HR, 02-02-2010, nr. 07/13190 Hs
ECLI:NL:HR:2010:BL1609
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-02-2010
- Zaaknummer
07/13190 Hs
- LJN
BL1609
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL1609, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑02‑2010; (Herziening)
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef.
2 februari 2010
Strafkamer
nr. 07/13190 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 4 januari 2000, nummer 21/001580-99, ingediend door:
[Aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 26 juli 1999 - de aanvraagster onder meer ter zake van 3. "diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat haar zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling, indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van de geuridentificatieproef. De aanvrage ziet kennelijk op de veroordeling ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit.
3. Achtergrond van de aanvrage
Aan de aanvrage is gehecht een brief van juni 2007 van het Arrondissementsparket Zwolle-Lelystad gericht aan de aanvraagster. In deze brief is de aanvraagster een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvraagster gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvrage is kennelijk naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
4. Aan de beoordeling van de aanvrage voorafgaande beschouwing
4.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008, 591).
4.2. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.
4.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvraagster terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is derhalve sprake van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv.
5. Beoordeling van de aanvrage
5.1. Ten laste van de aanvraagster heeft het Hof onder 3 bewezenverklaard dat:
"zij op 14 december 1998 in de gemeente Hasselt tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand aan [de a-straat] heeft weggenomen boormachines, slijptollen, acculaders, gereedschapskisten, boutentollen, accumachines, twee scharen, een schrobzaag, telefoons, computerapparatuur, klein gereedschap, lampen, kerstpakketten, flessen drank (cognac) en geld, toebehorende aan [A], waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijft heeft/hebben verschaft door middel van braak en inklimming."
5.2. Het Hof heeft overeenkomstig art. 365a, eerste lid, Sv volstaan met het opmaken van een verkort arrest. Een aanvulling als bedoeld in het tweede lid van art. 365a Sv op dat arrest ontbreekt dus. De Rechtbank, die eveneens het onder 3 tenlastegelegde bewezen heeft verklaard, heeft wel zo een aanvulling opgemaakt waarin de door de Rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn weergegeven. Uit die door de Rechtbank gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid aan welke bewijsmiddelen het Hof de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde feit kan hebben ontleend. Het betreft blijkens de aanvulling van het verkort vonnis de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik doe aangifte van inbraak. Niemand had het recht of de toestemming goederen weg te nemen. Ik ben directeur van [A], gevestigd aan [de a-straat] te [plaats]. Gisteravond, 13 december 1998 omstreeks 22.00 uur ben ik nog in het bedrijf geweest, er was op dat moment nog niets aan de hand. Vanmorgen, 14 december 1998 omstreeks 04.55 uur kwam ik in het bedrijf, Ik zag dat er was ingebroken. Er is ter hoogte van twee hendels een gat in de ruit getikt. Vervolgens zijn de handels omgezet en is het raam geopend. De daders hebben veel electrisch gereedschap, o.a. slijptollen, boormachines, accuboormachines, weggenomen.
Al het electrisch gereedschap is met een viercijferige code gegraveerd. Ook is er handgereedschap, o.a. schroevendraaiers en boren, weggenomen. Ik mis vanuit de kluis ongeveer f 30.000,--. Ik mis kerstpakketten, 50 flessen cognac van het merk "Rol des Rois" V.S.0.P., pentium p.c.'s, servers, een telefoon, lampen, gatenzaagsets, gaten zagen, steekringsleutels."
en de als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegde goederenbijlage waarop als vermiste goederen staan vermeld:
"boormachines, slijptollen, acculaders, gereedschapskisten, boutentollen, accumachines, twee scharen, een schrobzaag, telefoons, personal computers, steekringsleutels, een schroevendraaier, een doos met boren, lampen, manden met kerstpakketten, flessen cognac V.S.0.P., type Rol des Rois, geld."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 14 december 1998 heb ik aangifte gedaan van inbraak in mijn bedrijf, gevestigd [a-straat] te [plaats], welke gepleegd werd in de periode tussen zondag, 13 december 1998 te 22.00 uur en maandag, 14 december 1998 te 04.55 uur.
Vanmorgen werd ik gebeld met de mededeling dat er door de politie vermoedelijk goederen waren aangetroffen welke afkomstig waren uit mijn bedrijf en welke waren weggenomen bij genoemde inbraak.
U toont mij nu de volgende goederen:
1. een groene gereedschapkoffer met daarin een haakse boormachine, een adapter, beiden van het merk Makita (genummerd A.09.014);
2. een groene gereedschapkoffer met daarin een accuboormachine en twee oplaadbare batterijen, beiden van het merk Makita, voorzien van het ingegraveerde nummer 1503 (genummerd A.09.029);
3. een groene gereedschapkoffer met daarin een boormachine van het merk Makita, voorzien van het ingegraveerde nummér 1510 (genummerd A.09.048).
