Rb. Breda, 29-08-2012, nr. 228534 / HA ZA 10-2303
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX5896
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
29-08-2012
- Zaaknummer
228534 / HA ZA 10-2303
- LJN
BX5896
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX5896, Uitspraak, Rechtbank Breda, 29‑08‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 29‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Artikel 27 Aw, artikel 27a Aw, Artikel 13 RICHTLIJN 2004/48/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Vervolg op Ljn BW7204 Samenvatting: De artikelen 27 en 27a Aw zijn het gevolg van de verplichting tot implementatie van de RICHTLIJN 2004/48/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Overweging 26 van de considerans van die richtlijn luidt als volgt. (26) Ter vergoeding van de schade die het gevolg is van een inbreuk door een inbreukmaker die een activiteit verricht heeft terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze aanleiding zou geven tot een dergelijke inbreuk, moet het bedrag van de aan de rechthebbende toegekende schadevergoeding worden vastgesteld rekening houden met alle omstandigheden van het geval, zoals het door de rechthebbende geleden inkomensverlies of de door de inbreukmaker onrechtmatig gemaakte winst en in voorkomend geval, de aan de rechthebbende toegebrachte morele schade. Als alternatief, bijvoorbeeld indien de feitelijke schade moeilijk te bepalen is, kan het bedrag van de schadevergoeding worden afgeleid uit elementen als het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd zou zijn geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken. De bedoeling is niet een verplichting te introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire schadevergoeding, maar wel schadeloosstelling mogelijk te maken die op een objectieve grondslag berust, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de kosten van de rechthebbende, bijvoorbeeld voor opsporing en onderzoek. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar schadevordering grondt op artikel 27, lid 2 Aw en artikel 13, lid 2, sub b van de richtlijn 2004/48. De rechtbank heeft reeds een forfaitair bedrag vastgesteld “ten minste ter hoogte van de vergoeding die gedaagde verschuldigd zou zijn geweest indien zij toestemming had gevraagd om de desbetreffende intellectuele-eigendomsrechten te gebruiken”. Uit overweging 26 van de considerans van genoemde richtlijn, in het bijzonder de zin “De bedoeling is niet een verplichting te introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire schadevergoeding, maar wel schadeloosstelling mogelijk te maken die op een objectieve grondslag berust.”, volgt dat de schade alleen dan op een hoger forfaitair bedrag kan worden vastgesteld indien er objectieve feitelijke gronden zijn voor het oordeel dat de schade een hoger bedrag dan de verschuldigde gebruiksvergoeding betreft. Eiseres heeft geen deugdelijke feitelijke toelichting gegeven.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 228534 / HA ZA 10-2303
Vonnis van 29 augustus 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COZZMOSS BV,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. H.G.A.M. Spoormans,
tegen
[gedaagde]
tevens h.o.d.n. BELASTINGPLANET EN WWW.GRIEKSEAGENDA.NL,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A. Smeekes.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 30 mei 2012 en de daarin genoemde stukken
- -
de akte van eiseres, met producties
- -
de antwoordakte van gedaagde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 30 mei 2012 in 3.12. beslist dat de vorderingen van eiseres onder 1, sub i t/m iv behoren te worden toegewezen, met dien verstande dat een verklaring voor recht zich niet leent voor uitvoerbaar bij voorraad verklaring. De vordering onder 2 is bij dat vonnis onder 3.13. afgewezen.
2.2.
De rechtbank heeft ten aanzien van de vordering onder 3 in 3.14.1. beslist dat deze behoort te worden afgewezen voor zover deze immateriële schade van [X] betreft. De rechtbank heeft ten aanzien van de vordering tot vergoeding van schade in verband met misgelopen gebruiksvergoeding in 3.14.4. reeds beslist dat een bedrag van EURO 5.670,79 behoort te worden toegewezen.
2.3.
De rechtbank heeft met betrekking tot de vraag of de (rechts)personen bovenop voormeld bedrag nog meer schade hebben geleden als gevolg van de inbreuk van gedaagde op hun auteursrechten het volgende overwogen.
