenkomst van 7 november 2011 ziet de rechtbank dan ook geen grond.
Ontbinding wegens toerekenbare tekortkoming
4.17.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen omdat zij diverse toezeggingen niet is nagekomen en ook niet (langer) kan nakomen. [gedaagde] benoemt in het bijzonder schendingen van de artikelen 2 en 3 uit de intentieverklaring van 1 juni 2011, en schendingen van de artikelen 7, 9 en 10 van de overeenkomst. Uit de stellingen van [gedaagde] begrijpt de rechtbank dat hij zich er kort gezegd op beroept dat hij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst niet de toegezegde informatie heeft ontvangen, dat hij geen goede opleiding, begeleiding en coaching heeft ontvangen, en dat de producten en de samenwerking tussen partners gebrekkig waren. [gedaagde] stelt dat de door [eiseres] te verrichten prestaties zijn uitgebleven, dat die wanprestatie is ontstaan ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst, een duurzaam karakter heeft en dat de gevolgen ervan niet kunnen worden hersteld, zodat hem de bevoegdheid toekomt tot ontbinding van de overeenkomst, ook zonder verzuim zijdens [eiseres] .
4.18.
[eiseres] voert verweer en werpt [gedaagde] onder meer tegen dat hij meer dan drie jaar heeft gewacht met het aanspreken van [eiseres] op de in zijn ogen gebrekkige prestaties. Daarnaast voert [eiseres] ook gemotiveerd inhoudelijk verweer.
4.19.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat een deel van de door [gedaagde] gestelde tekortkomingen ziet op de uitvoering van de intentieverklaring van 1 juni 2011 en niet op het niet nakomen van verplichtingen uit de nadien op 7 juli 2011 gesloten overeenkomst, waarvan [gedaagde] de ontbinding vraagt. Zonder toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in hoe deze beweerdelijke schendingen van de intentieverklaring grond kunnen vormen voor ontbinding van de overeenkomst van 7 juli 2011.
4.20.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op ontbinding van de overeenkomst van 7 juli 2011 niet slaagt op de hierna volgende gronden.
4.21.
Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Ingevolge lid 2 van dit artikel ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding wegens tekortkoming in de nakoming van een verbintenis slechts wanneer de schuldenaar in verzuim is, tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Voor het intreden van verzuim is ingevolge artikel 6:82 BW in beginsel een schriftelijke ingebrekestelling nodig, tenzij zich een situatie voordoet als genoemd in artikel 6:83 BW.
4.22.
Hoewel [gedaagde] naar hij thans stelt van aanvang af ontevreden was over de gang van zaken bij [eiseres] , heeft hij dit nooit aan [eiseres] laten weten. Uit de eigen stellingen van [gedaagde] volgt dat hij uiterlijk medio 2012 op de hoogte was van alle beweerdelijke tekortkomingen door [eiseres] , maar dat hij daarop geen actie heeft ondernomen richting [eiseres] . Hij heeft [eiseres] nooit kritisch bevraagd of aangesproken over de opleiding, de begeleiding, de kwaliteit van de producten of de gebrekkige samenwerking met andere partners. [gedaagde] heeft [eiseres] al die jaren nooit op enige tekortkoming aangesproken maar is vanaf april 2014 zonder nadere uitleg gestopt met het betalen van royalty’s en kort nadien ook met het toesturen van omzetgegevens. Op herinneringen van de zijde van [eiseres] heeft [gedaagde] gedurende lange tijd niets laten horen en een gepland gesprek in november 2014 heeft hij afgezegd. Naar eigen zeggen was dit omdat hij in die tijd aan het nadenken was over wat hij zou gaan doen. In zijn brief van 9 december 2014 heeft [gedaagde] [eiseres] voor het eerst laten weten van mening te zijn dat [eiseres] niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, zonder toe te lichten waaruit de tekortkomingen zouden bestaan. In een brief van 29 januari 2015 heeft [gedaagde] die toelichting gegeven en een beroep gedaan op (onder meer) ontbinding van de overeenkomst van 7 juli 2011.
4.23.
Een begrijpelijke uitleg voor zijn keuze om zo lang te wachten met het aanspreken van [eiseres] op haar beweerdelijke tekortkomingen, is door [gedaagde] niet gegeven. Dat hij zonder duidelijke reden gedurende meer dan drie jaar heeft gewacht met klagen biedt geen steun voor de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] op een groot aantal punten tekortschoot en dat [gedaagde] daar van aanvang af ontevreden over was. Zoals blijkt uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder rechtsoverweging 4.14 in het kader van het beroep op dwaling en bedrog reeds heeft overwogen, heeft [gedaagde] bovendien niet voldoende onderbouwd wat die tekortkomingen precies inhielden. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat sprake is (geweest) van één of meer toerekenbare tekortkomingen door [eiseres] op grond waarvan [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] zou kunnen ontbinden.
