Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20 en 52-53.
Rb. Zeeland-West-Brabant, 17-01-2023, nr. AWB - 21 , 5874
ECLI:NL:RBZWB:2023:220
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
17-01-2023
- Zaaknummer
AWB - 21 _ 5874
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2023:220, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17‑01‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Vereenvoudigde behandeling)
- Vindplaatsen
NTFR 2023/412 met annotatie van mr. N. van den Hoek
Uitspraak 17‑01‑2023
Inhoudsindicatie
WOZ
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5874 tot en met 21/5885, 21/5887 tot en met 21/5905, 21/5907 tot en met 21/5909 en 21/5911 tot en met 21/5915
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaken tussen
[belanghebbende] , te [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland (de heffingsambtenaar).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de (in een document weergegeven) uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 november 2021.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken aan [adres] te [plaats] , te weten suite 01 tot en met 40 (met uitzondering van de nummers 13 en 33) en suite [X] (de hotelsuites) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld (de beschikkingen). In hetzelfde document zijn aan belanghebbende de aanslagen rioolheffing gebruiker voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslagen rioolheffing).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de waarden van de hotelsuites gehandhaafd.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. De rechtbank heeft het beroepschrift gesplitst en aan elke hotelsuite een zaaknummer toegekend (zie de bijlage bij deze uitspraak) en dit bij de ontvangstbevestiging aan partijen medegedeeld.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Belanghebbende heeft op verzoek van de rechtbank een nadere reactie ingediend. De heffingsambtenaar heeft op deze reactie van belanghebbende gereageerd.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaken niet nodig is.
Vooraf
De rechtbank stelt vast dat bij de splitsing van het beroepschrift de zaken BRE 21/5886 (suite 13) en 21/5906 (suite 33) ten onrechte zijn ingeschreven bij de rechtbank, omdat ten aanzien van deze suites geen WOZ-beschikking is bekendgemaakt en geen aanslag rioolheffing is opgelegd. Deze zaken komen daarom te vervallen. De rechtbank volstaat met deze mededeling aan partijen.
Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De heffingsambtenaar heeft de
hotelsuites van [belanghebbende] aangemerkt als aparte onroerende zaken (woningen) in
het kader van de Wet WOZ, omdat de hotelsuites in eigendom zijn bij derden. Het hotelgebouw wordt geëxploiteerd door [belanghebbende] . Het beheer en het reserveren (huur) van de verkochte hotelsuites vindt plaats door en via [belanghebbende] .
Beoordeling door de rechtbank
De WOZ-beschikkingen
2.1
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-beschikkingen 2021 voor de hotelsuites aan belanghebbende bekendgemaakt. Aan de eigenaren van de hotelsuites zijn aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) opgelegd, aan belanghebbende niet.
2.2
Belanghebbende heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en een aanvulling daarop ingediend. Belanghebbende stelt dat de waarde van de hotelsuites apert onjuist zijn ingeschat en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de gevolgen van de coronapandemie en de oorlog in Europa.
2.2
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of belanghebbende met zijn beroep voldoet aan het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb.
2.3
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
2.4
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursrecht1.heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de belanghebbende door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De wetgever heeft daarmee beoogd een zogenoemde strikte relativiteitsregel in het bestuursprocesrecht in te voeren. Op grond daarvan kan een belanghebbende een besluit slechts met succes in rechte aanvechten als het concrete voorschrift dat volgens hem is geschonden, mede strekt tot bescherming van zijn belangen. Niet het subjectieve motief van de belanghebbende voor de indiening van het beroep, of zijn eigen gedrag zijn relevant, maar het objectieve belang waaraan de belanghebbende zijn beroepsrecht ontleent.2.
2.5
In artikel 17 van de Wet WOZ is geregeld dat voor woningen de WOZ-waarde wordt bepaald op de waarde in het economische verkeer. Deze WOZ-waarde wordt vastgesteld bij beschikking. Belanghebbenden kunnen opkomen tegen de vastgestelde WOZ-waarde indien deze op een te hoog of te laag bedrag is bepaald. Het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb staat echter aan vermindering of verhoging van de vastgestelde WOZ-waarde in de weg, indien de indiener van het bezwaar of beroep geen direct financieel gevolg daarvan ondervindt. De rechtsregel van artikel 17 van de Wet WOZ strekt dan immers niet tot bescherming van het belang van deze indiener. Een direct financieel gevolg kan bijvoorbeeld worden ondervonden als de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt voor belastingen die aan de indiener worden opgelegd of als de WOZ-waarde een rol speelt bij het bepalen van de huurprijs van de woning van de indiener.3.
2.6
In dit geval is niet gebleken van belastingenaanslagen, opgelegd aan belanghebbende, waarbij de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf is gebruikt. Ook is niet gebleken dat belanghebbende bij het exploiteren van het hotelgebouw anderszins een direct financieel gevolg ondervindt bij een wijziging van de WOZ-waarde van de hotelsuites.
Dit brengt mee dat de rechtsregel van artikel 17 van de Wet WOZ niet strekt tot bescherming van het belang van belanghebbende. Het beroep van belanghebbende kan er dus niet toe leiden dat de vastgestelde waarde wordt verminderd. Nu toepassing wordt gegeven aan artikel 8:69a van de Awb en de WOZ-beschikkingen daarom niet worden herroepen, dienen de beroepen voor zover gericht tegen de WOZ-beschikkingen kennelijk ongegrond te worden verklaard.