“3.14.8. De rechtbank acht aannemelijk dat de exclusiviteit van de artikelen van de (rechts)personen wordt uitgehold. De artikelen zijn immers door het handelen van gedaagde in meer media te lezen dan anders het geval zou zijn geweest. De rechtbank acht ook aannemelijk dat de websites van de (rechts) personen minder worden bezocht omdat de artikelen in zijn geheel op de websites van gedaagde zijn te lezen zodat een bezoek aan de websites van de (rechts)personen geen toegevoegde waarde meer heeft. Eiseres heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de (rechts)personen als gevolg hiervan immateriële schade hebben geleden. Waar eiseres bij de begroting van dit onderdeel van de schadevordering aansluit bij de door de (rechts)personen in rekening te brengen tarieven gaat het hier om begroting van vermogensschade. De rechtbank acht de mogelijkheid (onderstreping rechtbank) dat de (rechts)personen als gevolg van de in deze overweging vermelde feiten vermogensschade hebben geleden aannemelijk. Het gaat dan om gederfde vergoeding van derden voor het mogen overnemen van een artikel. De vordering van eiseres komt erop neer dat zij deze schade voor iedere (rechts)persoon begroot op eenmaal de gebruikelijke vergoeding. Deze schade heeft een hypothetisch karakter. De begroting van de schade zal daarom schattenderwijs moeten geschieden. Of het in aanmerking nemen van eenmaal de gebruikelijke vergoeding een redelijk uitgangspunt voor deze schatting is hangt af van de frequentie waarin door derden aan de (rechts)personen wordt verzocht de onder de feiten weergegeven artikelen tegen vergoeding te mogen overnemen. Wanneer dit niet of nauwelijks blijkt voor te komen zal het eenmaal in aanmerking nemen van de gebruikelijke vergoeding mogelijk een onjuist uitgangspunt voor de schatting van deze schadepost zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende inlichtingen heeft verschaft om dit onderdeel van de schadevordering te kunnen begroten. Waar de rechtbank de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk acht, zal zij eiseres verzoeken dat alsnog te doen. Eiseres dient bij akte voor elk artikel aan te geven hoe vaak het door de desbetreffende (rechts)persoon vanaf de te noemen datum van openbaarmaking tot heden aan een derde tegen vergoeding is toegestaan dat artikel over te nemen. De rechtbank overweegt nu reeds dat de kosten die eiseres daarvoor moet maken niet redelijk en evenredig zijn en niet ten laste van gedaagde komen omdat zij dit onderdeel van haar schadevergoeding nu reeds deugdelijk had moeten hebben gemotiveerd.
De rechtbank heeft in afwachting van de aktewisseling tussen partijen iedere verdere beslissing aangehouden.
2.4.
Eiseres heeft bij akte na tussenvonnis aangegeven dat zij niet aan het verzoek van de rechtbank kan voldoen. Eiseres heeft vervolgens gesteld dat ook via de organisaties CLIP en LEXIS NEXIS artikelen namens de (rechts)personen te koop worden aangeboden. Zij heeft echter niet gemotiveerd kunnen toelichten dat en in welke mate de desbetreffende artikelen bij die organisaties door derden zijn gekocht. Eiseres heeft voorts gesteld dat de (rechts)personen door minder bezoek van hun websites in potentie een bedrag van in totaal EURO 68.264,93 aan advertentie-inkomsten mislopen, zodat de verhoging van het in 2.2. genoemde bedrag met 100% gerechtvaardigd is. Tot slot heeft eiseres subsidiair bepleit dat een verhoging van dat bedrag met 25% als schatting redelijk is.
2.5.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres de schade van de (rechts)personen begroot wenst te zien door deze op een forfaitair bedrag vast te stellen. Het gaat dan om van gedaagde misgelopen gebruiksvergoeding. Daar bovenop wenst eiseres de schade die het gevolg is van verlies aan exclusiviteit van de desbetreffende artikelen en verminderd bezoek van de websites van de (rechts)personen op een forfaitair bedrag begroot te zien door een percentage van 100% van de gebruiksvergoeding in aanmerking te nemen.