4.24.
Maar ook als wel sprake zou zijn geweest van tekortkomingen kan het beroep op ontbinding door [gedaagde] niet slagen, omdat [eiseres] niet in verzuim is geraakt. [gedaagde] heeft [eiseres] immers nooit aangemaand om binnen een redelijke termijn haar verplichtingen jegens [gedaagde] (alsnog) na te komen en derhalve ontbreekt de vereiste ingebrekestelling. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat nakoming door [eiseres] blijvend of tijdelijk onmogelijk was en dat er om die reden geen ingebrekestelling nodig was. Als [gedaagde] tijdig bij [eiseres] aan de bel had getrokken over de door hem ervaren tekortkomingen in de opleiding, de begeleiding, de producten of de samenwerking, dan had [eiseres] daar zo nodig actie op kunnen ondernemen. Van fatale termijnen was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, en het feit dat [eiseres] uiteindelijk in de procedure tegen [gedaagde] het standpunt heeft ingenomen dat van tekortkomingen van haar zijde geen sprake is geweest, betekent niet, zoals [gedaagde] bepleit, dat [eiseres] zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt als bedoeld in artikel 6:83, aanhef en onder c BW.
4.25.
Het beroep dat [gedaagde] bij wege van verweer heeft gedaan op vernietiging of ontbinding van de overeenkomst slaagt dus niet. De rechtbank zal daarom de vorderingen van [eiseres] en de hiertegen gerichte (overige) verweren hierna afzonderlijk bespreken.
Betaling royalty’s
4.26.
[eiseres] vordert nakoming door [gedaagde] van zijn verplichting tot betaling van royalty’s over zijn inkomsten over de maanden april, mei en juni 2014 tot een bedrag van € 917,13.
4.27.
[gedaagde] voert aan dat hij over zijn nevenactiviteiten in loondienst bij Today’s geen royalty’s verschuldigd was zodat er geen grondslag is voor deze vordering. Verder beroept hij zich er op dat hij de betaling heeft opgeschort althans beroept hij zich op verrekening van dit bedrag met de door hem geleden schade als gevolg van een toerekenbare tekortkoming door [eiseres] .
4.28.
De rechtbank overweegt dat uit een e-mailbericht dat [gedaagde] heeft verstuurd aan [eiseres] op 28 juni 2012 blijkt dat hij toestemming had van [eiseres] om een aantal uren in de week in loondienst te werken bij Today’s en dat zij afspraken dat [gedaagde] royalty’s over zijn inkomsten bij Today’s zou afdragen. Ingevolge deze afspraak is [gedaagde] gehouden royalty’s te betalen, wat [gedaagde] overigens ook gedurende langere tijd heeft gedaan.
4.29.
Vast staat dat [gedaagde] in april 2014 zonder opgave van redenen is gestopt met het betalen van royalty’s. Het beroep van [gedaagde] op opschorting kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen omdat niet vast staat dat [eiseres] haar verplichtingen niet is nagekomen (zie hiervoor onder meer rechtsoverwegingen 4.14 en 4.23). Derhalve staat niet vast dat [gedaagde] een opeisbare vordering had op [eiseres] in verband waarmee hij zijn verplichting tot het betalen van royalty’s mocht opschorten. Ook het beroep op verrekening van [gedaagde] strandt om dezelfde reden dat het bestaan van een te verrekenen tegenvordering wegens wanprestatie niet vast staat.
4.30.
Door [gedaagde] is als verweer tegen de vordering van [eiseres] tot betaling van royalty’s ook aangevoerd dat [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst (artikel 6:162 BW) door onjuiste informatie te verstrekken over de kenmerken en te verwachten uitwerking van het aangaan van de samenwerking, en dat dit handelen meer in het bijzonder in strijd komt met artikel 6:194 BW (het maken van misleidende reclame) en met de artikelen 6:193a t/m 6:193j BW (het voeren van oneerlijke - misleidende - handelspraktijken), waarvan naar [gedaagde] stelt een reflexwerking uitgaat voor de verhouding tussen ondernemingen onderling. [gedaagde] stelt bovendien dat de handelwijze van [eiseres] in strijd is met toekomstige wetgeving inzake acquisitiefraude.
4.31.