De hierboven omschreven goederen herken ik als zijnde mijn eigendom en welke tijdens de bovenvermelde inbraak uit mijn bedrijf zijn weggenomen. Ik heb van u begrepen dat u mij goederen heeft getoond welke reeds door u waren geïnventariseerd. Ook stonden er een heleboel andere goederen welke nog niet door u waren geïnventariseerd. Ook bij deze goederen heb ik al goederen gezien welke afkomstig zijn uit mijn bedrijf.
Ik wil nog het volgende vermelden. Gezien de grote hoeveelheid goederen welke bij de genoemde inbraak werden weggenomen moet deze inbraak door meerdere personen zijn gepleegd. Aan de hand van aangetroffen sporen bij één van de tijdens de inbraak geopende ramen kon worden geconcludeerd dat de goederen werden doorgegeven. Er stonden namelijk geen afdrukken van goederen (dozen, machines) in de losse zwarte grond. Er stonden wel schoenafdrukken."
c. een proces-verbaal, opgemaakt door de Rechter-Commissaris en de griffier, voor zover inhoudende:
"In het gerechtelijk vooronderzoek tegen de verdachte [aanvraagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats], heeft mr. K.M. Makkinga, rechter-commissaris, huiszoeking ter inbeslagneming gedaan op het adres [a-straat 1] te [plaats]. De bij het pand behorende berging is met toestemming van de rechter-commissaris geopend. Hetgeen is vermeld op de aangehechte lijst is door de rechter-commissaris inbeslaggenomen en ter hand gesteld van de aanwezige opsporingsambtenaren."
en de aan dit proces-verbaal gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen, voor zover inhoudende:
"perceel: [a-straat 1] te [plaats], vertrek/ruimte: berging, datum zoeking: 20 april 1999, waarop onder nummer A.09.01 4 staat vermeld een gereedschapskoffer, groen, haakse boormachine en adapter, beiden van het merk Makita, en waarop onder nummer A.09.029 staat vermeld gereedschapskoffer, groen, met inscriptie 1503,-- inhoud accuboormachine en 2 oplaadbare batterijen, en waarop onder nummer A.09.048 staat vermeld gereedschapskoffer, groen, inhoud boormachine met inscriptie 1510."
d. een proces-verbaal, opgemaakt door [verbalisant 1], speurhondengeleider, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Twente, [verbalisant 2], speurhondengeleider, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie IJsselland, en [verbalisant 3], speurhondengeleider, werkzaam bij de technische recherche van de regiopolitie Gelderland-Midden, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Bij een inbraak in bedrijfspand [A], [a-straat] te [plaats] gepleegd op 13 of 14 december 1998 werd een life hammer afkomstig van nabij het inklimraam veiliggesteld. Middels een geurdoek is van deze life hammer geur veiliggesteld voor een geuridentificatieproef. Dit geurdoekje werd door ons gebruikt als uitgangsmateriaal voor de te houden geuridentificatieproef.
Voor het houden van de geuridentificatieproef liet ik de verdachte [aanvraagster] en zes andere willekeurige personen ieder tweemaal twee roestvrijstalen buisjes vasthouden. Deze buisjes waren vrij van geur, ongemerkt en identiek van kleur en afmeting. De geuridentificatieproef is uitgevoerd met de speurhond Rex. Rex is gecertificeerd als bedoeld in artikel 9 van de Regeling Politiespeurhonden, conform de eisen gesteld in het Keuringsreglement Politiespeurhonden Menselijke Geur, Geuridentificatietaak. Gezien het gedrag en de werkwijze van Rex bleek mij, verbalisant [verbalisant 1], dat Rex geurovereenkomst waarnam tussen het geurdoekje en de buisjes met daaraan de menselijke geur van de verdachte [aanvraagster]."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de aanvraagster:
"Ik ben wel eens in [plaats] geweest. Ik reed daar rond en zag dat er bedrijven waren waar veel te halen viel en waar het gemakkelijk was om in te breken. U zegt mij dat er goederen van die inbraak afkomstig in mijn schuur zijn aangetroffen. Dat klopt. Het kan inderdaad zo zijn dat ik daar vaker ben geweest om te observeren of het daar wel veilig was."
5.3. Ook zonder het hiervoor onder (d) vermelde resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen kan redelijkerwijs uit het beschikbare bewijsmateriaal worden afgeleid dat de aanvraagster één van de personen is geweest die het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit heeft begaan.
5.4. Nu het bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 4.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvraagster van dat feit zou hebben vrijgesproken of voor een minder zware strafbepaling zou hebben veroordeeld.
De aanvrage is dus kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 februari 2010.