2.6.
De Auteurswet kent de volgende bepaling als het gaat om schadevergoeding.
Artikel 27
- 1.
Niettegenstaande de gehele of gedeeltelijke overdracht van zijn auteursrecht blijft de maker bevoegd een rechtsvordering ter verkrijging van schadevergoeding in te stellen tegen degene, die inbreuk op het auteursrecht heeft gemaakt.
- 2.
In passende gevallen kan de rechter de schadevergoeding vaststellen als een forfaitair bedrag.
3.
De in het eerste lid bedoelde rechtsvordering ter verkrijging van schadevergoeding wegens inbreuk op het auteursrecht komt na het overlijden van de maker toe aan zijn erfgenamen of legatarissen tot aan het vervallen van het auteursrecht.
Daarnaast kent de Auteurswet de volgende bepaling.
Artikel 27a
- 1.
Naast schadevergoeding kan de maker of zijn rechtverkrijgende vorderen dat degene die inbreuk op het auteursrecht heeft gemaakt, wordt veroordeeld de door deze ten gevolge van de inbreuk genoten winst af te dragen en dienaangaande rekening en verantwoording af te leggen.
- 2.
De maker of diens rechtverkrijgende kan de in het eerste lid bedoelde vorderingen of een van deze ook namens of mede namens een licentienemer instellen, onverminderd de bevoegdheid van deze laatste in een al of niet namens hem of mede namens hem door de maker of diens rechtverkrijgende ingesteld geding tussen te komen om rechtstreeks de door hem geleden schade vergoed te krijgen of om zich een evenredig deel van de door de gedaagde af te dragen winst te doen toewijzen. De in het eerste lid bedoelde vorderingen of een van deze kan een licentienemer slechts instellen als hij de bevoegdheid daartoe van de maker of diens rechtverkrijgende heeft bedongen.
Deze bepalingen zijn het gevolg van de verplichting tot implementatie van de RICHTLIJN 2004/48/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. Overweging 26 van de considerans van die richtlijn luidt als volgt.
- (26)
Ter vergoeding van de schade die het gevolg is van een inbreuk door een inbreukmaker die een activiteit verricht heeft terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze aanleiding zou geven tot een dergelijke inbreuk, moet het bedrag van de aan de rechthebbende toegekende schadevergoeding worden vastgesteld rekening houden met alle omstandigheden van het geval, zoals het door de rechthebbende geleden inkomensverlies of de door de inbreukmaker onrechtmatig gemaakte winst en in voorkomend geval, de aan de rechthebbende toegebrachte morele schade. Als alternatief, bijvoorbeeld indien de feitelijke schade moeilijk te bepalen is, kan het bedrag van de schadevergoeding worden afgeleid uit elementen als het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd zou zijn geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken. De bedoeling is niet een verplichting te introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire schadevergoeding, maar wel schadeloosstelling mogelijk te maken die op een objectieve grondslag berust, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de kosten van de rechthebbende, bijvoorbeeld voor opsporing en onderzoek.
Artikel 13 van die richtlijn luidt als volgt.
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties op verzoek van de benadeelde partij de inbreukmaker die wist of redelijkerwijs had moeten weten dat inbreuk pleegde, gelasten de rechthebbende een passende vergoeding te betalen tot herstel van de schade die deze wegens de inbreuk heeft geleden.
- 2.
De rechterlijke instanties die de schadevergoeding vaststellen:
- a)
houden rekening met alle passende aspecten, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in passende gevallen, andere elementen dan economische factoren, onder meer de morele schade die de rechthebbende door de inbreuk heeft geleden;
of
- b)
kunnen, als alternatief voor het bepaalde onder a, in passende gevallen de schadevergoeding vaststellen als een forfaitair bedrag, op basis van elementen als ten minste het bedrag aan royalty's of vergoedingen dat verschuldigd was geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het desbetreffende intellectuele-eigendomsrecht te gebruiken.