Daargelaten het antwoord op de vraag naar de toepasselijkheid van genoemde (deels nog niet ingevoerde) wettelijke bepalingen op dit geval, en daargelaten de door [gedaagde] niet beantwoorde vraag wat de gevolgen zouden moeten zijn van het gestelde onrechtmatig handelen door [eiseres] voor de contractuele verplichting van [gedaagde] om royalty’s te betalen, kan dit verweer in geen geval slagen. Dat [eiseres] misleidend heeft gehandeld door [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst onjuiste informatie te verstrekken of relevante informatie te onthouden, staat immers niet vast. Zoals de rechtbank hiervoor in het kader van het beroep op dwaling en bedrog heeft overwogen, heeft [gedaagde] zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd.
4.32.
De vordering van [eiseres] tot betaling van de royalty’s over de maanden april, mei en juni 2014 ad € 917,13 zal daarom worden toegewezen, evenals de gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag met ingang van 9 december 2014, nu tegen die rentevordering geen verweer is gevoerd.
Buitengerechtelijk incassokosten
4.33.
In verband met het niet betalen van de royalty’s door [gedaagde] vordert [eiseres] betaling van € 137,66 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling.
4.34.
[gedaagde] voert hiertegen gemotiveerd verweer.
4.35.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) hier als regelend recht van toepassing is aangezien het verzuim van [gedaagde] ter zake het betalen van royalty’s is ingetreden na 1 juli 2012 en [gedaagde] hier handelt als niet-consument. Door het bepaalde in artikel 6:96 lid 5 BW mist artikel 241 Rv hier toepassing en voor de verschuldigdheid van de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is slechts relevant dát [eiseres] incassohandelingen heeft verricht en niet wélke dat zijn geweest (vergelijk r.o. 3.6 van het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). Het staat vast dat [eiseres] in de periode juni tot november 2014 [gedaagde] meerdere malen heeft aangemaand tot betaling en ook heeft getracht met [gedaagde] in gesprek te gaan. Daarmee staat vast dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden waarvoor [gedaagde] de op grond van het Besluit verschuldigde vergoeding dient te betalen. Zoals [eiseres] onweersproken heeft gesteld bedraagt die vergoeding in dit geval € 137,66, zijnde 15% van de hoofdsom van € 917,13. Over dit bedrag zal slechts de wettelijke rente worden toegewezen als bedoeld in artikel 6:119 BW en niet de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, zoals gevorderd, omdat de door [gedaagde] te betalen vergoeding een schadevergoeding betreft en daarop is de regeling van artikel 6:119a BW niet van toepassing.
Maandomzetten, aangiften en jaarstukken
4.36.
[eiseres] vordert [gedaagde] onder last van een dwangsom te veroordelen om omzetgegevens en financiële gegevens te overleggen (zie vorderingen sub 4, 5, 6 en 9). [eiseres] beroept zich in dit verband op de artikelen 18 en 19 van de overeenkomst (voor zover relevant geciteerd onder overweging 2.4 van dit vonnis). Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] allerlei nevenfuncties en heeft zij daarom een redelijk belang bij het uitoefenen van de in artikel 19 overeengekomen controlemogelijkheden. [eiseres] stelt bij brief van 31 maart 2015 tevergeefs om deze stukken te hebben gevraagd.
4.37.
[gedaagde] voert het verweer dat hij in een brief van 15 april 2015 aan [eiseres] heeft laten weten dat hij geen opgave van omzetten behoefde te doen omdat geen omzet is behaald, en dat hij bereid is mee te werken aan een boekenonderzoek, mits dit gebeurt op de wijze als beschreven in de laatste alinea van artikel 19 van de overeenkomst, te weten door middel van een onafhankelijk registeraccountant, op kosten van [eiseres] . [gedaagde] voert verder aan dat [BV] geen rechtsverhouding heeft met [eiseres] en jegens [eiseres] niet gehouden is inzage te verstrekken in haar financiële gegevens. [gedaagde] heeft er bezwaar tegen de boeken van [BV] ter inzage te geven omdat [eiseres] daarmee ook zicht krijgt op financiële gegevens van zijn echtgenote en andere familieleden.
4.38.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst die hij sloot met [eiseres] gehouden was - en zolang de overeenkomst niet is beëindigd ook gehouden blijft - om uiterlijk vijf dagen na het verstrijken van elke maand opgave te doen van zijn gerealiseerde maandomzet en om binnen drie maanden na elk boekjaar een eigen financieel jaarverslag op te stellen en aan [eiseres] te sturen. Een opgave van maandomzetten heeft [gedaagde] vanaf juli 2014 niet meer gedaan en financiële jaarverslagen over 2012, 2013 en 2014 heeft hij niet aan [eiseres] gestuurd. De vordering van [eiseres] tot nakoming van deze verplichtingen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook toewijsbaar met daarbij de opmerking dat ook van een gerealiseerde omzet van nihil opgave kan en moet worden gedaan.
