Rb. Amsterdam, 16-10-2013, nr. C-13-537203 - HA ZA 13-257
ECLI:NL:RBAMS:2013:6992
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
16-10-2013
- Zaaknummer
C-13-537203 - HA ZA 13-257
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:6992, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 16‑10‑2013; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig, Op tegenspraak)
Uitspraak 16‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Gedaagde had de huurschuld van eiser voldaan aan de verhuurder. Vervolgens is het bedrag aan huurschuld, vermeerderd met EUR 2.000,00, van de rekening van eiser overgemaakt aan gedaagde. Eiser stelt dat deze betaling zonder rechtsgrond is geschied. De rechtbank oordeelt dat het betalen van eens anders schuld niet automatisch een vordering oplevert tot terugbetaling. Nu gedaagde overigens onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, bijvoorbeeld waaruit een andere rechtsgrond voor de betaling kan blijken, is de gestelde onverschuldigde betaling onvoldoende gemotiveerd betwist. De vordering wordt toegewezen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/537203 / HA ZA 13-257
Vonnis van 16 oktober 2013
in de zaak van
[partij 1] ,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.A. Hupkes,
tegen
[partij 2] ,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Partijen zullen hierna [partij 1] en [partij 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van [partij 1] van 7 februari 2013, met producties;
- -
de conclusie van antwoord van [partij 2], met producties;
- -
het tussenvonnis van 29 mei 2013;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 20 september 2013;
- -
de akte overlegging producties van [partij 1] van 20 september 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken, staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.1.
[partij 1] huurde een winkelpand aan de Nieuwendijk te Amsterdam.
2.2.
Tegenover dit pand had de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]), de broer van [partij 2], een winkel.
2.3.
[partij 1] heeft een huurachterstand laten ontstaan van in totaal € 22.918,55.
2.4.
Op vordering van de verhuurder is de huurovereenkomst met [partij 1] ontbonden en is het winkelpand op 18 juli 2008 ontruimd.
2.5.
Op 4 augustus 2008 heeft [partij 2] – op verzoek van [naam 1] – een bedrag van € 22.918,55 aan de verhuurder betaald ter inlossing van de schuld van [partij 1].
2.6.
Op 23 maart 2009 is van de bankrekening van [partij 1] een bedrag van € 24.918,55 overgemaakt naar de bankrekening van [partij 2].
2.7.
[partij 1] heeft sinds 2006 ernstig hersenletsel, waardoor hij cognitieve problemen heeft en niet goed in staat is zijn persoonlijke en financiële belangen te behartigen.
2.8.
[partij 2] heeft [partij 1] zelf nooit ontmoet of gesproken.
3. Het geschil
3.1.
[partij 1] vordert veroordeling van [partij 2] tot betaling van € 24.918,55, vermeerderd met € 3.667,55 aan wettelijke rente over de periode van 23 maart 2009 tot en met 7 februari 2013, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari en de proceskosten en beslagkosten. [partij 1] stelt hiertoe kort gezegd dat hij voornoemd bedrag onverschuldigd (zonder rechtsgrond) aan [partij 2] heeft betaald, dan wel dat [partij 2] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
3.2.
[partij 2] voert verweer en voert daartoe kort gezegd aan dat hij een bedrag van € 22.918,55 aan huurschuld van [partij 1] heeft voorgeschoten door betaling aan de verhuurder. De betaling van [partij 1] aan hem betreft de voldoening van de regresvordering terzake de voorgeschoten huur. De aanvullende € 2.000,00 is een vergoeding omdat [partij 2] zijn geld zeven maanden heeft moeten missen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[partij 1] stelt dat hij het bedrag van € 24.918,55 zonder rechtsgrond aan [partij 2] heeft betaald. Nu [partij 1] zich op het rechtsgevolg van deze stelling beroept, draagt hij daarvan de stelplicht en bewijslast. De advocaat van [partij 1] heeft ter onderbouwing het volgende gesteld. Door zijn hersenletsel was [partij 1] in de bewuste periode niet in staat zijn winkel uit te baten en toen heeft [naam 1] de exploitatie van de winkel voor eigen rekening voortgezet. [naam 1] wilde de huurovereenkomst vervolgens overnemen en heeft met dat doel [partij 2] verzocht de huurachterstand weg te werken. Het is niet mogelijk dat er met [partij 1] afspraken zijn gemaakt over de voldoening van de huurachterstand, vanwege diens hersenletsel. Het is niet te achterhalen wie er in de bewuste periode beschikking had over de bankrekening van [partij 1].
4.2.
[partij 2] heeft betwist dat de betaling door [partij 1] aan hem zonder rechtsgrond is geschied. [partij 2] heeft hiertoe aanvankelijk aangevoerd dat [partij 1] zich tot hem heeft gewend met het dringende verzoek om hulp aangaande de achterstallige huur, dat [partij 1] en [partij 2] hebben afgesproken dat [partij 2] het bedrag uit eigen middelen zou voorschieten door betaling van die schuld en dat [partij 1] hem dat bedrag – vermeerderd met € 2.000,00 – zou terugbetalen zodra zijn woning executoriaal verkocht zou zijn.
4.3.