- 2.7.
De rechtbank stelt vast dat eiseres haar schadevordering grondt op artikel 27, lid 2 Aw en artikel 13, lid 2, sub b van de richtlijn 2004/48. De rechtbank heeft reeds een forfaitair bedrag vastgesteld “ten minste ter hoogte van de vergoeding die gedaagde verschuldigd zou zijn geweest indien zij toestemming had gevraagd om de desbetreffende intellectuele-eigendomsrechten te gebruiken”. Uit overweging 26 van de considerans van genoemde richtlijn, in het bijzonder de zin “De bedoeling is niet een verplichting te introduceren om te voorzien in een niet-compensatoire schadevergoeding, maar wel schadeloosstelling mogelijk te maken die op een objectieve grondslag berust.”, volgt dat de schade alleen dan op een hoger forfaitair bedrag kan worden vastgesteld indien er objectieve feitelijke gronden zijn voor het oordeel dat de schade een hoger bedrag dan de verschuldigde gebruiksvergoeding betreft.
- 2.8.
Waar de rechtbank bij gebreke van deugdelijke feitelijke informatie niet kan vaststellen in welke mate aan de (rechts)personen is verzocht de desbetreffende artikelen tegen betaling te mogen publiceren, ontbeert het haar aan objectieve feitelijke gronden om tot het oordeel te komen dat die (rechts)personen bovenop het reeds toegewezen bedrag als op een forfaitair bedrag te stellen schade aan te merken inkomsten zijn misgelopen. Het feit dat aannemelijk is dat de exclusiviteit van de desbetreffende artikelen door de inbreuk is uitgehold en dat aannemelijk is dat die websites door de inbreuk minder worden bezocht door bezoekers van de websites van de inbreukmaker, is voldoende om de mogelijkheid dat hierdoor schade is geleden aannemelijk te achten. Of die mogelijkheid dat schade is geleden vervolgens ook tot begroting - waaronder mede te verstaan schatting - van enig geleden schadebedrag kan leiden is afhankelijk van een door eiseres te geven feitelijke toelichting over de materiële gevolgen van verlies aan exclusiviteit en verminderd websitebezoek. Eiseres heeft geen feiten gesteld die de rechtbank aanknopingspunten bieden te oordelen dat als gevolg van verlies aan exclusiviteit in het geval van deze zaak schade is geleden. Eiseres heeft wel toegelicht wat de materiële gevolgen zijn van verminderd websitebezoek voor advertentie-inkomsten. Deze toelichting is in een zeer laat stadium van de procedure gegeven, mogelijk door nieuwe of voortschrijdende inzichten van de advocaat van eiseres. Waar gedaagde echter in de gelegenheid is geweest op de nieuw gestelde feiten te reageren is zij niet in haar verdediging geschaad. Voor het als zijnde in strijd met een goede procesorde buiten beschouwing laten van deze door eiseres gestelde feiten ziet de rechtbank dan ook geen grond.
- 2.9.