4.39.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] uit hoofde van artikel 19 van de overeenkomst van [gedaagde] inzage kan verlangen in onder meer “de aangiften btw, IB en/of Vpb, inclusief alle onderliggende cijfers en documenten, waarvan [gedaagde] (mede) eigenaar is”. Nu [gedaagde] samen met zijn echtgenote eigenaar is van [BV] ziet dit inzagerecht naar het oordeel van de rechtbank ook op de stukken van deze vennootschap. Dat [BV] geen contractspartij is bij de overeenkomst met [eiseres] betekent niet dat [gedaagde] jegens [eiseres] niet gehouden kan zijn financiële gegevens van [BV] aan [eiseres] ter inzage te geven. Uit hoofde van artikel 19 van de overeenkomst kan [eiseres] een onafhankelijk registeraccountant boekenonderzoek laten doen, maar kan zij de controle ook zelf uitvoeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering van [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen om over de jaren 2012, 2013 en 2014 niet alleen de eigen aangiften btw en IB van [gedaagde] maar ook de aangifte VpB van [BV] te overleggen, en bovendien de jaarrekeningen van [BV] over diezelfde jaren, kan worden ingewilligd. Met het oog op de belangen van de echtgenote en andere familieleden van [gedaagde] zal de rechtbank daarbij bepalen dat voor zover in de door [gedaagde] over te leggen stukken van [BV] tekstgedeelten voorkomen die uitsluitend betrekking hebben op zijn echtgenote en zijn overige familieleden, [gedaagde] deze voor [eiseres] onleesbaar mag maken voor zover hiermee een controle door [eiseres] op de juiste nakoming door [gedaagde] van zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet onmogelijk wordt.
4.40.
De rechtbank zal aan deze veroordelingen tot het doen van opgave van omzetten en tot het geven van inzage in de verschillende stukken een dwangsom verbinden zoals gevorderd onder 9, nu daartegen door [gedaagde] geen afzonderlijk verweer is gevoerd. De rechtbank zal die dwangsom bepalen op een bedrag van € 250,- voor elke dag dat [gedaagde] aan één of meer van deze veroordelingen niet voldoet, met een maximum van € 40.000,-. De termijn waarbinnen [gedaagde] aan de verschillende veroordelingen moet voldoen zal de rechtbank stellen op een termijn van vier weken in plaats van de door [eiseres] voorgestelde (te) korte termijnen.
Boete wegens overtreding non-concurrentiebeding
4.41.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een boete van € 50.000,- wegens overtreding van de contractuele bedingen van non-concurrentie en bescherming van relaties en werkzaamheden (artikelen 12 lid 4 en 14 van de overeenkomst), verhoogd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. [eiseres] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] deze bedingen met voeten heeft getreden omdat hij:
- ondanks sommaties de website van [BV] tot februari 2015 in stand heeft gehouden, terwijl die vennootschap zich blijkens de gegevens van de Kamer van Koophandel naast kinderopvang ook bezig houdt met ‘overige specialistische zakelijke dienstverlening’ omschreven als ‘beheer en financiële, fiscale en juridische dienstverlening’, derhalve met vergelijkbare activiteiten die ook door [eiseres] -partners worden uitgeoefend;
- actief blijkt te zijn voor ‘The Legal Group Services’, een organisatie van interim juridisch dienstverleners die de diensten van [gedaagde] via haar site aanbiedt;
- zonder toestemming van [eiseres] bestuurder is van een aantal beleggingsfondsen.
Hoewel [eiseres] meent dat de verbeurde boete inmiddels een veel hoger bedrag beloopt, heeft zij haar vordering om praktische redenen beperkt tot een bedrag van € 50.000,-.
4.42.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Hij betwist dat binnen [BV] activiteiten plaatsvinden die op het terrein van [eiseres] liggen of hiermee concurrerend zijn. Volgens [gedaagde] gebruikte hij de website van [BV] slechts om zijn werkzaamheden als partner van [eiseres] te vermarkten en heeft hij direct gehoor gegeven aan het verzoek van [eiseres] van 24 januari 2015 om die website uit de lucht te halen. [gedaagde] betwist dat hij voor The Legal Group services heeft gewerkt, maar stelt dat hij via een kennis die daar werkt bij Today’s terecht is gekomen. Van zijn werkzaamheden bij Today’s was [eiseres] van aanvang af bekend, deze zijn niet concurrerend met [eiseres] en [gedaagde] betaalde daarover ook royalty’s. [gedaagde] stelt dat de bestuursfuncties onbezoldigd zijn, vallen onder het dienstverband van [gedaagde] bij Today’s en niet concurrerend zijn met de werkzaamheden van [eiseres] . [gedaagde] benadrukt dat hij boven alles jurist is, dat juridische dienstverlening niet valt onder het werkterrein van [eiseres] , en dat [eiseres] jarenlang niet heeft geklaagd over de vermeende ongeoorloofde nevenactiviteiten van [gedaagde] .