Ter comparitie heeft [partij 2] dit standpunt verlaten en heeft hij aangevoerd dat hij [partij 1] nooit heeft ontmoet, maar dat hij op verzoek van zijn broer [naam 1] de huur heeft betaald. Hij ging ervan uit dat [partij 1] hem dit bedrag zou terugbetalen. De rechtsgrond voor de betaling van [partij 1] is, volgens [partij 2], de terugbetaling van een regresvordering. De grondslag voor betaling van het aanvullende bedrag van € 2.000,00 is dat het een vergoeding betreft omdat [partij 2] zijn geld zeven maanden heeft moeten missen.
4.4.
De rechtbank overweegt dat in artikel 6:30, lid 1, Burgerlijk Wetboek is bepaald dat een verbintenis kan worden nagekomen door een ander dan de schuldenaar. In dit geval, zo staat tussen partijen vast, is de verbintenis van [partij 1] tot betaling van huur nagekomen door [partij 2], doordat hij de verhuurder van [partij 1] € 22.918,55 heeft betaald terzake van de achterstallige huur van [partij 1].
4.5.
Anders dan [partij 2] aanvoert, verkrijgt men met het voldoen van eens anders schuld niet automatisch een vordering op deze persoon tot terugbetaling van het voor die persoon betaalde bedrag (vgl. de conclusie bij Hoge Raad 29 februari 2008 (onder 2.3 en 2.6), LJN BC2199, en de annotatie bij dit arrest (onder 8) in JOR 2008, 93). Zulks blijkt ook niet uit de wet, meer in het bijzonder artikel 6:30 BW. Ook ontstaat in dat geval niet vanzelf een recht op een vergoeding van (vertragings)schade. Uitgangspunt is dat degene die de schuld van een ander wenst te voldoen, dit op eigen kosten doet. In zoverre kan dus geen sprake zijn van een ‘regresvordering’. Het door [partij 2] aangevoerde – dat de betaling van [partij 1] aan hem wel een rechtsgrond had, namelijk terugbetaling van een regresvordering – is dus een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de stelling van [partij 1] dat zonder rechtsgrond is betaald.
4.6.
[partij 2] heeft voorts aangevoerd dat hij het bedrag op verzoek van zijn broer, [naam 1], aan de verhuurder heeft betaald. [partij 2] verkeerde in de veronderstelling dat [naam 1] als zaakwaarnemer van [partij 1] optrad en dat hij het geld wel terug zou krijgen van [partij 1], alsook een aanvullend bedrag van € 2.000,00. [partij 2] voert niet aan dat – of op grond waarvan – hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [naam 1] optrad namens of als zaakwaarnemer van [partij 1]. Nu tussen partijen vast staat dat [partij 2] [partij 1] nooit heeft ontmoet of gesproken, valt dit zonder meer ook niet in te zien. Voor zover sprake is van afspraken tussen [naam 1] en [partij 2], dienen die dan ook voor rekening te komen van [naam 1] en niet van [partij 1].
4.7.
Voor het overige heeft [partij 2] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die afbreuk kunnen doen aan de stellingen van [partij 1], bijvoorbeeld feiten en omstandigheden waaruit een mogelijke andere rechtsgrond voor de betaling van [partij 1] kan blijken. De betwisting van [partij 2] is derhalve onvoldoende gemotiveerd. De vordering van [partij 1] tot terugbetaling van de hoofdsom van € 24.918,55 kan daarom worden toegewezen.
4.8.
[partij 1] heeft wettelijke rente over de hoofdsom gevorderd vanaf 23 maart 2009. [partij 1] heeft echter niet gesteld dat en per wanneer [partij 2] in verzuim is met betaling van de hoofdsom, zodat hij onvoldoende heeft gesteld voor toewijzing van de rente per 23 maart 2009. De gevorderde wettelijke rente wordt daarom toegewezen per datum dagvaarding.
4.9.
[partij 1] vordert [partij 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 351,72 voor verschotten en € 579,00 voor salaris advocaat (1 rekest × € 579,00).
4.10.
[partij 2] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 92,82
- griffierecht 75,00
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.615,32
4.11.
Aangezien [partij 1] procedeert op basis van een toevoeging en de explootkosten voor het uitbrengen van de dagvaarding om die reden door de rechtbank aan de door [partij 1] ingeschakelde deurwaarder worden vergoed, zal [partij 2] worden veroordeeld om die explootkosten aan de griffier van de rechtbank te voldoen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt [partij 2] om aan [partij 1] te betalen een bedrag van € 24.918,55 (vierentwintig duizendnegenhonderdachttien euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 7 februari 2013 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [partij 2] om aan [partij 1] te betalen de beslagkosten, aan de zijde van [partij 1] tot op heden begroot op € 930,72;
5.3.
veroordeelt [partij 2] in de proceskosten, aan de zijde van [partij 1] tot op heden begroot op in totaal € 1.615,32, waarvan € 1.522,50 moet worden betaald aan [partij 1] en waarvan € 92,82 aan explootkosten na ontvangst van een daartoe strekkend betalingsverzoek van de griffie moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.491 ten name van Arrondissement 521 Amsterdam onder vermelding van “proceskostenveroordeling 537203/HA ZA 13-257”;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door J.F. Aalders en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013.