Eiseres heeft advertentietarieven genoemd die enkele van de (rechts)personen hanteren. Het gaat om door die (rechts)personen te ontvangen bedragen van maximaal EURO 22,- per 1000 bezoekers van de website, van maximaal EURO 69,75 per 1000 bezoekers van de website, van maximaal EURO 62,50 per 1000 bezoekers van de website en van maximaal EURO 75,- per 1000 bezoekers van de website. De stelling van eiseres dat in potentie alle 297.775 bezoekers van de website Belastingplanet de website van de (rechts)persoon waarvan het desbetreffende artikel afkomstig is zouden hebben bezocht, ontbeert iedere toelichting om deze plausibel te achten. Allereerst geldt dat gedaagde al vanaf 1 januari 2007 de website Belastingplanet gebruikt. Het bezoekersaantal geeft het aantal bezoeken sedert die datum weer, terwijl de meeste artikelen van de (rechtspersonen) uit 2010 stammen. Voorts geldt dat slechts die bezoekers van Belastingplanet die vanwege interesse in het desbetreffende artikel bij Belastingplanet terecht zijn gekomen of die tijdens een bezoek aan die website het desbetreffende artikel daadwerkelijk hebben gelezen mogelijk van een bezoek aan de website van de (rechts)personen zijn weerhouden. Hoeveel personen dat betreft is niet op basis van door eiseres verstrekte onderzoeksgegevens, op grond van door eiseres verstrekte statistische gegevens of op grond van enige andere deugdelijke feitelijke toelichting te beoordelen. Dat enige personen als gevolg van de inbreuk van gedaagde van een bezoek aan een website van een (rechts)persoon zijn weerhouden acht de rechtbank aannemelijk. Bij gebreke van voormelde door eiseres te verstrekken feitelijke informatie kan de rechtbank, mede gelet op de geheel andere aard van de website Griekseagenda.nl ten opzichte van die van de (rechts)personen niet aannemelijk achten dat iedere website van de (rechts)personen minstens 1000 bezoekers - per 1000 bezoekers komen de (rechts)personen advertentie-inkomsten toe - van Griekseagenada.nl zou hebben gehad. Het ontbreekt de rechtbank dan ook aan voldoende feitelijke gronden om te oordelen dat de (rechts)personen advertentie-inkomsten zijn misgelopen en aldus op dit onderdeel schade hebben geleden. Resteert een toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding van EURO 5.670,79.
- 2.10.
Gedaagde geldt in deze zaak als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Waar het hier een zaak betreft over inbreuk van een intellectueel eigendomsrecht is artikel 1019h Rv van toepassing. Dat betekent dat gedaagde behoort te worden veroordeeld tot betaling van de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die eiseres heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.
- 2.11.
Eiseres heeft een bedrag van EURO 6.238,18 inclusief griffierecht opgevoerd als gemaakte kosten. Gedaagde heeft daartegen aangevoerd dat de billijkheid zich verzet tegen toewijzing van deze kosten omdat de zaak eenvoudig is en het gevorderde disproportioneel is.
- 2.12.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van het liquidatietarief bij een proceskostenveroordeling op de voet van de artikelen 237 Rv e.v. zou een bedrag van 2 maal EURO 384,- aan proceskosten worden toegewezen, verhoogd met eenzelfde bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Het indicatietarief voor een kostenveroordeling in deze zaak, een zaak van eenvoudige aard, bedraagt EURO 10.000,-. De rechtbank is van oordeel dat de billijkheid zich verzet tegen toewijzing van het door eiseres gevorderde bedrag aan proceskosten. Weliswaar is het gevorderde bedrag lager dan het indicatietarief, maar niet alleen is de aard van de zaak eenvoudig, ook het geldelijk belang van deze zaak is gering. De rechtbank oordeelt een bedrag van EURO 3.000,- aan proceskosten redelijk en evenredig aan de aard en het belang van deze zaak. Daar bovenop behoort gedaagde het griffierecht en de exploitkosten aan eiseres te vergoeden.
3. De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat gedaagde:
- i)
inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten die rusten op de - aan de somatiebrieven d.d. 24 maart 2009 en 13 juli 2010 gehechte - gespecificeerde artikelen van (rechts)personen genoemd in 3.1.6. van het vonnis van 30 mei 2012, met inachtneming van hetgeen onder punt 16 van de dagvaarding van eiseres is aangegeven, alsmede inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van genoemde (rechts)personen die rusten op de gespecificeerde artikelen in productie 7 bij dagvaarding;
- ii)
de persoonlijkheidsrechten heeft geschonden die betrekking hebben op het in de aan de sommatiebrief d.d. 24 maart 2009 gehechte factuur gespecificeerde artikel;
- iii)
door het het i) en ii) omschreven handelen onrechtmatig jegens de (rechts)personen heeft gehandeld;
veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van EURO 5.670,79 ten titel van schadevergoeding;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van eiseres, begroot op een bedrag van EURO 4.241,39, waarin begrepen EURO 3.000,- voor advocaatkosten;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Geloven, rechter, en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2012.