4.43.
Als uitgangspunt heeft te gelden (kort gezegd en voor zover hier van belang) dat artikel 12 lid 4 van de overeenkomst bepaalt dat [gedaagde] tijdens het bestaan van de overeenkomst geen zakelijke relatie mag onderhouden met een (rechts)persoon die in dezelfde bedrijfstak een vergelijkbare formule toepast en dat artikel 14 lid 2 van de overeenkomst bepaalt dat het [gedaagde] gedurende dezelfde periode is verboden op enigerlei wijze betrokken te zijn bij activiteiten die liggen op het terrein van de onderneming van [eiseres] . De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat deze artikelen slechts zien op ‘concurrerende werkzaamheden’, maar dat partijen het er niet over eens zijn wanneer daarvan sprake is. Anders dan [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat een redelijke uitleg van de artikelen meebrengt dat het geven van juridisch of fiscaal-juridisch advies door [gedaagde] niet kan worden aangemerkt als concurrerend, nu het werkterrein van [eiseres] is gelegen in het geven van bedrijfskundig en bancair advies. Dat door een of meer partners van [eiseres] ook wel eens (fiscaal-)juridische adviezen worden gegeven maakt nog niet dat dit deel is gaan uitmaken van het werkterrein van [eiseres] en is gaan vallen onder de bescherming van de genoemde artikelen.
4.44.
Wat betreft [BV] constateert de rechtbank dat, anders dan [eiseres] stelt, [gedaagde] niet reeds in september en oktober 2014 is gesommeerd de website van [BV] te verwijderen en ontoegankelijk te maken. In de brief van september 2014 is [gedaagde] slechts om informatie gevraagd en in de brief van oktober 2014 is hem gevraagd de website te verwijderen. In beide brieven is geen gewag gemaakt van concurrerende activiteiten maar wordt [gedaagde] voorgehouden dat hij met de website met een ander beeldmerk naar buiten treedt. Eerst met de brief van de advocaat van [eiseres] van 24 januari 2014 is [gedaagde] gesommeerd de website met onmiddellijke ingang te verwijderen dan wel ontoegankelijk te maken, bij gebreke waarvan [eiseres] aanspraak zou maken op de boetes zoals bepaald in de artikel 12 van de overeenkomst. [gedaagde] heeft direct, op 24 januari 2014, aan de sommatie gevolg gegeven zoals blijkt uit de verklaring van de webbeheerder (prod.7 van [gedaagde] ). Het gaat dan niet aan alsnog aanspraak te maken op de boetes. Los daarvan blijkt niet, ook niet uit de producties 25, 26 en 46 van [eiseres] , dat [gedaagde] met [BV] concurrerende activiteiten heeft ontplooid. [gedaagde] heeft zich middels [BV] slechts als [eiseres] -partner gepresenteerd om daarmee te trachten omzet te genereren in het kader van zijn [eiseres] -partnerschap. Verder blijkt daaruit slechts mogelijke activiteit van [gedaagde] op het gebied van (fiscaal-)juridische adviezen (volgens [gedaagde] is het ook daarvan niet gekomen), althans geen werkzaamheden die liggen op het terrein van de onderneming van [eiseres] .
Hiermee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank de concurrentiebepalingen niet overtreden en is hij geen boetes verschuldigd.
4.45.
Dat [gedaagde] actief is of is geweest voor ‘The Legal Group Services’ wordt door hem betwist en komt met hetgeen [eiseres] daarover heeft aangevoerd niet vast te staan. Voor zover dat al anders zou zijn, constateert de rechtbank dat het hierbij dan gaat om juridische werkzaamheden, die niet concurrerend zijn aan het werkveld van [eiseres] . Ook hier heeft te gelden dat dat [gedaagde] de concurrentiebepalingen niet heeft overtreden en dat hij geen boetes verschuldigd is.
4.46.
Hetgeen naar voren is gekomen over de bestuursfunctie van [gedaagde] bij beleggingsfondsen kan niet tot de conclusie leiden dat [gedaagde] de concurrentiebepalingen heeft overtreden of nog overtreedt. Dat deze bestuursfunctie betrokkenheid zou behelzen bij organisaties die actief zijn in het werkveld van [eiseres] blijkt nergens uit. Uit het door [eiseres] overgelegde uittreksel van de stichting For Tomorrow Funds (prod. 28 van [eiseres] ) blijkt dat het gaat om een aan Today’s gelieerde stichting (zoals [gedaagde] ook naar voren heeft gebracht), terwijl [eiseres] aan [gedaagde] toestemming heeft gegeven werkzaamheden voor Today’s te verrichten. Ook hier is geen grond boetes van [gedaagde] te eisen.