De aanslagen rioolheffing
3.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende ten aanzien van de hotelsuites aanslagen rioolheffing gebruiker opgelegd. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Schouwen-Duiveland 2021 bedraagt het gebruikersdeel een vast bedrag van € 71,19 per onroerende zaak.
3.2
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende zijn bezwaarschrift en beroepschrift geen gronden heeft aangevoerd tegen de aanslagen rioolheffing. Dit is ook in lijn met de opdracht van belanghebbende aan zijn gemachtigde bij e-mail van 26 maart 2021, waarin hij aangeeft bezwaar te willen maken tegen de WOZ-waarde van zijn pand en de daarop gebaseerde heffingen. De stelling van belanghebbende in zijn laatste schrijven dat de WOZ-beschikkingen te hoog zijn vastgesteld en de aanslagen rioolheffing daarom eveneens onjuist zijn, kan niet worden gevolgd. De aanslagen rioolheffing zijn namelijk niet gebaseerd op de WOZ-waarden van de hotelsuites.
3.3
De rechtbank is daarom van oordeel dat de gemachtigde van belanghebbende geen bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen de aanslagen rioolheffing gebruiker. De gemachtigde is door belanghebbende ook niet gemachtigd om bezwaar en beroep in te stellen tegen de aanslagen rioolheffing.
Conclusie en gevolgen
4. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen kennelijk ongegrond worden verklaard.
5. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. Vastgesteld moet worden of de redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep, die twee jaar bedraagt, is overschreden. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 29 maart 2021 door de heffingsambtenaar is ontvangen en dat de rechtbank op
17 januari 2023 uitspraak doet. Daaruit volgt dat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden en belanghebbende geen recht heeft op immateriële schadevergoeding. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 17 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bijlage
Adres | Suite | Zaaknummer Rechtbank | |
1 | [adres] [plaats] 2 | Suite 1 | BRE 21/5874 |
2 | [adres] [plaats] 2 | Suite 2 | BRE 21/5875 |
3 | [adres] [plaats] 2 | Suite 3 | BRE 21/5876 |
4 | [adres] [plaats] 2 | Suite 4 | BRE 21/5877 |
5 | [adres] [plaats] 2 | Suite 5 | BRE 21/5878 |
6 | [adres] [plaats] 2 | Suite 6 | BRE 21/5879 |
7 | [adres] [plaats] 2 | Suite 7 | BRE 21/5880 |
8 | [adres] [plaats] 2 | Suite 8 | BRE 21/5881 |
9 | [adres] [plaats] 2 | Suite 9 | BRE 21/5882 |
10 | [adres] [plaats] 2 | Suite 10 | BRE 21/5883 |
11 | [adres] [plaats] 2 | Suite 11 | BRE 21/5884 |
12 | [adres] [plaats] 2 | Suite 12 | BRE 21/5885 |
13 | [adres] [plaats] 2 | Suite 13 | BRE 21/5886 ten onrechte |
14 | [adres] [plaats] 2 | Suite 14 | BRE 21/5887 |
15 | [adres] [plaats] 2 | Suite 15 | BRE 21/5888 |
16 | [adres] [plaats] 2 | Suite 16 | BRE 21/5889 |
17 | [adres] [plaats] 2 | Suite 17 | BRE 21/5890 |
18 | [adres] [plaats] 2 | Suite 18 | BRE 21/5891 |
19 | [adres] [plaats] 2 | Suite 19 | BRE 21/5892 |
20 | [adres] [plaats] 2 | Suite 20 | BRE 21/5893 |
21 | [adres] [plaats] 2 | Suite 21 | BRE 21/5894 |
22 | [adres] [plaats] 2 | Suite 22 | BRE 21/5895 |
23 | [adres] [plaats] 2 | Suite 23 | BRE 21/5896 |
24 | [adres] [plaats] 2 | Suite 24 | BRE 21/5897 |
25 | [adres] [plaats] 2 | Suite 25 | BRE 21/5898 |
26 | [adres] [plaats] 2 | Suite 26 | BRE 21/5899 |
27 | [adres] [plaats] 2 | Suite 27 | BRE 21/5900 |
28 | [adres] [plaats] 2 | Suite 28 | BRE 21/5901 |
29 | [adres] [plaats] 2 | Suite 29 | BRE 21/5902 |
30 | [adres] [plaats] 2 | Suite 30 | BRE 21/5903 |
31 | [adres] [plaats] 2 | Suite 31 | BRE 21/5904 |
32 | [adres] [plaats] 2 | Suite 32 | BRE 21/5905 |
33 | [adres] [plaats] 2 | Suite 33 | BRE 21/5906 ten onrechte |
34 | [adres] [plaats] 2 | Suite 34 | BRE 21/5907 |
35 | [adres] [plaats] 2 | Suite 35 | BRE 21/5908 |
36 | [adres] [plaats] 2 | Suite 36 | BRE 21/5909 |
37 | [adres] [plaats] 2 | Suite 37 | BRE 21/5911 |
38 | [adres] [plaats] 2 | Suite 38 | BRE 21/5912 |
39 | [adres] [plaats] 2 | Suite 39 | BRE 21/5913 |
40 | [adres] [plaats] 2 | Suite 40 | BRE 21/5914 |
41 | [adres] [plaats] 2 | [X] | BRE 21/5915 |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑01‑2023
Vgl. Afdeling bestuursrecht van de Raad van State 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.
Zie ook de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9078.