4.47.
Mogelijk zal uit onderzoek van de nog te overleggen financiële gegevens blijken dat [gedaagde] een concurrerende activiteit heeft ontplooid of nog ontplooit. Indien daarvan sprake is kan [eiseres] op grond daarvan mogelijk alsnog boetes uit hoofde van de concurrentiebepalingen vorderen. Mogelijk ook zal daaruit blijken dat [gedaagde] niet verantwoorde omzet heeft genoten of nog geniet, waarover alsnog royalty’s moeten worden afgedragen. Vooralsnog staat een en ander niet vast en moet de vordering uit hoofde van verbeurde boetes worden afgewezen.
Algeheel verbod tot handelen in strijd met de overeenkomst
4.48.
[eiseres] vordert [gedaagde] te verbieden op enigerlei wijze te handelen in strijd met de bepalingen uit de overeenkomst. Vanwege de algemene strekking van deze vordering is deze naar het oordeel van de rechtbank niet toewijsbaar. Voor zover [eiseres] hier bedoelt te vorderen dat [gedaagde] wordt veroordeeld om zijn concurrerende activiteiten te staken en gestaakt te houden - zoals lijkt te volgen uit hetgeen [eiseres] aanvoert in nr.72 van de dagvaarding - dan ziet de rechtbank geen grond voor een dergelijke veroordeling, nu niet vast staat dat [gedaagde] handelt in strijd met die bepalingen (zie rechtsoverweging 4.44 t/m 4.47).
Proceskosten
4.49.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu een belangrijk deel van het gevorderde bedrag niet wordt toegewezen, zal de rechtbank bij de begroting van de kosten uitgaan van de hoogte van het toegewezen bedrag en het daarbij horende lagere griffierecht- en liquidatietarief. Uitgaande van die lagere tarieven begroot de rechtbank de kosten aan de zijde van [eiseres] in de procedure in conventie op:
- dagvaarding € 77,84
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 613,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.594,84
In reconventie
Vorderingen sub I
4.50.
Ook in reconventie beroept [gedaagde] zich op vernietiging en ontbinding van de overeenkomst met [eiseres] , en op onrechtmatig handelen door [eiseres] in de precontractuele fase. De vorderingen onder I van [gedaagde] zijn hierop gegrond. [gedaagde] verwijst voor een onderbouwing van deze vorderingen naar zijn stellingen in conventie. De rechtbank heeft hierover in conventie reeds geoordeeld en ziet geen grond hier tot een ander oordeel te komen. Dit betekent dat de vorderingen onder I moeten worden afgewezen.
Vordering sub II
4.51.
[gedaagde] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 181.600,- en legt daaraan ten grondslag dat [eiseres] zich ten onrechte op het standpunt stelt dat alle nevenactiviteiten van [gedaagde] boeteplichtig zouden zijn, terwijl [gedaagde] alleen juridische diensten verleent, die niet concurrerend zijn aan het werkterrein van [eiseres] en waarover hij hoogstens royalty’s zal moeten betalen (voor zover [eiseres] hiervoor geen toestemming heeft verleend). [gedaagde] stelt schade te lijden omdat [eiseres] hem belet inkomsten te genereren door hem te dreigen met een enorme contractuele boete en stelt deze schade, naar de rechtbank begrijpt, op het bedrag dat [eiseres] op haar beurt aan [gedaagde] aan boetes is verschuldigd.
4.52.
[eiseres] voert onder meer ter verweer aan dat voor zover [gedaagde] werkzaamheden verricht die niet onder de non-concurrentiebedingen vallen, hij niets heeft te vrezen van de vordering van [eiseres]
4.53.
De rechtbank wijst deze vordering van [gedaagde] af. Zoals uit het voorgaande blijkt zijn werkzaamheden op (fiscaal-)juridisch terrein geen concurrerende werkzaamheden en is [gedaagde] uit dien hoofde geen boetes verschuldigd. Dat [gedaagde] schade heeft geleden doordat hij onder de (onterechte) dreiging van boetes heeft afgezien van het verrichten van die werkzaamheden (waarover hij ingevolge 4 van de overeenkomst mogelijk wel royalty’s verschuldigd is) is niet gebleken. Dat [eiseres] op haar beurt boetes aan [gedaagde] verschuldigd zou zijn kan de rechtbank niet volgen. Het had overigens op de weg van [gedaagde] gelegen om in geval van onduidelijkheid over de reikwijdte van de non-concurrentiebepalingen daarover tijdig met [eiseres] in overleg te treden en bij uitblijven van resultaat de kwestie aan de rechter voor te leggen in plaats van af te wachten.
Vordering sub III
4.54.
[gedaagde] wenst een verklaring voor recht dat de artikelen 12 lid 4 en 14 lid 2 en 3 van de overeenkomst (ver)nietig(baar) zijn of althans geen werking hebben wegens strijd met artikel 6 Mededingingswet (Mw) en artikel 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). [eiseres] voert gemotiveerd verweer.
4.55.
De rechtbank overweegt dat waar [gedaagde] een beroep doet op strijd met het Europees en Nederlands mededingingsrecht, hij zal moeten stellen en zo nodig bewijzen dat de non-concurrentiebepalingen in de overeenkomst die hij sloot met [eiseres] lijden tot een merkbare verstoring van de mededinging. Of aan dit zogenaamde merkbaarheidsvereiste is voldaan is een vraagstuk van economische aard en [gedaagde] zal zijn standpunt dienen te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden. De rechtbank heeft voldoende gegevens nodig over de werking van de desbetreffende markt om te kunnen beoordelen of de vrije mededinging is of zou kunnen worden verstoord. [gedaagde] heeft in dit verband slechts gesteld dat het aandeel van [eiseres] in het rayon Hilversum boven de merkbaarheidsdrempel van 30% ligt nu het kantoor van [eiseres] in Hilversum vier concurrenten heeft die vergelijkbare dienstverlening aanbieden, zodat het marktaandeel van [eiseres] binnen Hilversum 20% is, en bovendien sprake is van een keten van ondernemingen die overeenkomsten hebben gesloten met daarin clausules waarin de markt wordt verdeeld. De rechtbank oordeelt dat wat hier ook van zij, deze summiere gegevens van [gedaagde] niet voldoende inzicht geven in de voor de beoordeling van een mededingingsrechtelijke inbreuk essentiële feiten en omstandigheden, zoals een zorgvuldige marktafbakening, de relevante marktstructuur en marktkenmerken, het daadwerkelijke functioneren van de relevante markt en het effect daarop van de gestelde inbreuk. Het beroep van [gedaagde] op schending van het kartelverbod kan daarom niet slagen.
Vordering sub IV
4.56.
[gedaagde] vraagt de rechtbank te bepalen dat de reikwijdte van de artikelen 12 lid 4 en 14 lid 2 en 3 van de overeenkomst beperkt is tot het vestigingspunt, althans het rayon van de partner, en dat deze bepalingen uitsluitend gelden voor zover de te verrichten activiteiten rechtstreeks concurrerend zijn met de [eiseres] formule.
4.57.
[gedaagde] doet in dit verband een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en stelt dat [eiseres] een onredelijke invulling geeft aan de bepalingen inzake non-concurrentie in de overeenkomst door aan te nemen dat deze zich uitstrekken over nagenoeg geheel Nederland (tot een straal van 50 km buiten het rayon Hilversum) en tot alle soorten advieswerk. Volgens [gedaagde] behoort het verstrekken van (fiscaal)juridisch advies niet tot de formule van [eiseres] en vormt hij buiten de eigen vestigingsplaats, althans buiten het eigen rayon, geen serieuze concurrent voor de partners in het rayon.
4.58.
[eiseres] voert ter verweer aan dat het non-concurrentiebeding niet alleen dient ter bescherming van de partners in het eigen rayon, maar ook in aanpalende rayons, en dat het een redelijk en billijk beding is nu het slechts ziet op concurrerende werkzaamheden die worden verricht tot 12 maanden na beëindiging van de overeenkomst in een straal van 50 km van de laatste standplaats (rayon) van de partner.
4.59.
De rechtbank overweegt dat het, mede gelet op de beperkte omvang van het rayon Hilversum, niet juist is, zoals [gedaagde] stelt, dat het concurrentieverbod zich uitstrekt tot nagenoeg heel Nederland. Na beëindiging van de samenwerking met [eiseres] staat het [gedaagde] vrij om in grote delen van Nederland, waaronder in de regio Hoogeveen waar [gedaagde] vandaan komt en beschikt over een netwerk, zijn werkzaamheden te verrichten. De rechtbank ziet in de redelijkheid en billijkheid geen grond gelegen om te bepalen dat de reikwijdte van bedoelde artikelen moet worden beperkt tot het eigen vestigingspunt of rayon van de partner.
4.60.
Net als in conventie stelt de rechtbank ook hier vast dat partijen het er over eens zijn dat de bedoelde artikelen slechts zien op ‘concurrerende werkzaamheden’, maar dat partijen het er niet over eens zijn wanneer daarvan sprake is. Anders dan [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat een redelijke uitleg van de artikelen meebrengt dat het geven van juridisch of fiscaal-juridisch advies door [gedaagde] niet kan worden aangemerkt als concurrerend, nu het werkterrein van [eiseres] is gelegen in het geven van bedrijfskundig en bancair advies. Dat door een of meer partners van [eiseres] ook wel eens (fiscaal)juridisch adviezen worden gegeven maakt nog niet dat dit deel is gaan uitmaken van het werkterrein van [eiseres] en is gaan vallen onder de bescherming van de artikelen over non-concurrentie. De rechtbank zal daarom voor recht verklaren dat daar waar in de artikelen 12 lid 4 en 14 lid 2 en 3 bepaalde werkzaamheden aan de (voormalig) partner worden verboden, dit verbod uitsluitend ziet op het geven van bedrijfskundig en/of bancair advies. Voor het overige zal de vordering sub IV worden afgewezen.
Beëindiging van de overeenkomst
4.61.
Uiterst subsidiair heeft [gedaagde] , voor het geval zijn beroep op vernietiging of ontbinding niet zou slagen, gevraagd de overeenkomst te beëindigen. Dat heeft hij niet gevorderd in het petitum van de eis in reconventie, maar is door hem wel ter zitting naar voren gebracht, zonder uiteen te zetten op welke grond dat zou moeten gebeuren. De rechtbank constateert dat nog niet vastgesteld kan worden in hoeverre thans nog uitvoering wordt gegeven aan de overeenkomst. Indien juist is, zoals [gedaagde] stelt, dat hij (nagenoeg) alleen omzet behaalt of heeft behaald uit zijn (door [eiseres] toegestane) werkzaamheden voor Today’s, dan zou daarin aanleiding gevonden kunnen worden, gelet ook op de overige omstandigheden, partijen niet langer aan de overeenkomst te binden. Hoewel uit de stellingname van [eiseres] blijkt dat ook zij vermoedt dat de omzet van [gedaagde] tot de werkzaamheden voor Today’s beperkt is gebleven, staat niet vast dat dit zo is. Zoals de rechtbank in conventie heeft overwogen en beslist zal [gedaagde] nog inzage in zijn financiële gegevens dienen te geven om [eiseres] in de gelegenheid te stellen te controleren welke omzet [gedaagde] heeft behaald en met welke werkzaamheden dat is gebeurd. Mogelijk zal uit dat onderzoek blijken dat er nog uitvoering aan de overeenkomst wordt gegeven. Zolang dat ongewis is, ziet de rechtbank niet in op welke grond zij de overeenkomst zou kunnen beëindigen.
Vordering sub V
4.62.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] in reconventie worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,-)
Totaal € 452,00
4.63.
Beslist wordt als volgt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 917,73 aan royalty’s over de maanden april t/m juni 2014, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over dit bedrag van 9 december 2014 tot aan de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 137,66 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 19 mei 2015 tot aan de dag van algehele betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen vier weken na de datum van dit vonnis:
- a.
an [eiseres] een waarheidsgetrouwe opgave te doen van alle gerealiseerde omzetten in de maanden juli 2014 t/m juni 2016;
- b.
aan [eiseres] een afschrift toe te zenden van de jaarverslagen (conform artikel 19 overeenkomst), aangiften IB en aangiften btw van [gedaagde] over de jaren 2012, 2013 en 2014;
- c.
aan [eiseres] een afschrift toe te zenden van de jaarrekeningen en aangiften VpB van [BV] over de jaren 2012, 2013 en 2014;
waarbij de rechtbank bepaalt dat voor zover in de door [gedaagde] over te leggen stukken tekstgedeelten voorkomen die uitsluitend betrekking hebben op zijn echtgenote en zijn overige familieleden, [gedaagde] deze voor [eiseres] onleesbaar mag maken voor zover hiermee een controle door [eiseres] op de juiste naleving door [gedaagde] van de bepalingen uit de overeenkomst niet onmogelijk wordt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om totdat de overeenkomst tussen partijen zal zijn geëindigd binnen vijf dagen na het einde van elke maand, te beginnen per juli 2016, aan [eiseres] een waarheidsgetrouwe opgave te doen van de in die maand gerealiseerde omzet,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag dat hij niet aan één of meer van de in 5.3 en 5.4 opgenomen veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 40.000,- is bereikt,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.594,84,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10.
verklaart voor recht dat daar waar in de artikelen 12 lid 4 en 14 lid 2 en 3 van de samenwerkingsovereenkomst van 7 juli 2011 bepaalde werkzaamheden aan de (voormalig) partner worden verboden, dit verbod uitsluitend ziet op het geven van bedrijfskundig en/of bancair advies;
5.11.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 452,-,
5.12.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de onder 5.11 gegeven veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.